ECLI:NL:RBZWB:2024:5121

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
AWB 24_4234
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor tijdelijke opvanglocatie Oekraïense ontheemden

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 26 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle, dat op 14 mei 2024 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de realisatie van een tijdelijke opvanglocatie voor Oekraïense ontheemden. De voorzieningenrechter heeft op 23 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekers als de gemachtigde van het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekers een spoedeisend belang hebben, maar dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter concludeert dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met het geldende omgevingsplan en dat er geen aanleiding is om het besluit te schorsen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat de omgevingsvergunning van kracht blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4234 VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1] , uit [plaats] ,

[verzoeker 2] ,uit [plaats] ,
tezamen: verzoekers
(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle, het college
(gemachtigde: mr. C.J. IJdema).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het bestreden besluit van 14 mei 2024 inzake de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een tijdelijke opvanglocatie voor de duur van drie jaar en het realiseren van een uitweg.
1.2
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van het college en namens het college [naam 1] [naam 2] en [naam 3] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.2
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers, of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.1
De gemeente Kapelle heeft op 19 maart 2024 een aanvraag ingediend voor het realiseren van een tijdelijke opvanglocatie voor Oekraïense ontheemden voor de duur van drie jaar op de [adres 1] tot en met [adres 2] en [adres 3] tot en met [adres 4] . Het gaat om 19 woonunits, waarin circa 70 Oekraïners worden opgevangen. Er wordt ook een centrale unit gerealiseerd waarin een wasserette en internetinfrastructuur aanwezig is. Daarnaast wordt er een uitweg gerealiseerd.
3.2
Het perceel waarop dit is voorzien is eigendom van [B.V. 1] en was tot enige tijd geleden als fruitboomgaard in gebruik bij [B.V. 2] , van welk bedrijf [B.V. 1] de bestuurder is.
3.3
Verzoekers wonen op het [adres 5] . Dit is het perceel naast de locatie voor de opvang.
Spoedeisend belang
4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het perceel is inmiddels bouwrijp gemaakt en de tijdelijke bouwwerken zullen op korte termijn worden geplaatst.
Omvang van het geding
5 Naast de omgevingsvergunning voor het realiseren van de opvanglocatie, bestaande uit de activiteit bouwen en de activiteit afwijken van het omgevingsplan, is er een vergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de APV verleend voor het realiseren van een uitrit. Tegen dit besluit hebben verzoekers geen gronden aangevoerd. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding ook deze vergunning te beoordelen.
Belanghebbendheid vergunninghouder
5.1
Verzoekers hebben betoogd dat de aanvraag buiten behandeling moest worden gesteld, omdat de gemeente geen belanghebbende is bij een beslissing op het verzoek. Daarnaast hebben verzoekers bij de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie twee hypotheekakten overgelegd waaruit zou volgen dat het perceel zonder toestemming van de hypotheekhouder niet mag worden verhuurd of in gebruik mag worden genomen voor ander gebruik dan fruitteelt.
5.2
Het college heeft aangevoerd dat de gemeente een huurovereenkomst heeft gesloten met de eigenaar van het perceel en de voormalig gebruiker van het perceel. Ten aanzien van de hypotheekakten heeft het college betoogd dat hij mag aannemen dat [B.V. 1] het perceel niet zonder toestemming van de hypotheekhouders in gebruik geeft aan de gemeente.
