ECLI:NL:RBZWB:2024:5092

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
02-048081-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met dodelijk ongeval

Op 24 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 september 2022 betrokken was bij een verkeersongeval te Giessen, waarbij een fietser om het leven kwam. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, hoewel verwijtbaar, niet voldeden aan de criteria voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid zoals vereist door de wet. De verdachte had op het moment van het ongeval niet voldoende zicht op de van rechts komende fietser, omdat hij eerst had gestopt voor tegemoetkomende fietsers en daarna langzaam was opgetrokken. Hierdoor was er onvoldoende bewijs voor schuld in de zin van artikel 6 WVW.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk overtreding van artikel 5 WVW, dat gevaar op de weg veroorzaakt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte door niet naar rechts en niet in zijn spiegels te kijken, onvoldoende aandacht had voor de verkeerssituatie, wat leidde tot de botsing met de fietser. De rechtbank legde een geldboete op van € 750,- en vervangende hechtenis van 15 dagen, maar oordeelde dat een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid niet opportuun was, gezien de omstandigheden van de zaak en het blanco strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/048081-23
vonnis van de meervoudige kamer van 24 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ( [land 1] )
wonende te [woonadres] ( [land 2] )

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 juli 2024. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 13 september 2022 een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] werd gedood, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, dan wel dat verdachte een verkeersovertreding heeft gemaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, waaraan hij schuld heeft zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte heeft geen voorrang verleend aan een van rechts komende fietser. Hij heeft niet in zijn spiegels gekeken voordat hij is opgetrokken. Vervolgens heeft verdachte zijn vrachtwagen niet tijdig tot stilstand gebracht waardoor hij in aanrijding is gekomen met [slachtoffer] die daardoor is overleden. Er is geen sprake van momentane onoplettendheid, omdat verdachte het slachtoffer een langere tijd had kunnen zien. De gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt vast dat op 13 september 2022 op de kruising van de Parralelweg met de Industrieweg te Giessen een verkeersongeval heeft plaatsgevonden tussen verdachte, als bestuurder van een vrachtwagen en [slachtoffer] , als bestuurder van een fiets. De voorzijde van de cabine van de vrachtwagen kwam in botsing met [slachtoffer] . De vrachtwagen is met het linker voor- en achterwiel over het [slachtoffer] heen gereden. [slachtoffer] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Primair: artikel 6 WVW
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daar komt bij dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld zoals hiervoor genoemd.
Toedracht van het ongeval
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW dient eerst de toedracht van het ongeval te worden vastgesteld. Daarover blijkt uit het dossier dat verdachte over de Parralelweg reed richting Andel. Ter hoogte van de Industrieweg stopte verdachte om rechtsaf te slaan. Hij liet meerdere vanuit de richting van Andel komende fietsers voorgaan. Nadat deze tegemoetkomende fietsers waren gepasseerd is verdachte opgetrokken en heeft daarbij [slachtoffer] die van rechts kwam geen voorrang verleend en heeft er een botsing plaatsgevonden.
Er is onderzoek gedaan naar het uitzicht vanaf de bestuurderszitplaats van de vrachtwagen op het moment dat de vrachtwagen volledig op de Parralelweg stond, deels was ingestuurd maar nog voor de fietsoversteek stond en deels was ingestuurd en op de fietsoversteek stond. In alle gevallen was er vanaf de bestuurderszitplaats zicht op de van rechts komende fietser. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte niet naar rechts en niet in zijn spiegels heeft gekeken nadat hij de tegemoetkomende fietsers van links voor heeft laten gaan. Als verdachte in zijn spiegels had gekeken dan had hij [slachtoffer] kunnen zien. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat verdachte [slachtoffer] eerder al had kunnen zien toen hij nog op de Parralelweg reed.
Nu verdachte eerst is gestopt voor de tegemoetkomende fietsers van links en vervolgens langzaam is opgetrokken, is de rechtbank van oordeel dat het enkel niet naar rechts en niet in de spiegels kijken weliswaar verwijtbaar is maar onder deze omstandigheden onvoldoende is voor de conclusie dat verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld.
De gedraging van verdachte raakt de ondergrens van de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en onoplettendheid zoals bedoeld in artikel 6 WVW niet. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Subsidiair: artikel 5 WVW
