ECLI:NL:RBZWB:2024:511

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/02/384287 / FA RK 21-1687
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot omgangsregeling na intrekking door de man

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een omgangsregeling voor een minderjarig kind, geboren in 2014. De man, de vader van het kind, had een verzoek ingediend voor een omgangsregeling, maar heeft dit verzoek op 3 januari 2024 ingetrokken. De vrouw, de moeder van het kind, heeft ingestemd met deze intrekking. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar eerdere beschikkingen en rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming, die adviseerde om geen omgangsregeling vast te stellen vanwege de weerstand van het kind tegen contact met de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van de man niet meer kan worden onderzocht nu het is ingetrokken en heeft het verzoek derhalve afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. De Haas.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/384287 / FA RK 21-1687
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Nadere beschikking betreffende een omgangsregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. W.H.J.W. de Brouwer, voorheen mr. S. van Buuren te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. A.A. Broekman-de Feijter te Terneuzen.
Ouders van het thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het nadere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 mei 2022 en alle daarin vermelde en opgenomen stukken;
- het e-mailbericht vanuit Kind in Scheiding Zeeland van 24 april 2023, met bijlage;
- het e-mailbericht vanuit Kind in Scheiding Zeeland van 25 mei 2023;
- het e-mailbericht vanuit Kind in Scheiding Zeeland van 6 juni 2023, met als bijlage het adviesrapport;
- de brief van de Raad van 6 juni 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 8 juni 2023;
- de brief van de Raad van 29 juni 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 30 juni 2023;
- de brief van de Raad van 28 september 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 2 oktober 2023, met als bijlage de UHA rapportage van 28 september 2023;
- het F9-formulier van mr. Broekman-de Feijter van 2 november 2023, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. De Brouwer van 5 december 2023;
- het F5-formulier van mr. De Brouwer van 3 januari 2024;
- het F9-formulier van mr. Broekman-de Feijter van 18 januari 2024.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 31 mei 2022. Bij deze beschikking zijn partijen met instemming verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de in die beschikking genoemde resultaten.
2.2
Op 6 juni 2023 is de rapportage van het zorgloket ontvangen. Kort samengevat staat hierin vermeld dat de resultaten niet/gedeeltelijk zijn behaald. Naar aanleiding van deze terugmelding heeft de Raad de casus gescreend en geconcludeerd dat er nader onderzoek diende te worden verricht om de rechtbank te kunnen adviseren over het voorliggende verzoek. De rapportage van de Raad is vervolgens op 2 oktober 2023 bij de rechtbank binnengekomen. In deze rapportage adviseert de Raad, hoewel er ten aanzien van de man geen contra-indicaties uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, geen omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en zijn vader. De Raad wijst in dit verband op de stellige weerstand van [minderjarige] , die op dit moment een contra-indicatie vormt voor omgang, omdat dit een negatieve invloed kan hebben op de ontwikkeling van [minderjarige] . De Raad hoopt dat door met behulp van de hulpverlening aan de doelen te blijven werken (genoemd op bladzijden 13 en 14 van de rapportage), zonder de voorwaarde van contact, er bij [minderjarige] ruimte zal ontstaan en vanuit daar gewerkt zal kunnen worden aan contact(herstel). Daarbij acht de Raad het belangrijk dat de vrouw de man maandelijks per e-mail informeert over [minderjarige] .
2.3
Bij F5-formulier van 3 januari 2024 heeft mr. De Brouwer namens de man aangegeven dat de man zijn verzoek wil intrekken en de procedure wenst te beëindigen. Namens de vrouw is bij F9-formulier van 18 januari 2024 verklaard dat de vrouw berust in de intrekking van de procedure door de man en dat de procedure hiermee ten einde kan komen.
2.4
Nu de man zijn verzoek heeft ingetrokken, kan dit verzoek niet meer worden onderzocht. De rechtbank zal dit verzoek derhalve afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.