5.3
Uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat degene die verzoekt om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het door hem ingediende verzoek. Dit is anders indien aannemelijk wordt gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. [1]
5.4
Het perceel is in eigendom van [B.V. 1] Dit vastgoedbedrijf heeft het perceel verhuurd aan [B.V. 3] . De gemeente en [B.V. 3] . hebben samen een huurovereenkomst gesloten voor de onderhuur van het perceel. De gemeente zorgt voor het bouwrijp maken van het perceel. De woonunits zullen worden gebouwd in opdracht van [B.V. 3] . en worden dus haar eigendom. De gemeente heeft ook een overeenkomst gesloten met [B.V. 3] . voor de huur van de woonunits. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college het verzoek terecht heeft aangemerkt als aanvraag en de aanvraag terecht in behandeling heeft genomen. De gemeente heeft verzocht om de omgevingsvergunning en zij wordt dus verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het door haar ingediende verzoek. Het is aan verzoekers om aannemelijk te maken dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Hierin zijn verzoekers niet geslaagd. Anders dan verzoekers met hun gronden te lijken veronderstellen leidt het enkele feit dat het college de huurovereenkomst niet heeft overgelegd, niet tot de conclusie dat het aannemelijk is dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Ook het tonen van een hypotheekakte met de – op zichzelf genomen gebruikelijke – bepaling dat voor verhuur instemming van de hypotheekhouder nodig is, kan niet tot de door verzoekers gewenste conclusie leiden. Het college heeft het verzoek om de omgevingsvergunning terecht in behandeling genomen.
Buitenplanse omgevingsplanactiviteit
6.1
Op het perceel is het Omgevingsplan Kapelle van toepassing en rust de bestemming ‘Agrarisch’. Op dit moment bestaat het Omgevingsplan van de gemeente Kapelle op grond van artikel 22.1 van de Ow uit ‘een tijdelijk deel’. Naast de voorheen vastgestelde bestemmingsplannen [2] wordt dit tijdelijke deel o.a. gevormd door omgevingsplanregels van rechtswege (de zogenoemde bruidsschat). [3]
6.2
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet (hierna: Ow) is het verboden zonder omgevingsvergunning de omgevingsplanactiviteit te verrichten, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
6.3
Een omgevingsplanactiviteit is gedefinieerd als:
a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,
b. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
c. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan. [4]
6.4
Tussen partijen is niet in geschil dat het de bouw en het gebruik van de opvanglocatie voor Oekraïense ontheemden in strijd is met het Omgevingsplan [5] , en dat binnen het Omgevingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is opgenomen voor onderhavig geval. Dit betekent dat een omgevingsvergunning nodig is voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit. [6]
6.5
Op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Aan het bestreden besluit ligt een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ter onderbouwing van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorzieningenrechter zal beoordelen of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen en heeft kunnen oordelen dat sprake is van evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Locatiekeuze
7.1
Verzoekers hebben betoogd dat niet alle potentiële locaties zijn onderzocht en dat is volgens hen in strijd met de laddertoets uit artikel 5.129g van het Bkl. Er is sprake van een voldoende substantiële stedelijke ontwikkeling. Er worden namelijk 12 woningen gerealiseerd. Verzoekers hebben daarnaast verschillende locaties genoemd die volgens hen geschikter zijn dan de vergunde locatie. Voor zover de laddertoets niet rechtstreeks zou doorwerken in dit geschil, maakt dit wel een onderdeel uit van de beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
7.2
Het college heeft gesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. Het gaat namelijk om bebouwing die maar drie jaar mag blijven staan. Het college heeft daarnaast uiteengezet dat verschillende locaties zijn onderzocht en welke criteria hierbij zijn gehanteerd. Het college heeft per locatie aangevoerd waarom die niet geschikt is voor de opvang van de Oekraïense ontheemden.
7.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de laddertoets uit artikel 5.129 van het Bkl niet rechtstreeks doorwerkt in de beoordeling van deze aanvraag voor de omgevingsvergunning. Er is namelijk geen sprake van een stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. De activiteit is beperkt van omvang en van tijdelijke aard. Het college heeft bovendien in het verweerschrift voldoende en uitvoerig uiteengezet welke locaties zijn onderzocht en waarom die locaties niet geschikt zijn. Ter zitting hebben verzoekers nog meer locaties genoemd die volgens hen geschikter zouden zijn. Dat verzoekers locaties blijven aanvoeren, betekent niet dat het college ertoe verplicht is om de geschiktheid van al die locaties te onderzoeken. Het college heeft namelijk voldoende alternatieve locaties onderzocht. Voor zover het onderzoek naar de alternatieve locaties nog onvoldoende zou blijken uit een stuk dat ten grondslag is gelegd aan de beoordeling in het bestreden besluit, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat dit kan worden hersteld in de beslissing op bezwaar, nu in het verweer in deze zaak een meer uitvoerige bespreking van de verschillende beoordeelde locaties is opgenomen.
