ECLI:NL:RBZWB:2024:5087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
11110152 \ VV EXPL 24-42
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Van der Weide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op procederen tegen voormalig werkgever en zusterondernemingen in kort geding

In deze zaak vordert de voormalige werkgever van gedaagde, een gewezen werknemer, dat gedaagde wordt verboden om tegen haar en haar zusterondernemingen te procederen. De vordering is ingediend in kort geding, waarbij de kantonrechter eerder de arbeidsovereenkomst met gedaagde heeft ontbonden. Gedaagde heeft sindsdien meerdere kansloze procedures gevoerd, die allemaal onherroepelijk zijn afgewezen. De kantonrechter heeft de zaak intern verwezen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waar de vordering is behandeld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het procedeerverbod tijdelijk kan worden toegestaan, mits de eiser binnen vier weken een bodemprocedure aanhangig maakt. De gevorderde machtiging om handelingen van gedaagde ongedaan te maken, alsook de verzoeken om lijfsdwang en dwangsommen, zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet in de procedure is verschenen en dat de vorderingen van de eisende partijen niet onrechtmatig of ongegrond zijn. De proceskosten zijn toegewezen aan de eisende partijen, die in totaal € 1.650,99 aan kosten moeten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11110152 \ VV EXPL 24-42
Vonnis in kort geding van 24 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] B.V.

en
2. [eiser 2] B.V.
beiden statutair gevestigd te [plaats 2] en kantoorhoudend te [plaats 3]
eisende partijen
hierna samen te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. A.J. Hendriks, advocaat te ‘s-Hertogenbosch
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 1]
gedaagde partij
hierna te noemen: [gedaagde]
niet in de procedure verschenen

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 7 juni 2024 uitgebrachte dagvaarding met producties 1 t/m 21;
- de brief van 2 juli 2024 van [eisers] houdende een wijziging van eis, met producties 22 t/m 31;
- de mondelinge behandeling van 10 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn
gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is deze bij kantonrechter aangebrachte procedure verwezen naar de voorzieningenrechter van een andere kamer dan die voor kantonzaken.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is met ingang van 11 september 2002, althans per 1 november 2002 bij de rechtsvoorganger van [eiser 1] B.V. in dienst getreden in de functie van Senior Developer.
2.2.
De kantonrechter te Tilburg heeft bij beschikking van 25 maart 2022 op het verzoek van [eiser 1] B.V. de arbeidsovereenkomst met ingang van
1 augustus 2022 ontbonden wegens het bestaan van een verstoorde arbeidsverhouding. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft die beslissing in een beschikking van 10 november 2022 bekrachtigd.
2.3.
Nadien heeft [gedaagde] , als eiser of verzoeker, meerdere gerechtelijke procedures tegen [eisers] geïnitieerd. Die hebben tot de volgende uitspraken hebben geleid:
het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter bij de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 28 december 2022: de vorderingen van [gedaagde] tot wedertewerkstelling en (door)betaling van loon vanaf augustus 2022, met neven-vorderingen, werden afgewezen;
de beschikking van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch van 28 december 2022 waarin alle verzoeken 1a t/m i; 2a t/m x; en I. t/m LXXI. van [gedaagde] werden afgewezen;
het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter bij de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 20 juni 2023 waarin [gedaagde] vorderingen werden afgewezen;
e beschikking van de kantonrechter te Tilburg van 20 juli 2023: daarin werd [gedaagde] bevolen om het inleidende processtuk te verbeteren en de zaak door middel van een dagvaarding op de rol aan brengen;
het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg van 31 oktober 2023 waarin de vorderingen 1 t/m 17 van [gedaagde] werden afgewezen;
het vonnis van de kantonrechter te Tilburg van 17 april 2024 waarin [gedaagde] vorderingen, respectievelijk genummerd 1 t/m 26, 1 t/m 10 en 1 t/m 5, werden afgewezen.
In de vonnissen bij c, e (na herstel bij vonnis van 29 november 2023) en f heeft de rechter op vordering van [eisers] [gedaagde] telkens veroordeeld tot betaling van een bedrag aan werkelijk gemaakte proceskosten in plaats van de proceskosten volgens het gebruikelijke liquidatietarief.