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Om tot een veroordeling voor dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van zodanige gedragingen van verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte wel als gevaarzettend gedrag worden gekwalificeerd. Door niet naar rechts en niet in de spiegels te kijken heeft verdachte onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse, waardoor hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en er een botsing met [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft hierdoor gevaar op de weg veroorzaakt en het verkeer op die weg gehinderd.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 13 september 2022 te Giessen, gemeente Altena als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Parallelweg, en gekomen bij de kruising van die weg met de Industrieweg alwaar verdachte rechtsaf de Industrieweg in wilde rijden,
zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het voor hem, verdachte, gelegen wegdek vrij was en vrij zou blijven, en vervolgens is gaan rijden zonder voorrang te verlenen aan een voor hem, verdachte, van rechts komende fietser en zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor een botsing ontstond met voorgenoemde fietser, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 1 jaar met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft als bestuurder van een vrachtwagen niet goed naar rechts en in zijn spiegels gekeken waardoor hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt, dat heeft geresulteerd in een botsing met een fietser. Het slachtoffer is hierdoor overleden.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft. Daarnaast blijkt uit het verhoor bij de politie dat verdachte direct verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag en dat het ongeval veel impact op verdachte heeft gehad.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De straffen die worden opgelegd voor een overtreding van artikel 5 WVW worden ingegeven door de (relatief beperkte) ernst van de gemaakte verkeersfout en staan in beginsel los van de grote gevolgen die dergelijke overtredingen kunnen veroorzaken. Dit betekent niet dat de rechtbank geen oog heeft voor de grote gevolgen die de overtreding voor het slachtoffer heeft gehad, maar wel dat de rechtbank die gevolgen niet laat meewegen in de hoogte van de straf.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht zij ook een andere strafmodaliteit passend dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 750,- passend en geboden.
De rechtbank acht het niet opportuun verdachte nu nog een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, omdat de overtreding bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en verdachte daarna blijkens zijn documentatie geen andere verkeersfeiten heeft begaan. Ook de persoon van verdachte geeft geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijke straf.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 750,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 juli 2024.
Mr. Hamburger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 13 september 2022 te Giessen, gemeente Altena als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, de Parallelweg en/of gekomen bij de kruising van die weg met
de Industrieweg alwaar verdachte rechtsaf de Industrieweg in wilde rijden, zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
zonder er zich (voldoende) van te vergewissen dat het voor hem, verdachte, gelegen
wegdek vrij was en/of vrij zou blijven te rijden/op te trekken, en/of geen voorrang te
verlenen aan een voor hem, verdachte, van rechts
komende fietser en/of zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was,
waardoor een botsing en/of aanrijding ontstond met voorgenoemde fietser en
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2022 te Giessen, gemeente Altena als bestuurder
van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Parallelweg, en/of
gekomen bij de kruising van die weg met de Industrieweg alwaar verdachte rechtsaf
de Industrieweg in wilde rijden,
zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het voor hem, verdachte, gelegen
wegdek vrij was en/of vrij zou blijven, en/of (vervolgens) is gaan rijden zonder
voorrang te verlenen aan een voor hem, verdachte, van rechts
komende fietser en/of zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht
binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was,
waardoor een botsing en/of aanrijding ontstond met voorgenoemde fietser,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2022 te Giessen, gemeente Altena als bestuurder
van een vrachtauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Parallelweg, bij het naar rechts afslaan, teneinde de Industrieweg in te rijden, een
bestuurder van een voertuig (fiets), die op dezelfde weg zich naast, althans zich
rechts dicht achter hem bevond, niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan
personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht
(art 18 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 )