ECLI:NL:RBZWB:2024:5135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
C/02/415330 / JE RK 23-1895
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na wijziging van perspectiefbepaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader, de advocaat van de moeder, een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De moeder was niet persoonlijk aanwezig, maar had een begeleider meegenomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], die sinds 19 april 2024 bij de vader verblijft. De kinderrechter heeft eerder al verschillende machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, en de situatie van [minderjarige 1] is sinds zijn verblijf bij de vader aanzienlijk verbeterd. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 26 december 2024, met de verwachting dat het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] zal worden uitgebreid en dat er aandacht zal zijn voor het contact tussen [minderjarige 1] en zijn broer [minderjarige 2]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/415330 / JE RK 23-1895
Datum uitspraak: 11 juli 2024
nadere beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd in Amsterdam,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ( [land] ), hierna te noemen [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.O. Zengin te 's-Gravenhage,
[de vader], hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de pleegouders], hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 2] ,
wonende te [woonplaats 3] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 22 december 2023 en de daarin vermelde stukken;
  • het emailbericht van de GI d.d. 22 december 2024;
  • de brief van de GI d.d. 14 juni 2024.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer van deze rechtbank en met gesloten deuren nader mondeling behandeld op 27 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- namens de moeder mr. Zengin;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI;
- de pleegmoeder van [minderjarige 2] .
De moeder is niet in persoon verschenen bij de mondeling behandeling. Met bijzondere toestemming van de rechtbank was ter ondersteuning van de vader aanwezig de heer [naam] , werkzaam als begeleider bij [beschermd wonen] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 26 juli 2019 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI. In de genoemde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd.
2.3.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 23 december 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 26 december 2023. In de genoemde beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 26 juni 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 juni 2023 is de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 23 december 2022, voor zover betrekking hebbende op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg, bekrachtigd.
2.5.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 23 juni 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 26 juni 2023 en tot 26 augustus 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 15 augustus 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 26 november 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.7.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 november 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 26 november 2023 en tot 13 december 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.8.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 22 december 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd met ingang van 26 december 2023 en tot 26 december 2024. Tevens is bij deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 26 december 2023 en tot 26 juli 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.9.
Bij beschikking van 22 december 2023 heeft de kinderrechter ten behoeve van [minderjarige 1] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 22 december 2023 en tot 26 december 2023. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 28 december 2023, alwaar de kinderrechter heeft geoordeeld dat er geen feiten en omstandigheden zijn die leiden tot herroeping van de beschikking van de kinderrechter van 22 december 2023.
2.1
[minderjarige 1] verblijft sinds 19 april 2024 bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
De GI verzoekt, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, (naar de meervoudige kamer van deze rechtbank begrijpt) een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van een jaar.
3.3.
De GI verzoekt, ook uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] (naar de meervoudige kamer van deze rechtbank begrijpt) in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar.
3.4.
Bij beschikking van 22 december 2023 is reeds deels beslist op de voornoemde verzoeken. Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek ten aanzien van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de periode van 26 juli 2024 en tot 26 december 2024.

4.De standpunten

4.1
De GI handhaaft het resterende deel van haar verzoek ten aanzien van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , die na de vorige beslissing van de rechtbank vanuit een crisispleeggezin was geplaatst bij [kinderopvang 1] . Sinds maart/april 2024 zijn er bij [kinderopvang 1] grote zorgen ontstaan over het gedrag van [minderjarige 1] , die hier onvoldoende te sturen bleek. Omdat de GI onvoldoende vertrouwen erin had dat [minderjarige 1] bij [kinderopvang 1] de juiste begeleiding en hulpverlening zou ontvangen, heeft de GI besloten om met spoed op zoek te gaan naar een passend alternatief daar [minderjarige 1] voor zijn eigen veiligheid en die van zijn omgeving per direct uit de situatie moest worden gehaald. De GI vond het meest passend voor [minderjarige 1] dat hij geplaatst zou worden op een observatiegroep, maar omdat dit niet op korte termijn gerealiseerd kon worden, is besloten om [minderjarige 1] conform zijn wens tijdelijk en ter overbrugging bij de vader te plaatsen. De situatie bij de vader werd op dat moment stabieler en meer structuurbiedend bevonden dan die van de moeder, hetgeen voor de GI doorslaggevend voor het besluit is geweest. De GI had er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder het gedrag dat [minderjarige 1] op [kinderopvang 1] liet zien in voldoende mate kon handelen en een tijdelijke plaatsing bij de vader zou voor [minderjarige 1] minder schadelijke gevolgen hebben dan een plaatsing op een crisisgroep met overplaatsingen tot gevolg.