3.Het geschil

3.1.
In de dagvaarding vordert [eisers] dat de kantonrechter, optredend als voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] verbiedt om vanaf het in deze procedure te wijzen vonnis nog een gerechtelijke procedure - in welke vorm dan ook - aanhangig te maken tegen [eisers] en/of een aan haar gelieerde onderneming (“ [eisers] -entiteit”), voor zover een dergelijke procedure direct of indirect enig verband houdt met:
een (of enige) arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eisers] of enige andere [eisers] -entiteit, daaronder mede verstaan iedere andere vorm van arbeidsverhouding, en/of
de beëindiging van deze arbeidsverhouding/-overeenkomst en/of
enige vordering/aanspraak die [gedaagde] meent te hebben op (de waarde van) het aandelenkapitaal van [eisers] en/of enige andere [eisers] -entiteit dan wel vastgoed dat al dan niet aan [eisers] of een [eisers] -entiteit toebehoort of door haar wordt gehouden, dan wel
enige (andere) rechterlijke beslissing waaraan tussen partijen gezag van gewijsde toekomt (het “procedeerverbod”),
en verder,
primair:
a. aan [eisers] een machtiging af te geven tot ongedaanmaking van enig handelen van
[gedaagde] in strijd met het procedeerverbod (of enig ander rechterlijk bevel tot nalaten), zoals het namens [gedaagde] intrekken van een door hem ingediend inleidend processtuk dan wel andere feitelijke- en/of rechtshandeling waarmee [gedaagde] [eisers] en/of een andere [eisers] -entiteit in rechte betrekt, dan wel
bij vonnis (en op voorhand) zelf als rechter te voorzien in enige (toekomstige) rechtshandeling die bestaat uit de ongedaanmaking van enig handelen van [gedaagde] in strijd met het procedeerverbod of enig ander rechterlijk bevel tot nalaten, dan wel te bepalen dat enige uitspraak van de voorzieningenrechter in de plaats treedt van enige rechtshandeling, verklaring of uitblijvend handelen van [gedaagde] ter ongedaanmaking, dan wel
een dwangvertegenwoordiger in de zin van artikel 3:300 lid 1 BW aan te wijzen die de ongedaanmakingshandeling (voor zover in de toekomst vereist) namens [gedaagde] zal verrichten, al dan niet na goedkeuring van de voorzieningenrechter, dan wel
enige andere door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorlopige voorziening te treffen - niet zijnde de hierna subsidiair en meer subsidiair verzochte dwangmiddelen - ter verzekering dat ieder handelen in strijd met het procedeerverbod of enig ander rechterlijk bevel tot nalaten, ongedaan wordt gemaakt;
subsidiair:
aan overtreding van het procedeerverbod de tenuitvoerlegging van lijfsdwang ex artikel 585 lid 1 Rv te verbinden, al dan niet onder bepaling van een termijn gedurende welke de lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd, dan wel enige andere in goede justitie te bepalen vorm van lijfsdwang ter verzekering dat [gedaagde] het procedeerverbod niet overtreedt en bij overtreding overgaat tot ongedaanmaking;
meer subsidiair:
aan overtreding van het procedeerverbod door [gedaagde] een door [gedaagde] aan [eiser 1] B.V. te verbeuren dwangsom te verbinden van € 5.000,- voor iedere overtreding van het verbod, te vermeerderen met € 250,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat die overtreding zal voortduren, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom;
zowel primair, subsidiair en meer subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding en in de nakosten, beide te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
Bij brief van 2 juli 2024 heeft [eisers] bovenstaande eis vermeerderd en gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
zowel primair, subsidiair en meer subsidiair -samengevat-:
[gedaagde] verplicht om per direct zijn profiel op het social media platform LinkedIn zodanig aan te passen en zodanig aangepast te houden dat daaruit duidelijk volgt dat [gedaagde] met ingang van 1 augustus 2022 niet langer werkzaam is bij/voor [eisers] en/of enige andere [eisers] -entiteit en ook niet op andere wijze daaraan is verbonden, en aan overtreding van dit gebod de tenuitvoerlegging van lijfsdwang ex artikel 585 lid 1 Rv te verbinden, dan wel het verbeuren van dwangsommen;
[gedaagde] - waaronder tevens te verstaan diens gemachtigde - te verbieden om nogmaals [eisers] , hun advocaat of een [eisers] -entiteit en/of een aldaar werkzame persoon, per e-mail, per telefoon, in persoon of anderszins te contacteren, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen verbod om contact op te nemen, alles of straffe van het verbeuren van dwangsommen;
[gedaagde] - waaronder tevens te verstaan diens gemachtigde - te verbieden om zich, direct dan wel indirect, op welke wijze dan ook, nogmaals onrechtmatig uit te laten over [eisers] en/of een [eisers] -entiteit en/of een aldaar werkzame persoon, alles of straffe van het verbeuren van dwangsommen.
3.3.
[eisers] leggen aan hun vorderingen kort gezegd ten grondslag dat zij willen dat het [gedaagde] verboden wordt om gerechtelijke procedures tegen hen aanhangig te maken. Ondanks rechterlijke beslissingen weigert [gedaagde] zich er bij neer te leggen dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst meer bestaat. Hij blijft [eisers] in rechte betrekken. In inmiddels zes procedures werd hij telkens in het ongelijk gesteld, waarbij hij de laatste drie keer werd veroordeeld tot betaling van de volledige proceskosten wegens misbruik van procesrecht. Afgezien van het feit dat [gedaagde] zich overduidelijk niets aantrekt van welk rechterlijk oordeel dan ook, heeft [eisers] grote moeite met de ernstige beschuldigingen door [gedaagde] aan het adres van [eisers] , zoals aanhoudende beschuldigingen van crimineel gedrag, vuil spel en zelfs insinuaties naar moord. Daar komt nog bij dat aan de processtukken van [gedaagde] niet of nauwelijks een touw is vast te knopen, waarbij de vele extreme stellingen van [gedaagde] niet worden voorzien van een logische en steekhoudende onderbouwing in tekst dan wel producties. Alles bij elkaar leidt dit tot een enorme en onnodige belasting van partijen en de rechterlijke macht, wat zonder twijfel moet worden voorkomen, aldus [eisers] .
3.4.
[gedaagde] heeft geen schriftelijke conclusie van antwoord ingediend is ook niet ter zitting verschenen om mondeling tegen de vorderingen van [eisers] verweer te voeren. Wel heeft hij verschillende e-mails naar de griffie van deze rechtbank gestuurd maar daarin heeft hij geen inhoudelijk, op de vorderingen van [eisers] toegespitst verweer gevoerd. In een e-mail van 5 juli 2024 heeft [gedaagde] aan de rechtbank verzocht om na te gaan of (de gemachtigde van) [eisers] een zitting had gepland op 10 juli omdat er “geen officiële uitnodiging is ontvangen”. Daarop werd nog diezelfde dag gereageerd met de mededeling dat de behandeling van dit kort geding op woensdag 10 juli a.s. om 13.30 uur in het gerechts-gebouw te Breda zou plaatsvinden. Overigens werd de dagvaarding met daarin de oproep om op dit tijdstip ter zitting te verschijnen reeds op 7 juni 2024 aan het woonadres van
[gedaagde] betekend.

