ECLI:NL:RBZWB:2024:5091

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
02/287774-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag

Op 24 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 februari 2023 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de A58 te Moergestel, waarbij een andere verkeersdeelnemer, [slachtoffer], is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van een vrachtwagen zonder noodzaak gedeeltelijk op de vluchtstrook heeft gereden en onvoldoende op het overige verkeer heeft gelet. De officier van justitie heeft in zijn standpunt betoogd dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval, wat door de rechtbank is bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat heeft geleid tot de fatale botsing met de stilstaande personenauto van [slachtoffer]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft en dat er geen persoonlijke omstandigheden zijn die in strafmatigende of strafverzwarende zin zouden moeten meewegen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/287774-23
vonnis van de meervoudige kamer van 24 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende te [woonadres]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 juli 2024. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 februari 2023 een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] werd gedood, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, waaraan hij schuld heeft zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte reed zonder noodzaak gedeeltelijk op de vluchtstrook en heeft onvoldoende op het overige verkeer gelet. Verdachte heeft zijn vrachtwagen niet tijdig tot stilstand gebracht waardoor hij in botsing is gekomen met [slachtoffer] die daardoor is overleden. Nu de getuige die achter verdachte reed het slachtoffer wel had gezien en de alarmlichten aanstonden, had verdachte het slachtoffer kunnen zien en is er geen sprake van momentane onoplettendheid.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt vast dat op 17 februari 2023 op de A58 te Moergestel een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte reed als bestuurder van een vrachtwagen met oplegger in de richting van Eindhoven. De personenauto met aanhanger van [slachtoffer] stond stil op de vluchtstrook. De vrachtwagen is met de rechter voorzijde tegen de linker achterzijde van de aanhangwagen gebotst. [slachtoffer] die voor dit verkeersongeval was uitgestapt om zijn lading te controleren, is door de botsing bekneld geraakt onder de aanhanger en de vangrail. Hij is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval, en zo ja, in welke mate. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de personenauto met aanhanger op de vluchtstrook stond met het linker achterwiel van de aanhanger op of over de doorgetrokken streep en dat er geen alarmlichten werden gevoerd. Verder heeft hij verklaard dat het verkeersbeeld druk was.
Uit het forensisch onderzoek van het plaats delict blijkt dat de vrachtwagen met de rechter voorzijde tegen de linker achterzijde van de aanhangwagen is gebotst. Ook volgt uit dit onderzoek dat de personenauto met aanhangwagen volledig op de vluchtstrook stond tijdens de botsing. Uit de plaats waar de voertuigen elkaar hebben geraakt op het moment van de botsing blijkt dat de vrachtwagen deels op de vluchtstrook en deels op de rechter rijstrook heeft gereden. Daarnaast volgt uit dit onderzoek dat verdachte pas heeft geremd nadat hij in botsing was gekomen met de aanhangwagen. Uit het forensisch voertuigonderzoek is gebleken dat de gloeidraad in het alarmlicht van het linker achterlicht sterk was vervormd wat erop wijst dat deze lamp in werking was ten tijde van het ongeval.
[getuige] heeft verklaard dat hij direct achter de vrachtwagen van verdachte reed toen hij op de vluchtstrook een personenauto met aanhanger zag staan. Hij zag dat de vrachtwagen vanaf de rechter rijstrook de vluchtstrook op zwenkte en dat de doorgetrokken streep ongeveer in het midden van de vrachtwagen zat op het moment van de botsing. Hij heeft verklaard dat de verkeerssituatie rustig was.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte niet overeenkomt met de bewijsmiddelen. In tegenstelling tot de verklaring van verdachte is uit objectief bewijs gebleken dat de personenauto met aanhanger volledig op de vluchtstrook stond en wel alarmlichten voerde ten tijde van de botsing. Verdachte had de personenauto met aanhanger reeds enige tijd voor de botsing kunnen en moeten zien, zeker nu [getuige] die achter de vrachtwagen van verdachte reed dit voertuig wel al had gezien. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte geleidelijk aan naar rechts is gegaan en pas heeft geremd toen hij al in botsing was gekomen met de aanhanger. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is geweest van enkel een kort moment van onoplettendheid. De rechtbank stelt vast dat er geen omstandigheden waren die het zicht van verdachte hebben belemmerd. Verdachte is zonder noodzaak gedeeltelijk de vluchtstrook opgereden en heeft niet tijdig zijn voertuig tot stilstand gebracht.
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte en de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, en is daarom van oordeel dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 februari 2023 te Moergestel, gemeente Oisterwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A58, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
immers had verdachte de op de vluchtstrook staande personenauto met aanhanger moeten opmerken - nu zijn zicht op dit motorrijtuig reeds enige tijd niet door een andere weggebruiker noch enige andere omstandigheid werd ontnomen
gedeeltelijk de vluchtstrook zonder noodzaak is opgereden, en zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en vervolgens in aanrijding is gekomen met bovengenoemde aanhanger, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Door het handelen van verdachte is [slachtoffer] overleden. Verdachte is als bestuurder van een vrachtwagencombinatie zonder noodzaak gedeeltelijk de vluchtstrook opgereden en is in botsing gekomen met het voertuig van [slachtoffer] . Hoewel verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld, neemt dit niet weg dat het slachtoffer het grootste goed dat hij bezat, namelijk zijn leven, is afgenomen. Daarnaast betekent zijn dood voor de nabestaanden een tragisch verlies wat des te meer pijn doet, nu zij geen afscheid van hem hebben kunnen nemen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van persoonlijke omstandigheden die in strafmatigende of strafverzwarende zin zouden moeten meewegen.
Voor het bepalen van de strafmodaliteit heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De oriëntatiepunten gaan, indien sprake is van aanmerkelijke schuld met een dodelijk slachtoffer, uit van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 1 jaar. De rechtbank weegt de omstandigheid dat verdachte als beroepschauffeur van een zware vrachtwagencombinatie zonder noodzaak op de vluchtstrook is gaan rijden als strafverzwarende omstandigheid mee.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is. Zij legt deze straf dan ook aan verdachte op.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 juli 2024.
Mr. Hamburger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 17 februari 2023 te Moergestel, gemeente Oisterwijk als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, de A58, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld
te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- immers had verdachte de op de vluchtstrook staande personenauto met
aanhanger moeten opmerken - nu zijn zicht op dit motorrijtuig reeds
geruime/enige tijd niet door een andere weggebruiker noch enige andere
omstandigheid werd ontnomen - en vervolgens zijn verkeersgedrag daarop
moeten aanpassen -
zonder zich er derhalve (constant) (voldoende) van te vergewissen dat de weg voor
hem, verdachte, vrij was, te blijven rijden en/of
geheel of gedeeltelijk de vluchtstrook zonder noodzaak is opgereden, en/of
zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn
voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon
overzien en waarover deze vrij was, en/of
(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met bovengenoemde aanhanger,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2023 te Moergestel, gemeente Oisterwijk als
bestuurder van een voertuig (trekker/bedrijfsauto met oplegger), daarmee rijdende
op de weg, de A58,
zonder zich er derhalve (constant)(voldoende) van te vergewissen dat de weg voor
hem, verdachte, vrij was, te blijven rijden en/of
geheel of gedeeltelijk de vluchtstrook zonder noodzaak is opgereden, en/of
zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn
voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon
overzien en waarover deze vrij was, en/of
(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met bovengenoemde aanhanger,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )