ECLI:NL:RBZWB:2024:517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_3726
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de verbouwing en uitbreiding van een woning met betrekking tot archeologische waarde

Op 23 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de verbouwing en uitbreiding van een woning aan [adres] te [plaats]. In een eerdere tussenuitspraak van 14 juli 2023 had de rechtbank het college de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft hierop gereageerd door een omgevingsvergunning voor de activiteit 'strijdig gebruik' te verlenen, die als aanvulling op het eerdere besluit moet worden gezien.

Eisers hebben schriftelijk gereageerd op deze herstelpoging, maar de rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek op 12 januari 2024 is gesloten. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend op 17 juni 2021, en dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft, ondanks de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.

De rechtbank concludeert dat het college met het bestreden besluit II het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. Eisers hebben geen inhoudelijke argumenten aangedragen die de stelling ondersteunen dat de aanwezige archeologische waarde onvoldoende veilig wordt gesteld. De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit I gegrond en vernietigt dit besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond. Eisers krijgen een vergoeding voor de proceskosten en het college moet het door hen betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3726 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.P. Wolf),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunningshoudster] uit [plaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. I.E. Duijts).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van een woning aan [adres] te [plaats] .
1.1
In de tussenuitspraak van 14 juli 2023 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Deze termijn is op verzoek van het college verlengd.
1.2
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak besloten om een omgevingsvergunning activiteit “strijdig gebruik” [1] te verlenen voor de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ die (ook) op het perceel rust. Het college heeft daarbij aangegeven dat deze omgevingsvergunning als aanvulling op het bestreden besluit moet worden gezien.
1.3
Eisers en vergunninghouder hebben schriftelijk gereageerd op de herstelpoging van het college.
1.4
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en op 12 januari 2024 is het onderzoek gesloten.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Het bestreden besluit en de herstelpoging zijn gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
De aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend op 17 juni 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Beoordeling door de rechtbank

3. Voor een weergave van de feiten en de beroepsgronden verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [2]
3.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat het college niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 18.2 van het vigerende bestemmingsplan Zandberg is verleend [3] . In dit artikel zijn de bouwvoorschriften behorende bij de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen. Het bouwplan voorziet in een uitbreiding van de woning met meer dan 100 m², hetgeen zorgt voor strijdigheid met dit artikel.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om te beoordelen of dit gebrek hersteld kan worden.
De herstelpoging van het college
4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college op 20 oktober 2023 een (aanvullende) omgevingsvergunning voor de activiteit “strijdig gebruik” verleend die ziet op de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’.
De reacties van overige partijen op de herstelpoging
5. Bij bericht van 23 november 2023 heeft vergunninghoudster aangegeven zich in het herstelbesluit te kunnen vinden. Zij geeft aan dat naar haar mening het geconstateerde gebrek hiermee is hersteld.
6. Eisers hebben bij brief van 4 december 2023 gereageerd. Zij hebben – samengevat – aangevoerd dat het herstelbesluit onvoldoende is gemotiveerd. Het college volstaat met het verwijzen naar een – door de gemeente Breda zelf opgesteld – Programma van Eisen dat onderdeel uitmaakt van het herstelbesluit zonder daarbij aan te geven waar in dit document blijkt dat voldaan wordt aan de gestelde normstelling en/of uitvoering.
Gelet op de omvang van het Programma van Eisen zijn eisers van mening dat van hen niet gevergd mag worden dat zij zich tot in detail in dit document verdiepen om te beoordelen of aan de eisen van de gebruikte afwijkingsbevoegdheid wordt voldaan.
Wat vindt de rechtbank van de herstelpoging?
7. De rechtbank kwalificeert de (aanvullende) omgevingsvergunning van 20 oktober 2023 als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb (bestreden besluit II). Dat betekent dat het beroep van rechtswege ook hiertegen gericht is, tenzij eisers met bestreden besluit II volledig tegemoet gekomen worden. Eisers worden door bestreden besluit II niet volledig tegemoet gekomen.
8. De rechtbank is van oordeel dat het college met bestreden besluit II het in de tussenuitspraak van 14 juli 2023 geconstateerde gebrek heeft hersteld.
De rechtbank stelt vast dat het college de (aanvullende) omgevingsvergunning (bestreden besluit II) heeft verleend met toepassing van artikel 18.3 van het bestemmingsplan Zandberg. [4] Het college heeft daarbij aangegeven dat de aanwezige archeologische waarde veilig wordt gesteld door het van het besluit onderdeel uitmakende Programma van Eisen.
Eisers hebben geen inhoudelijke (archeologische) argumenten naar voren gebracht die de strekking hebben dat met het Programma van Eisen de aanwezige archeologische waarde onvoldoende veilig wordt gesteld. De rechtbank ziet – gelet op artikel 8:69, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [5] – geen aanleiding om zich hierover zelfstandig een oordeel te vormen.
Ongeacht de omvang van een bestreden besluit ligt het op de weg van eisers om met inhoudelijke argumenten te onderbouwen op welke onderdelen een bestreden besluit onjuist is. In het voorliggende geval had het op de weg van eisers gelegen om met inhoudelijke argumenten te onderbouwen waarom de aanwezige archeologische waarde door het overgelegde Programma van Eisen niet veilig wordt gesteld.
Uit artikel 18.3 van het bestemmingsplan volgt bovendien niet dat dit rapport niet door de gemeente Breda zelf opgesteld had mogen worden. Eisers hebben ook op dit punt nagelaten inhoudelijk te onderbouwen waarom de aanwezige archeologische waarde daardoor niet veilig is gesteld.
Dat maakt dat het beroep tegen de bestreden besluit II ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond voor zover gericht tegen bestreden besluit I. De rechtbank vernietigt bestreden besluit I , voor zover daarin de activiteit ‘strijdig gebruik’ voor de ‘Waarde-Archeologie’ niet was vergund. Omdat het beroep na toepassing van de bestuurlijke lus ook is gericht tegen het bestreden besluit I, zoals dat is aangevuld met bestreden besluit II en het college daarmee het in de tussenuitspraak aangegeven gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I, voor zover dat wordt vernietigd , in stand. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.435,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 1 én 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1).
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I gegrond;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • vernietigt bestreden besluit I;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit I in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskoten tot een bedrag van € 3.435,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 23 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit is een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:2011:BR5704 en ECLI:NL:RVS:2012:BX4694
3.Artikel 18.2, onder b, van het bestemmingsplan Zandberg dat ziet op de bestemming ‘Waarde-Archeologie’, bepaalt dat in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen niet mag worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde-Archeologie’, met uitzondering van de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
4.In artikel 18.3, onder b, van het bestemmingsplan Zandberg is bepaald dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 18.2 indien: er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
5.Artikel 8:69, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter uitspraak doet op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.