Spuitzones
8.1
Verzoekers hebben betoogd dat de locatie valt binnen – mogelijke – spuitzones. Het college is ten onrechte uitgegaan van de feitelijke situatie, in plaats van de planologische situatie. Ten noorden van het perceel is namelijk een paardenwei aanwezig. Hoewel daar momenteel geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, betreft het wel een agrarisch perceel dat in gebruik kan worden genomen voor de teelt van gewassen waarbij wel gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt. Daarnaast staan ten zuidoosten van het perceel kassen. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de bestrijdingsmiddelen die daarin worden gebruikt.
8.2
Het college heeft gesteld dat de locatie valt buiten de spuitzones. Hoewel de paardenwei planologisch gezien kan worden gebruikt voor gewassenteelt met de daarbij toegepaste bestrijdingsmiddelen, is het niet aannemelijk dat dit binnen drie jaar zal gebeuren. Ten aanzien van de kassen, is ook geen sprake van het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de komende drie jaar. Er is namelijk sprake van een proefteelt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het verweerschrift heeft het college – indicatief – nog een afbeelding overgelegd, waarin een mogelijke spuitzone ten opzichte van de paardenwei is opgenomen. De te realiseren units liggen ook buiten die mogelijke spuitzone.
8.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college is uitgegaan van de correcte spuitzones en deze spuitzones vallen niet over de te realiseren woonunits. Verzoekers stellen terecht dat in beginsel moet worden uitgegaan van de planologische situatie bij het vaststellen van de spuitzones. Op de wei ten noorden van het perceel is in de huidige situatie echter geen sprake van een spuitzone, aangezien de wei enkel wordt gebruikt voor het houden van paarden en het is daarbij niet aannemelijk dat dit in de komende drie jaar zal veranderen. Hoewel het planologisch gezien mogelijk is dat gewassen zullen worden geteeld op het perceel, zijn er in dit geval geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die erop wijzen dat het gebruik van het perceel voor het houden van paarden binnen de komende drie jaar zal worden omgezet in gewassenteelt. Op het perceel ten zuidoosten dat wordt gebruikt voor fruitteelt onder kappen (in de stukken worden het ook kassen genoemd maar ter zitting is gebleken dat het kappen boven de bomen zijn die niet zijn voorzien van zijwanden), is het ook niet aannemelijk dat gewasbeschermingsmiddelen zullen worden gebruikt in de komende drie jaar. Het college heeft onbetwist gesteld dat sprake is van een proefteelt waarbij geen gewasbeschermingsmiddelen zullen worden gebruikt en dat een overeenkomst is gesloten met de grondeigenaar en de teler om dit te borgen. De vastgestelde spuitzones vallen dus niet over de te realiseren woonunits.
Geluidsoverlast
9.1
Er is een geluidsonderzoek uitgevoerd naar het mogelijke geluidsoverlast op de woonunits. In dit onderzoek is niet de geluidsbelasting op de woning van verzoekers als gevolg van de te realiseren woonunits inzichtelijk gemaakt. Er is daarom op 22 maart 2024 een notitie vastgesteld door het akoestisch bureau [bedrijf] . In de notitie is geconcludeerd dat uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelastingen vanwege de activiteiten op het buitenterrein van de woonunits ter plaatse van de gevels van de woning van verzoekers en in de tuin van die woning niet zullen leiden tot een overschrijding van de richtwaarden voor het aspect geluid, onder de voorwaarden dat er een aardenwal wordt opgericht en in stand gelaten en het speelterrein niet dichterbij wordt gerealiseerd dan aangegeven.
