ECLI:NL:RBZWB:2024:5072

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/02/387281 FA RK 21/3149
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling en gezamenlijk gezag in een complexe gezinszaak met ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 26 juni 2024 een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon, alsook de gezamenlijke gezagsuitoefening door beide ouders. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.C.A.E. Verschuren, heeft verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de zoon vanaf het moment dat hij naar school gaat, elke woensdag na school tot donderdag voor school bij hem is, en in de even weken ook van vrijdag na school tot maandag voor school. Daarnaast heeft hij verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.B.J. Dekker, heeft haar bezorgdheid geuit over de veiligheid van de minderjarige, vooral na een incident van huiselijk geweld in november 2023, waarbij de minderjarige getuige was. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarige, wat een ondertoezichtstelling noodzakelijk maakt. De rechtbank heeft besloten om de verzoeken van de vader aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening en de ondertoezichtstelling. De situatie tussen de ouders is gespannen, en er is een gebrek aan vertrouwen, wat het contact tussen de vader en de minderjarige bemoeilijkt. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is dat de minderjarige eerst rust en stabiliteit ervaart voordat er verdere stappen worden ondernomen in de omgangsregeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/387281 FA RK 21/3149
Datum uitspraak: 26 juni 2024
nadere beschikking
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.C.A.E. Verschuren te Gilze,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker te Tilburg,
ouders van de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.`
Als informant is aangemerkt:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het nadere procesverloop

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 10 januari 2024 en de daarin vermelde stukken;
- de door de Raad uitgebrachte rapportage van 8 mei 2024.
De mondelinge behandeling heeft plaats gevonden gelijktijdig met de behandeling van het verzoek van de Raad strekkende tot ondertoezichtstelling in de zaak met het kenmerk
C/02/422286 / JE RK 24-866. In die zaak zal separaat worden beslist.

2.De nadere beoordeling

2.1
Aan de orde zijn de verzoeken van de man:
a. om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige] , inhoudende een opbouwregeling, uitmondend in een regeling waarbij [minderjarige] vanaf het moment dat hij naar school gaat iedere woensdag na school tot donderdag voor school bij de man is, alsmede in de even weken vrijdag na school tot maandag voor school, waarbij de man [minderjarige] ophaalt uit school en terugbrengt naar school. Als [minderjarige] op een dag dat hij naar de man zou gaan vrij is van school of ziek is, dan is hij bij de man. Tevens heeft de man voor de vakanties, feestdagen en overige dagen een regeling verzocht, met de bepaling wie van de ouders het vervoer regelt;
b. dat hij en de vrouw gezamenlijk worden belast met het gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij voormelde tussenbeslissing is de Raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in die beslissing geformuleerde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren. De behandeling van de zaak is daartoe pro forma aangehouden.