De overstap van [minderjarige 1] naar de vader heeft goed uitgepakt. Sinds het verblijf bij de vader is het gedrag van [minderjarige 1] positief veranderd, daar hij lijkt te profiteren van de rust en structuur die de vader hem biedt. De vader staat open voor de samenwerking met de GI en de begeleiding vanuit de hulpverlening. Vanuit het verblijf bij vader is [minderjarige 1] aangemeld bij “ [kinderopvang 2] ”, waar hij op 10 juni 2024 is gestart en gedurende een half jaar vijf dagen per week zal verblijven. Binnen dit traject zal [minderjarige 1] hulp krijgen bij het leren reguleren van zijn emoties en het omgaan met regels, zodat hij dit in de weekenden bij de vader thuis kan doorzetten. In dit kader is per direct ambulante hulpverlening voor in de thuissituatie van de vader aangevraagd. In de weekenden verblijft [minderjarige 1] dus bij de vader en om het weekend twee dagen bij de moeder. De eerste dagen op “ [kinderopvang 2] ” zijn moeilijk geweest voor [minderjarige 1] , maar inmiddels heeft hij zijn rust gevonden en is voor hem duidelijk wat van hem verwacht wordt. Met de ouders is afgesproken dat na afronding van het traject bij “ [kinderopvang 2] ” zal worden bezien of [minderjarige 1] één keer per twee weken een vol weekend bij de moeder kan verblijven, maar het kan zo zijn dat dit nog te belastend is voor [minderjarige 1] daar hij ook bij de vader moet wennen, op een nieuwe school moet starten en een sociaal netwerk moet opbouwen. Aan de hand van de ontwikkelingen zal dit op een later moment nog nader beoordeeld worden.
De GI beseft dat de omstandigheden ertoe hebben geleid dat de situatie van [minderjarige 1] enorm is gekeerd. Hoewel in eerste instantie bezien zou worden of het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] uitgebreid kon worden met ondersteuning in de weekenden van een pleeggezin, is thans het streven dat [minderjarige 1] na afronding van het traject bij “ [kinderopvang 2] ” volledig bij de vader gaat wonen met een reguliere weekendregeling bij de moeder. Het is fijn voor [minderjarige 1] dat hij vanuit deze situatie contact kan hebben met zijn beide ouders, die inmiddels een goed contact met elkaar hebben. Ook ziet de GI dat de samenwerking met de moeder weer herstellende is. De moeder heeft in eerste instantie boos gereageerd op het ingezette traject bij de vader, maar heeft zich snel herpakt en laat thans zien keuzes te maken die in het belang van [minderjarige 1] zijn. De GI acht toewijzing van het restantverzoek noodzakelijk om het traject bij “ [kinderopvang 2] ” en een volledige thuisplaatsing bij de vader een kans van slagen te geven. De termijn van een half jaar moet volgens de GI voldoende zijn om de thuisplaatsing bij de vader te realiseren. In de komende periode zal de GI ook onderzoeken hoe het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vorm gegeven kan gaan worden. Op dit moment is het voor [minderjarige 1] namelijk niet mogelijk om vanuit zijn verblijf bij “ [kinderopvang 2] ” doordeweeks te reizen. Tijdens dit traject is het tevens niet mogelijk dat [minderjarige 1] in de zomervakantie twee weken bij de moeder verblijft, zoals door haar is verzocht. Wel zal bekeken worden of het mogelijk is om tijdens de zomervakantie de weekenden van [minderjarige 1] bij de moeder iets te verlengen.
4.2
Mr. Zengin heeft namens de moeder gesteld dat zij, na bekomen te zijn van de schok, zich neerlegt bij de situatie zoals die nu is. Ze ziet dat het goed gaat met [minderjarige 1] bij de vader en dat zijn gedragsproblemen zijn afgenomen. De moeder ervaart inmiddels een fijn contact met de vader. Zij waardeert het dat de ouders de kans hebben gekregen om zich te bewijzen, al mist de moeder het vertrouwen vanuit de GI. Zij heeft het gevoel op haar tenen te moeten lopen. De moeder vindt het lastig om te begrijpen dat [minderjarige 1] nu wel volledig bij de vader kan en mag verblijven. De moeder moet namelijk elk extra half uur omgang met [minderjarige 1] verdienen en nu ineens kan [minderjarige 1] wel volledig bij de vader verblijven. Desondanks gaat de moeder akkoord met een toewijzing van het restantverzoek, maar zij verwacht wel dat er ook goed gekeken wordt naar haar mogelijkheden om voor [minderjarige 1] te zorgen. De moeder wil zeker meewerken aan een meer uitgebreide weekendregeling.