9.2
Verzoekers hebben betoogd dat de notitie niet ten grondslag kon worden gelegd aan het bestreden besluit. Er is ten onrechte vanuit gegaan dat sprake is van gemend gebied, er is namelijk sprake van een landelijke omgeving. Daarnaast is ten onrechte uitsluitend uitgegaan van het geluid dat wordt geproduceerd vanuit de projectlocatie en niet het bedrijf van [B.V. 2] en de weg die loopt langs het perceel van verzoekers. Tevens had er rekening mee moeten worden gehouden dat de kinderen niet enkel zullen spelen op de daartoe aangewezen plek, maar dat zij ook zullen spelen op de aarden wal en daarmee geluidsoverlast zullen veroorzaken. Ten slotte hebben verzoekers toegelicht dat drie van de gezinsleden wegens long covid extra gevoelig zijn voor geluid- en andere prikkels.
9.3
Het college heeft naar voren gebracht dat de regels in het Bkl omtrent geluid alleen van toepassing zijn op een activiteit, anders dan wonen. Om die reden is in de ruimtelijke motivering alleen de geluidsbelasting die de woonunits zullen ervaren door activiteiten in de omgeving betrokken. Op verzoek van verzoekers is de geluidsbelasting op hun woning toch inzichtelijk gemaakt. Uit de opgestelde notitie blijkt dat ook die geluidsbelasting niet zodanig hoog is dat geen sprake kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. [bedrijf] is uitgegaan van de juiste uitgangspunten en de notitie kon ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit.
9.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat ten aanzien van het aspect geluid sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Op grond van artikel 5.55, eerste lid, sub a, van het Bkl zijn de regels over geluid door activiteiten uit paragraaf 5.1.4.2 van het Bkl van toepassing op het toelaten van een activiteit, anders dan het wonen, die geluid kan veroorzaken op geluidsgevoelige gebouwen. Er is een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit wonen, de beoordelingsregels over geluid uit het Bkl zijn dus niet van toepassing op onderhavige situatie. De geluidsbelasting op de woning van verzoekers hoeft dus niet te worden beoordeeld.
9.5
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het college de geluidsbelasting op de woning van verzoekers wel inzichtelijk heeft laten maken middels de notitie van [bedrijf] . De beoordeling die [bedrijf] in die notitie maakt, past binnen de gebruikelijke beoordelingsregels, als ervan zou worden uitgegaan dat de hiervoor genoemde regels wel op de activiteit wonen van toepassing zouden zijn. Zo is [bedrijf] er terecht vanuit gegaan dat sprake is van een gemengd gebied. De woning van verzoekers is gelegen vlak buiten de juridische bebouwde kom en is gelegen aan een N-weg die de toegangsweg naar de bebouwde kom vormt. Bovendien is de woning gelegen naast het agrarische bedrijf van [B.V. 2] Er kan dus niet gesproken worden van een landelijk gebied. Ten aanzien van de geluidsbelasting door spelende kinderen is [bedrijf] uitgegaan van de meest ongunstige situatie op het recreatieterrein. Er is uitgegaan van 50 spelende kinderen op het plein die elf uur lang de hoogste geluidsbelasting veroorzaken. Er is dus uitgegaan van de situatie waarin meer kinderen aanwezig zijn dan aannemelijk is met de verleende omgevingsvergunning. Dit levert een geluidsbelasting op van maximaal 45 dB(A), wat de gangbare normen voor een gemengd gebied niet overschrijdt. [bedrijf] heeft terecht geen aanleiding gezien om ook cumulatie met het geluid van het fruitbedrijf en van het wegverkeer te betrekken in zijn oordeel.
9.6
Als de geluidsbelasting op de woning al een rol kan spelen bij de beoordeling, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de geluidsbelasting op de woning van verzoekers gelet op bovenstaande, niet leidt tot een onevenwichtige toedeling van functies aan locaties. Zoals ter zitting is besproken is het zeker voorstelbaar dat drie leden van het gezin van verzoekers wegens long covid gevoeliger zijn voor geluidsprikkels. Het geluidsniveau dat voor een gemiddeld persoon als aanvaardbaar wordt geacht, kan door hen mogelijk als meer belastend worden ervaren. Dit betekent alleen niet dat het college niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat het opvangen van de Oekraïense ontheemden op die locatie niet in overeenstemming is met de evenwichtige toedeling van functie aan locaties.