3.Het advies van de Raad

3.1
De Raad stelt op basis van het onderzoek in de bodemzaak vast dat [minderjarige] al sinds zijn geboorte te maken heeft met onderbrekingen in het contact met zijn vader, terwijl er tussen de ouders sprake is van spanningen en onrust als gevolg van onderling wantrouwen. Ondanks de inzet van diverse hulpverlening waaronder onder meer een traject UHA (uniform Hulpaanbod) en begeleiding door mevrouw [naam] , is er nog altijd geen sprake van een fysieke omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . Tot november 2023 heeft fysieke omgang tussen de vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden, maar deze omgang is stopgezet naar aanleiding van een vermoedelijk huiselijk geweld incident tussen de vader en zijn (inmiddels) ex-partner waarvan [minderjarige] getuige is geweest. Sinds november 2023 vindt er uitsluitend beeldbelcontact tussen de man en [minderjarige] plaats en informeert de vrouw de man over [minderjarige] .
Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat bij de ouders sprake is van een fors wantrouwen in de bedoeling en het (opvoeders)handelen van de andere ouder. De moeder heeft ervaren dat de vader onvoorspelbaar is, dat hij over haar grenzen is gegaan en heeft zich onveilig gevoeld in de partnerrelatie (intiem terreur) en ook tijdens de omgang in 2021. Ook is zij bezorgd over de emotieregulatie van de vader en over zijn mogelijkheden om aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van [minderjarige] . Dit alles heeft de moeder belemmerd in de samenwerking met de vader en om [minderjarige] met een gerust gevoel onbegeleid omgang met zijn vader te laten hebben. De vader heeft de indruk dat de moeder er alles aan doet om ervoor te zorgen dat hij in het leven van [minderjarige] niet betrokken is of kan zijn en dat zij [minderjarige] tegen hem op zet. Het lukt de ouders niet om elkaar hierin voldoende gerust te stellen. De ouders zoeken verklaringen voor de zorgen over het gedrag van [minderjarige] bij de andere ouder. [minderjarige] dreigt verder klem te geraken tussen zijn ouders, nu de problematiek tussen de ouders eerder lijkt toe- dan af te nemen.
De Raad concludeert dat sprake is van een zodanig ernstig bedreigde (sociaal-emotionele en identiteits) ontwikkeling van [minderjarige] dat het in zijn belang noodzakelijk is dat er een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken. Hiertoe is door de Raad – afzonderlijk – verzocht [minderjarige] onder toezicht te stellen.
In het belang van [minderjarige] acht de Raad het nodig dat eerst moet worden ingezet op spoedig herstel van de omgang tussen [minderjarige] en de vader en van daaruit, mits in het belang van [minderjarige] , een stapsgewijze uitbreiding/normalisering van de omgang. Hiervoor zal onderzocht moeten worden of de vader over de noodzakelijke opvoedingsvaardigheden beschikt De Raad acht, tevens rekening houdend met de onveiligheid die [minderjarige] mogelijk jegens de vader heeft ervaren, in eerste instantie begeleide omgang van belang, zodat [minderjarige] en de man ondersteund kunnen worden bij het hervatten van de persoonlijk contact. [minderjarige] en de man zullen weer aan elkaar moeten wennen, omdat zij elkaar een halfjaar geleden voor het laatst hebben gezien. De Raad acht het niet verantwoord om bij gebrek aan hulpverlening de begeleiding door het netwerk plaats te laten vinden. Met behulp van professioneel begeleide omgang kan er worden gewerkt aan het creëren van meer rust en onderling vertrouwen bij de ouders. Gelijktijdig zal gewerkt moeten worden aan (vertrouwen binnen) de oudersamenwerking. Doel daarbij is (nog steeds) dat er uiteindelijk sprake zal zijn van onbegeleide omgang, nu de vader daardoor meer bij [minderjarige] betrokken zal kunnen zijn. Voordat het tot een nader te bepalen (begeleide) omgangsregeling kan komen dienen er eerst een aantal stappen te worden doorlopen. Zo is nodig dat er definitief duidelijkheid komt over het incident op 3 november 2023. Daarnaast is opvoedingsondersteuning nodig met als doel meer zicht te krijgen op opvoedsituaties en het opvoedershandelen van beide ouders. Met deze informatie kunnen hopelijk veel zorgen bij de ouders worden weggenomen, waardoor er ruimte kan ontstaan voor onderlinge samenwerking.
De Raad heeft meegewogen dat het uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk gezag moeten kunnen uitoefenen en dat dit voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling een meerwaarde kan zijn. Echter, als nu al van de ouders wordt verwacht dat zij samen beslissingen nemen, terwijl sprake is van een hardnekkig wantrouwen tussen beiden, bestaat het risico dat [minderjarige] juist meer klem en/of verloren raakt. Zo zal dit extra spanningen kunnen brengen tussen de ouders. [minderjarige] zal die spanningen opmerken, terwijl hij nu juist rust en kalmte nodig heeft in de fase van contactherstel met zijn vader. Daarnaast acht de Raad het van belang dat de vader [minderjarige] eerst weer beter leert kennen, ook leert wat hij nodig heeft in de zorg en opvoeding, zodat hij samen met de moeder de juiste keuzes kan maken voor [minderjarige] .
Een beslissing waarbij de ouders gezamenlijk met het gezag worden belast draagt in de actuele hiervóór omschreven omstandigheden te zeer het risico in zich dat [minderjarige] tussen zijn ouders klem of verloren zal raken. Bovendien is er niet per direct een jeugdzorgwerker beschikbaar om daarin een coördinerende rol te vervullen.
Gelet op het voorgaande adviseert de Raad de behandeling van het verzoek tot toewijzing van het gezamenlijk ouderlijk gezag en vaststelling van een omgangsregeling aan te houden, in afwachting van de resultaten van de in het kader van een ondertoezichtstelling te bieden hulpverlening. Als uitgangspunt dient daarbij te gelden dat er (meer) zicht komt op het gedrag en de ontwikkeling van [minderjarige] , hoe hij de relatie met zijn ouders ervaart, wat hij heeft meegekregen aan spanning en onveiligheid en of [minderjarige] baat zou kunnen hebben bij ondersteuning middels speltherapie. Daarnaast dient er ook zicht te komen op de (opvoed)vaardigheden van de ouders. Voor de ouders is een passende vorm van ouderschapsbemiddeling nodig, nu bij beiden sprake is van (hardnekkig) wantrouwen. Er zal daarbij aandacht moeten zijn voor de zorgen en de behoeften van de ouders, daarnaast zal gezocht moeten worden naar een passende vorm van samenwerking (in het belang van [minderjarige] ) en er zullen uiteindelijk sluitende afspraken moeten (kunnen) worden gemaakt over een omgangsregeling die vastgelegd dienen te worden in een ouderschapsplan.
Oorspronkelijk is door de Raad verzocht de behandeling van het verzoek van de man aan te houden voor een periode van twaalf maanden, ervan uitgaande dat een ondertoezichtstelling zal worden uitgesproken, in afwachting van een verslag van de GI over de resultaten van de ingezette hulpverlening. Bij nader inzien kan de Raad eveneens instemmen met een aanhouding voor beperkte duur, te weten negen maanden. Dit opdat dan het verloop en resultaat van de op dat moment ingezette hulpverlening tussentijds kan worden getoetst. De rechtbank wordt verzocht, indien zij deze lijn mocht volgen, om wanneer er alsdan door de GI een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling mocht zijn ingediend, beide zaken gelijktijdig te behandelen.

