Op 29 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk bereiden en aanwezig hebben van 147 liter amfetamine, evenals het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. De zitting vond plaats op 15 juli 2024, waar de officier van justitie, mr. D. Colak, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank legde een gevangenisstraf van 42 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de productie van harddrugs. De verdachte had een uitvoerende en coördinerende rol in een laboratorium waar op grote schaal amfetamine werd geproduceerd. De rechtbank weegt mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit, wat als strafverzwarende omstandigheid werd beschouwd. De rechtbank hield ook rekening met de open proceshouding van de verdachte en zijn intentie om zijn leven na detentie op de rit te krijgen.
De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 33, 33a, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen laarzen verbeurd en bepaalde dat de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.