Bodem
10.1
Op 6 maart 2019 is een rapport vastgesteld door ABO Milieuconsult naar aanleiding van een verkennend bodemonderzoek op het perceel. De aanleiding van dit onderzoek was het voornemen van de toenmalige eigenaar om het perceel te verkopen. De conclusie van dit onderzoek was dat in de bovengrond en in het grondwater lichte verontreinigingen zijn aangetroffen die samenhangen met het gebruik als fruitboomgaard, maar dat die verontreinigingen dermate licht zijn dat een nader onderzoek niet noodzakelijk werd geacht.
10.2
Verzoekers hebben betoogd dat het verkennend bodemonderzoek niet ten grondslag kon worden gelegd aan het bestreden besluit. Het onderzoek dateert namelijk van 9 maart 2019. Er zijn inmiddels meer dan vijf jaren verstreken. In die vijf jaar is de exploitatie van de boomgaard gecontinueerd en zijn gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Er had een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden.
10.3
Het college heeft gesteld dat het enkele feit dat het rapport vijf jaar oud is, onvoldoende is om te oordelen dat het rapport niet ten grondslag mag worden gelegd aan het bestreden besluit. De gegevens uit het rapport zijn namelijk nog voldoende actueel. Het college gaat ervan uit dat het perceel sinds 1970 in gebruik is als fruitboomgaard. In 2019 werden dus al 49 jaar gewasbeschermingsmiddelen gebruikt op het perceel. In 2019 is een bodemverontreiniging van maximaal 16% van de interventiewaarde voor de gevonden stoffen vastgesteld. Het college acht niet aannemelijk dat het gebruik in de laatste vijf jaar heeft geleid tot een overschrijding van de interventiewaarde.
10.4
Uit artikel 16.5, eerste lid, van de Ow volgt dat bij het nemen van een besluit op grond van de Ow in ieder geval gebruik kan worden gemaakt van rapporten die ten tijde van het besluit niet ouder dan twee jaar zijn. Bij het nemen van besluiten op grond van de Ow kan ook gebruik worden gemaakt van gegevens uit rapporten die bij de vaststelling van het besluit ouder zijn dan twee jaar als wordt onderbouwd dat de gegevens nog actueel zijn. [7]
10.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college het bodemonderzoek ten grondslag kon leggen aan het bestreden besluit. Het enkele feit dat het bodemonderzoek ruim vijf jaar oud is, betekent niet dat het niet ten grondslag kon worden gelegd aan het bestreden besluit. Ter zitting is naar aanleiding van de mededeling van verzoekster dat het perceel vanaf ongeveer 2010 als fruitboomgaard werd gebruikt door het college aangevoerd dat blijkens het rapport van ABO milieuconsult dat behoort bij de ruimtelijke onderbouwing uit de boomgaardenkaart van de provincie Zeeland kan worden geconcludeerd dat de onderzoekslocatie sinds 1970 boomgaard was.
In datzelfde rapport is ook vermeld dat uit de historische kaarten van topotijdreis en de luchtfoto’s van de provincie Zeeland van 1950-2017 blijkt dat het perceel altijd heeft bestaan uit braakliggend terrein.
Hoewel aan de redenering van het college daarmee gebreken kleven, betekent dit niet dat het bodemonderzoek niet meer voldoende actueel is. Namens het college is ter zitting voldoende overtuigend beredeneerd, dat ook als ervan wordt uitgegaan dat het perceel pas vanaf ongeveer 2010 in gebruik was als fruitboomgaard, dan nog niet aannemelijk is dat het gebruik na 2019 enige vervuiling tot op of boven de interventiewaarde kan hebben veroorzaakt. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het college ook betekenis heeft mogen hechten aan het feit dat inmiddels verschillende bodemverontreinigende gewasbeschermingsmiddelen verboden zijn.
PFAS
11.1
Verzoekers hebben betoogd dat ten onrechte geen onderzoek is uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van PFAS in de bodem.