4.3
De vader is blij dat hij de kans heeft gekregen om er voor [minderjarige 1] te zijn. De plaatsing van [minderjarige 1] in zijn thuissituatie was zeer onverwacht, maar dit heeft gelukkig goed uitgepakt. De situatie bij [kinderopvang 1] was niet goed voor [minderjarige 1] , hetgeen hij al eerder heeft aangegeven en voorkomen had kunnen worden. Hij betreurt het dat het zo lang heeft moeten duren voordat de ouders een kans kregen. [minderjarige 1] heeft duidelijkheid en rust nodig en zijn gedrag bij de vader laat zien dat hij hiervan profiteert. De vader heeft vertrouwen in het traject bij “ [kinderopvang 2] ” en is blij dat hij in de buurt woont, zodat hij er op moeilijke momenten kan zijn voor [minderjarige 1] . De vader merkt dat [minderjarige 1] het leuk vindt bij “ [kinderopvang 2] ” en ziet hem groeien in zijn ontwikkeling. De vader hoopt dat er spoedig aandacht komt voor het contact tussen [minderjarige 1] en zijn broer [minderjarige 2] , zodat zij elkaar kunnen gaan zien en een goede band kunnen opbouwen.
4.4
De pleegmoeder van [minderjarige 2] heeft aangegeven dat zij probeert om een goed contact te onderhouden met beide ouders. De pleegmoeder is het met de vader eens dat er aandacht moet komen voor het contact en de band tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
4.5
De Raad adviseert de rechtbank om het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] toe te wijzen gezien het ingezette traject. De Raad is verheugd te horen dat het zo goed gaat met [minderjarige 1] en geeft alle betrokkenen complimenten voor hun bijdrage hieraan.

5.De nadere beoordeling

5.1.
De rechtbank verwijst naar haar eerdere beschikking van 22 december 2023. Bij deze beschikking is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 26 december 2024. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 26 juli 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. [minderjarige 1] verbleef ten tijde van de mondelinge behandeling in december in een crisispleeggezin in afwachting van een plaatsing bij [kinderopvang 1] . De rechtbank heeft de termijn van de nieuwe machtiging voor [minderjarige 1] beperkt tot zeven maanden in afwachting van de nadere berichtgeving van de GI over hoe het met [minderjarige 1] gaat, hoe hij zich in de afgelopen periode heeft ontwikkeld, hoe het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderling verloopt en of dat al dan niet uitgebreid kan worden, hoe de ouders zich de afgelopen periode hebben ingezet, welke hulpverlening de afgelopen periode is ingeschakeld en wat de resultaten daarvan zijn, welke handvatten de moeder heeft gekregen, welke hulpvragen en doelen de moeder met behulp van de hulpverlening heeft geformuleerd en hoe het contact tussen de vader en [minderjarige 1] meer bestendigd is geworden. Tot slot heeft de rechtbank de GI verzocht om in haar rapportage in te gaan op de vraag of de machtiging tot uithuisplaatsing zoals nu voor [minderjarige 1] is verzocht dient te worden verlengd of dat hier mogelijk een aanpassing in kan komen. Omdat [minderjarige 1] per 22 december 2023 niet langer in het crisispleeggezin kon blijven is bij spoedbeschikking op 22 december 2023 door de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de periode van 22 december 2023 tot 26 december 2023, zodat [minderjarige 1] op 22 december 2023 direct naar [kinderopvang 1] is gegaan.