4.De (nadere) standpunten van partijen

De man
4.1
Door en namens de man is aangevoerd dat hij, anders dan de vrouw, rechtens niet over mogelijkheden beschikt om zaken c.q. geschillen over de omgang tussen hem en [minderjarige] of over in het belang van [minderjarige] te nemen beslissingen aan de kinderrechter ter beoordeling voor te leggen. Ook ontbreekt het nog steeds aan een zekere vertrouwensbasis tussen hem en de vrouw en zijn hij en [minderjarige] door de langere periode, waarin er tussen hen geen fysieke omgang heeft plaats gevonden, verder van elkaar verwijderd geraakt. Dit ondanks dat de in de afgelopen jaren in een vrijwillig kader betrokken hulpverleners, waaronder mediators, DGM en nu ook De Toegang voldoende hebben kunnen vaststellen dat het contact bij hem thuis met [minderjarige] op een veilige manier plaatsvindt. In zijn opvatting zijn er voldoende gronden voor een ondertoezichtstelling. De vader handhaaft in deze procedure zijn verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] en tot bepaling dat hij en de vrouw gezamenlijk worden belast met het gezag over [minderjarige] . Verder zou hij willen dat wordt bepaald dat, in elk geval voor zo lang als de regievoering en hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling nog niet zal zijn gestart, hij voorlopig begeleide omgang kan hebben met [minderjarige] . Daarbij denkt hij aan een opbouwende regeling, waarbij vooruitlopend op de hulpverlening ofwel door het provinciale team ofwel door iemand uit het familienetwerk van de vrouw de (voorlopige) omgang begeleid kan plaatsvinden.
De vrouw
4.2
Door en namens de vrouw is naar voren gebracht dat het contact tussen [minderjarige] en de man ook nu nog beperkt is tot videobellen en dat er sprake is van informatie overdracht door haar over [minderjarige] aan de man. Hulpverlening is tot dusver niet of onvoldoende van de grond gekomen. Wel is in een vrijwillig kader de mogelijke inzet van een hulpverleningstraject via [jeugdzorginstelling] aan de orde geweest. Dit werd echter niet als een passende optie gezien, aangezien bleek dat zij en de man een intensiever en langduriger hulptraject nodig hebben. De vrouw blijft bij haar stelling dat er in november 2023 een huiselijk geweldsincident heeft plaats gevonden, waarvan [minderjarige] getuige is geweest. Naast dat dit grote impact op [minderjarige] heeft gehad gaat zij ervan uit dat het om een ernstig voorval gaat, nu de vader naar verluid daarvoor strafrechtelijk zou zijn veroordeeld. Hoewel de insteek van de vrouw niet is om [minderjarige] bij de man weg te houden ziet zij in dit stadium onvoldoende basis om tot een (voorlopige) begeleide omgangsregeling te komen, al helemaal niet met ondersteuning vanuit haar familienetwerk, dat zij daarin niet wenst te betrekken. Verder contactherstel dient plaats te vinden onder begeleiding van professionele hulpverlening. Er zal daarnaast voldoende zicht moeten komen, ook door middel van opvoedondersteuning, op de beide zorg- en opvoedsituaties van de ouders en gewerkt moeten worden aan het onderlinge vertrouwen in elkaar, meer specifiek waar het de behoefte van de vrouw betreft aan de garantie dat [minderjarige] veilig is bij de man. Ook dient eraan gewerkt te worden dat tussen de ouders gesprekken in het belang van de zorg voor en de opvoeding van [minderjarige] mogelijk worden. Daarnaast dient de man te (blijven) werken aan zijn agressie problematiek. De vrouw heeft daarom met het verzoek tot ondertoezichtstelling ingestemd. In de visie van de vrouw beschikt de man over voldoende andere mogelijkheden om intussen in het leven van [minderjarige] een rol als ouder te blijven vervullen, waaraan zij niet in de weg zal staan.