11.2
Het college heeft gesteld dat ten tijde van het rapport van ABO Milieuconsult nog niet was voorschreven om de aanwezigheid van PFAS te onderzoeken. Dit is inmiddels wel zo. Het college heeft de RUD gevraagd of een vooronderzoek naar PFAS op de locatie zou leiden tot de conclusie dat de locatie als PFAS-verdachte locatie zou moeten worden aangemerkt. De RUD heeft geconcludeerd dat het gebruiken van een perceel voor een boomgaard niet is genoemd op de UBI-lijst van PFAS-verdachte activiteiten. Hiervan bevindt zich nog geen stuk in het dossier maar de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat ook dat kan worden hersteld bij de beslissing op bezwaar.
11.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van het instellen van een onderzoek naar PFAS in de bodem. De RUD heeft gekeken naar het voormalig gebruik van de bodem en is tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van een PFAS-verdachte locatie. Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden die erop wijzen dat wel sprake is van een PFAS-verdachte locatie.
Belangenafweging
12 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat vooralsnog geen zodanige gebreken aan het bestreden besluit kleven dat de verleende omgevingsvergunning geen stand zou kunnen houden in bezwaar. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang dat het college heeft bij effectuering van de omgevingsvergunning groter is dan het belang van verzoekers bij schorsing van die omgevingsvergunning.

Conclusie en gevolgen

13 De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de omgevingsvergeving niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 26 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Omgevingswet (Ow)
Artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: een omgevingsplanactiviteit, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
Artikel 5.18, eerste lid, van de Ow
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1.
Artikel 16.5 van de Ow
1. Bij het nemen van een besluit op grond van deze wet kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van rapporten met gegevens, onderzoeken of inventarisaties die bij het ontwerpbesluit of, bij het ontbreken daarvan, bij de aanvraag zijn gebruikt en die bij de vaststelling van het besluit niet ouder zijn dan twee jaar.
2. Bij het nemen van besluit op grond van deze wet kan ook gebruik worden gemaakt van gegevens uit rapporten die bij de vaststelling van het besluit ouder zijn dan twee jaar als wordt onderbouwd dat de gegevens nog actueel zijn.
[…]
Artikel 22.1 van de Ow
In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:
a. de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet,
b. de kaarten, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, en de besluiten, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van die wet,
c. de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.
Artikel 22.2, eerste lid, van de Ow
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.
Bijlage bij artikel 1.1, eerste lid van de Ow
Bouwactiviteit: activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk;
Buitenplanse omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende:
a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
b. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;
Omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende:
a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,
b. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
c. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;
Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Artikel 2.29 van het Bbl
Onverminderd regels in het omgevingsplan over het in stand houden van een bouwwerk die betrekking hebben op de ernstige ontsiering van het uiterlijk van dat bouwwerk, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, niet voor een omgevingsplanactiviteit voor zover de activiteit betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken:
[…]
Besluit kwaliteit leefomgeving
Artikel 8.0a van het Bkl
1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, wordt, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.
2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Omgevingsplan gemeente Kapelle
Artikel 3.1, aanhef en onder a, van het Omgevingsplan
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven.
Artikel 22.26 van het Omgevingsplan
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
Artikel 22.27 van het Omgevingsplan
Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken:
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2717.
2.Artikel 22.1, onder a en b, van de Ow.
3.Artikel 22.1, onder c, in samenhang met artikel 22.2, eerste lid, van de Ow.
4.Artikel 1.1, eerste lid, van de Ow.
5.Op grond van artikel 22.26 van het Omgevingsplan is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te laten. De bouw van de opvanglocatie valt niet onder de uitzonderingen uit paragraaf 2.3.3. van het Besluit bouwwerken leefomgeving en artikel 22.27 van het Omgevingsplan. Daarnaast rust op het perceel de bestemming ‘Agrarisch’. Het gebruik van de locatie als opvanglocatie is in strijd met die bestemming.
6.Een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is in de bijlage bij artikel 1.1, eerste lid, van de Wo gedefinieerd als een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.
7.Artikel 16.5, tweede lid, van de Ow.