4.De beoordeling I

4.1.
Direct na aanvang van de zitting is aan [eisers] voorgehouden dat naar voorlopig oordeel, gezien de vorderingen en gelet op het bepaalde in artikel 93 Rv, de kantonrechter niet bevoegd is om het geschil te behandelen en op de vorderingen te beslissen. De zaak betreft namelijk niet de arbeidsovereenkomst die tussen [eiser 1] B.V. en [gedaagde] heeft bestaan maar betreft in de kern (het tegengaan van) onrechtmatige gedragingen door [gedaagde] . [eisers] heeft zich aan dat oordeel gerefereerd. De zaak is daarom op de voet van artikel 71 lid 1 Rv ambtshalve verwezen naar de voorzieningenrechter bij de kamer voor handelszaken van deze rechtbank.
4.2.
Aangezien de kantonrechter binnen deze rechtbank tevens recht spreekt als rechter in de kamer voor handelszaken werd de zaak onmiddellijk na verwijzing voortgezet, zonder dat een hernieuwde oproep van [gedaagde] per exploot noodzakelijk werd geoordeeld. Daarbij is in overweging genomen dat aan [gedaagde] op tweeërlei wijze bekend is gemaakt dat de mondelinge behandeling van de vorderingen van [eisers] in het gerechtsgebouw te Breda zou plaatshebben, in plaats van in [gedaagde] woonplaats [plaats 1] , dat [gedaagde] na verwijzing evenmin verplicht is om zich te laten bijstaan door een advocaat (artikel 255 Rv) en hij geen griffierecht verschuldigd in het geval hij niet verschijnt in een kort geding-procedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank (artikel 3 Wgbz). Verwijzing en onmiddellijke voortzetting van de procedure hebben daarom geen invloed op de processuele positie van [gedaagde] en de aan hem geboden mogelijkheid om verweer te voeren. Zijn belangen worden daarmee niet geschaad.

