In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader, de advocaat van de moeder, een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De moeder was niet persoonlijk aanwezig, maar had een begeleider meegenomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], die sinds 19 april 2024 bij de vader verblijft. De kinderrechter heeft eerder al verschillende machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, en de situatie van [minderjarige 1] is sinds zijn verblijf bij de vader aanzienlijk verbeterd. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 26 december 2024, met de verwachting dat het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] zal worden uitgebreid en dat er aandacht zal zijn voor het contact tussen [minderjarige 1] en zijn broer [minderjarige 2]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.