5.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de nadere mondelinge behandeling op 27 juni 2024 naar voren is gebracht stelt de rechtbank vast dat de situatie van [minderjarige 1] inmiddels volledig gekeerd is ten opzichte van die ten tijde van de vorige mondelinge behandeling in december 2023. Destijds was er namelijk sprake van een situatie, waarin [minderjarige 1] niet langer bij het pleeggezin kon verblijven en ter overbrugging naar een passende vervolgplek bij een crisispleeggezin verbleef die [minderjarige 1] geen perspectiefbiedende plek kon aanbieden. [minderjarige 1] is op basis van de machtigingen die destijds zijn verleend uiteindelijk met ingang van 22 december 2023 geplaatst bij [kinderopvang 1] . Medio maart/april 2024 zijn hier toenemende zorgen ontstaan over het escalerende gedrag van [minderjarige 1] , waarbij hij verbaal en fysiek geweld heeft laten zien. Omdat de veiligheid van [minderjarige 1] en zijn omgeving in gevaar kwam en de GI er onvoldoende vertrouwen in had dat [minderjarige 1] binnen deze setting de juiste hulp zou ontvangen, heeft de GI besloten om [minderjarige 1] per direct uit deze situatie te halen. De GI heeft getracht om de inzet van een observatiegroep te realiseren, maar vanwege lange wachtlijsten was een plaatsing hier niet op korte termijn haalbaar. Een tijdelijk verblijf op een crisisgroep ter overbrugging werd te risicovol bevonden voor het gedrag van [minderjarige 1] . Uiteindelijk is de keuze gemaakt om [minderjarige 1] , conform zijn wens, tijdelijk te laten verblijven bij de vader. Voor de GI is daarbij doorslaggevend geweest dat de situatie van de vader op dat moment meer stabiel en structuurbiedend werd geacht dan die van de moeder. Tevens werd betwijfeld of de moeder de gedragsproblemen van [minderjarige 1] zou kunnen handelen.
5.3
De rechtbank stelt dan ook vast dat [minderjarige 1] sinds 19 april 2024 bij de vader woont. De GI heeft deze plaatsing sindsdien nauwgezet gemonitord. Zowel de GI als de ouders merken dat deze stap [minderjarige 1] goed heeft gedaan en de gedragsproblemen van [minderjarige 1] nauwelijks nog worden gezien. [minderjarige 1] is recentelijk een traject gestart bij “ [kinderopvang 2] ”. Dit is een instelling die gespecialiseerd is in de LVB-problematiek en de gedragsproblemen die [minderjarige 1] ervaart. Dit traject duurt een half jaar en [minderjarige 1] zal hier vanaf de start doordeweeks verblijven. In de weekenden verblijft [minderjarige 1] bij de vader en om het weekend twee dagen bij de moeder. Geleidelijk aan zal het verblijf bij “ [kinderopvang 2] ” worden afgebouwd, waarbij het de bedoeling is dat met inzet van ambulante begeleiding toegewerkt wordt naar een volledig verblijf van [minderjarige 1] bij de vader.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling van 27 juni 2024 stel de rechtbank vast dat alle betrokkenen inmiddels achter dit plan staan. De rechtbank begrijpt dat de beslissing van de GI om [minderjarige 1] bij de vader te laten verblijven voor de moeder zeer onverwachts kwam en moeilijk te begrijpen viel, met name gezien de eerdere opdracht van de rechtbank aan de GI om de mogelijkheden tot uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] nader te onderzoeken. Het valt dan ook zeer te bewonderen dat de moeder zich zo snel heeft herpakt en dat zij haar medewerking heeft verleend aan deze plaatsing. Tevens vindt de rechtbank dat de ouders een compliment verdienen voor de wijze waarop zij deze onverwachtse stap hebben vormgegeven, waarin zij elkaar weer steeds meer als ouders van [minderjarige 1] lijken te vinden. Deze ontwikkeling is goed voor [minderjarige 1] , die hierdoor kan ervaren dat zijn ouders er samen voor hem zijn. Hoewel de GI een risico heeft genomen met deze plaatsing, stelt de rechtbank vast dat dit tot op heden voor [minderjarige 1] goed heeft uitgepakt. [minderjarige 1] lijkt te profiteren van de rust en stabiliteit die de vader hem biedt. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] dat dit traject in de komende periode wordt voortgezet en zijn beslag zal krijgen. Een toewijzing van het resterende deel van het verzoek acht de rechtbank dan ook noodzakelijk om het verblijf en het traject van [minderjarige 1] bij “ [kinderopvang 2] ” te kunnen waarborgen alsmede om geleidelijk toe te kunnen werken naar een volledig verblijf van [minderjarige 1] bij de vader. De rechtbank verwacht van de GI daarbij wel dat het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] wordt uitgebreid en dat wordt toegewerkt naar een reguliere zorgregeling. Tevens wordt de GI gevraagd om aandacht te hebben voor het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit contact moet namelijk zo snel als mogelijk tot stand worden gebracht.
5.5
Uit de voorgaande overweging volgt dat de rechtbank de bestaande machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder zal verlengen voor de resterende duur van het verzoek, te weten tot 26 december 2024. De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 26 juli 2024 en tot 26 december 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter tevens kinderrechter, mr. Dijkman en mr. Hendriks, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2024
in tegenwoordigheid van W. Bakker-Maljers, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.