5.De beoordeling II

5.1.
Vastgesteld wordt dat [gedaagde] , hoewel hij behoorlijk werd gedagvaard met inachtneming van de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten, niet in de procedure is verschenen. Daarom wordt tegen hem verstek verleend.
5.2.
Nu tegen [gedaagde] verstek is verleend, dient ten aanzien van de tegen hem ingestelde vorderingen op grond van artikel 139 Rv te worden beoordeeld of deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, mede gelet op wat [eisers] in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld.
5.3.
In dit verband wordt allereerst beslist dat de door [eisers] gewenste vermeerdering van eis niet wordt toegestaan. Krachtens artikel 130 lid 3 Rv is een verandering of vermeerdering van eis tegen een partij die niet in het geding is verschenen uitgesloten, tenzij de eisende partij de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan die niet verschenen partij kenbaar heeft gemaakt. Dat de wijziging van eis door middel van een deurwaarders-exploot aan [gedaagde] kenbaar is gemaakt is gesteld noch gebleken, waaraan niet af kan doen dat [gedaagde] op andere wijze kennis heeft kunnen nemen van het voornemen tot wijziging van eis.
5.4.
Verder zullen de bij 3.1 hierboven onder ‘primair’ weergegeven vorderingen a t/m d niet worden toegewezen. Het verstrekken van een machtiging aan [eisers] waarmee zij zelf het aan [gedaagde] op te leggen procedeerverbod wil kunnen effectueren door handelingen van hem ongedaan te maken dan wel zogenoemde ongedaanmakingshandelingen door een dwangvertegenwoordiger mogelijk te maken of in dit vonnis op voorhand te voorzien in een rechtshandeling die bestaat uit ongedaanmaking, vindt geen steun in het recht.
5.5.
De door [eisers] gevorderde mogelijkheid om de uit te spreken veroordelingen ten uitvoer te kunnen leggen door middel van het toepassen van lijfsdwang als bedoeld in artikel 585, aanhef en onder a Rv, wordt eveneens afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter miskent deze vordering dat [gedaagde] kennelijk niet doordacht redenerend - en zich niet ten volle bewust van de gevolgen van zijn handelen - [eisers] belaagt met voor hem kansloze gerechtelijke procedures. Klaarblijkelijk ziet [gedaagde] niet in dat eerder gedane rechterlijke uitspraken onherroepelijk zijn geworden en zijn juridische positie en/of arbeidsrechtelijke status voorgoed zijn gewijzigd, terwijl hij volhardt in zijn stand-punten, die bovendien steeds minder concludent zijn en gezien de toegestuurde e-mails ook steeds onnavolgbaarder worden. De voorzieningenrechter acht het onwaarschijnlijk dat (de dreiging van) lijfsdwang [gedaagde] ervan zal weerhouden zijn ‘juridische stalking’ van [eisers] voort te zetten. Toewijzing en toepassing van dit dwangmiddel blijven dan zonder effect.
5.6.
Aan de veroordelingen zullen ook geen dwangsommen worden verbonden, allereerst om dezelfde redenen als hiervoor onder 5.5 uiteengezet. Daarnaast is onbekend hoe [gedaagde] in zijn inkomen voorziet maar duidelijk is dat zijn financiële situatie niet goed is. In drie van de hierboven bij 2.3 vermelde rechterlijke uitspraken werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de werkelijke proceskosten tot in totaal ruim
€ 15.000,-. Aan die veroordelingen heeft hij niet voldaan, aldus [eisers] . Op de woning van [gedaagde] is beslag gelegd. Ter zitting heeft de bestuurder van [eisers] verklaard dat zij wil dat [gedaagde] zijn gedragingen jegens [eisers] staakt maar dat [eisers] op dit moment terughoudendheid betracht en [gedaagde] financieel niet wil beschadigen en er daarom niet voor kiest om over te gaan tot executoriale verkoop van zijn woning. In dat geval heeft het geen zin om in dit vonnis wederom dwangsommen te verbinden aan de uit te spreken veroordelingen.
5.7.
Aan de hiervoor weergegeven onderbouwing van de afgewezen onderdelen voegt de voorzieningenrechter toe dat mede in aanmerking wordt genomen dat de wet ook andere
- op het eerste gezicht mee aangewezen - wegen kent om juridisch en feitelijk irrationeel handelen in volstrekt ondeugdelijk onderbouwd en daarmee zinloos en onrechtmatig aan derden hinder en schade toebrengend procedeergedrag, tegen te gaan.
Denkbaar is dat [gedaagde] , die zelf in zijn vele berichten aan eisers, hun advocaat en de griffie stelt dat hij vele schulden heeft die hij niet kan betalen, betrokken wordt in een insolventieprocedure (faillissement, wettelijke schuldsaneringsregeling) die hem voor wat betreft vorderingen zoals die door hem steeds worden ingesteld onbevoegd maakt. Ook denkbaar is dat enig in Boek 1 BW geregeld beschermingsregime (curatele, beschermings-bewind) wordt nagestreefd.
5.8.
De aldus nog resterende vorderingen ten slotte worden, behoudens die ten aanzien van de proceskosten, voorwaardelijk toegewezen. De beslissing bij 7.1 hierna verliest zijn kracht wanneer [eisers] niet binnen 4 weken na betekening van dit vonnis dezelfde vorderingen door middel van een dagvaarding op de rol bij de rechtbank heeft aangebracht en - vanzelfsprekend - zodra de rechtbank in een bodemprocedure daar op heeft beslist. De voorzieningenrechter acht een dergelijke clausulering geboden omdat deze uitspraak in Kort Geding er niet toe behoort te leiden dat de bodemrechter niet meer over de vorderingen oordeelt.
6. De proceskosten
6.1.
Gezien de uitkomst van de procedure zal [gedaagde] de proceskosten (inclusief nakosten) moeten betalen. De proceskosten van [eisers] worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
688,00
- salaris gemachtigde
715,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.650,99
6.2.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing hierna.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter:
7.1.
verbiedt [gedaagde] om vanaf de dag waarop dit vonnis aan hem is betekend een gerechtelijke procedure - in welke vorm dan ook - aanhangig te maken tegen [eisers] en/of een aan haar gelieerde onderneming (“ [eisers] -entiteit”), voor zover een dergelijke procedure direct of indirect enig verband houdt met:
een (of enige) arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eisers] of enige andere [eisers] -entiteit, daaronder mede verstaan iedere andere vorm van arbeidsverhouding, en/of
de beëindiging van deze arbeidsverhouding/-overeenkomst en/of
enige vordering/aanspraak die [gedaagde] meent te hebben op (de waarde van) het aandelenkapitaal van [eisers] en/of enige andere [eisers] -entiteit dan wel vastgoed dat al dan niet aan [eisers] of een [eisers] -entiteit toebehoort of door haar wordt gehouden, dan wel
enige (andere) rechterlijke beslissing waaraan tussen partijen gezag van gewijsde toekomt;
7.2.
bepaalt dat het onder 7.1 gegeven verbod 4 weken na ingang niet langer van kracht is tenzij [eisers] [gedaagde] binnen diezelfde termijn in rechte betrekken in een procedure voor de bodemrechter waarin (mede) dezelfde eisen aanhangig worden gemaakt;
7.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.650,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
7.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten wanneer deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn betaald;
7.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide en is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.