5.De GI (informant)

Namens de GI is opgemerkt dat, in het geval dat er een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, zij aan de rechtbank schriftelijk verslag uit zal brengen over het verloop en het resultaat van de ondertoezichtstelling, opdat de Raad op basis van de inhoud van bedoeld verslag over het verzoek in deze zaak een nader standpunt in zal kunnen nemen en de rechtbank nader zal kunnen adviseren.

6.De beoordeling

6.1
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank dat de situatie tussen partijen en daarmee ook voor [minderjarige] nog steeds kwetsbaar is. Aangezien de omgang in november 2023 is gestopt, het contact daarvoor ook wisselend is verlopen en gelet op de ervaringen en het gedrag van [minderjarige] zal het contact(herstel) op een verantwoorde wijze, stapsgewijs en (aanvankelijk) onder begeleiding moeten plaatsvinden. Hoewel de kinderrechter de zorg van de man deelt dat hij en [minderjarige] steeds verder van elkaar verwijderd raken, terwijl er aanvankelijk ook een fijn contact tussen hen heeft plaatsgevonden, acht de kinderrechter het niet in het belang van [minderjarige] om de huidige situatie te doorbreken en omgang begeleid plaats te laten vinden onder enkel het toeziend oog van iemand uit het familienetwerk. Tussen de ouders ontbreekt een behoorlijke communicatie en een vertrouwensbasis. De verhoudingen tussen partijen zijn gespannen, ook omdat zij zover uiteen liggen over wat er op 2 november jl. in het bijzijn van [minderjarige] is voorgevallen en hoe dit van invloed is op [minderjarige] . Indien [minderjarige] onveiligheid heeft meegemaakt in de omgang met de vader zal de impact daarvan moeten worden meegenomen in het bepalen van vervolgstappen. Voor [minderjarige] is het primair van belang dat hij eerst vanuit rust en stabiliteit toekomt aan contactherstel en dat hij en de vader elkaar weer beter kunnen leren kennen. Voorkomen moet worden dat [minderjarige] (verder) klem dreigt te geraken. De kinderrechter acht het daarom nu niet in het belang van [minderjarige] om op de verzoeken van de man te beslissen. Dat geldt zowel voor het verzoek tot het vaststellen van een (opbouwende) omgangsregeling als het verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag te bepalen.
6.2
In de afzonderlijke procedure met het kenmerk C/02/422286 / JE RK 24-866 heeft de kinderrechter geoordeeld dat aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling, genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek wordt voldaan. In die zaak is over [minderjarige] een ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van zes maanden, te weten met ingang van 26 juni 2024 tot 26 december 2024. De behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de nog resterende periode van zes maanden is aangehouden tot 21 november 2024 Pro Forma. De GI is verzocht de situatie met spoed op te pakken en er in elk geval voor te zorgen dat – vooruitlopend op de overname door haar van de regievoering op dit moment door de Toegang – de op dit moment beschikbare mogelijkheden voor het provinciale team om alvast aan de doelstellingen te (kunnen) gaan werken in kaart worden gebracht. Dit opdat tijdig vóór ommekomst van de aanhoudingsperiode van zes maanden er ten minste duidelijkheid zal zijn over de mogelijkheden om tussen [minderjarige] en de vader voorlopig begeleide omgang te laten plaats vinden. De GI is verzocht om uiterlijk op de genoemde pro forma datum schriftelijk verslag te doen aan de rechtbank, tevens in afschrift aan de raadslieden van beide ouders en aan de Raad. De Raad, maar ook de advocaten van partijen en de GI worden verzocht op grond van hiervan een standpunt in te nemen (ook) over de wenselijkheid van een mondelinge behandeling.
6.3
Met inachtneming van het vorenstaande zal de rechtbank de beslissing op de verzoeken van de man voor een gelijke termijn – te weten zes maanden – aanhouden, in afwachting van het door de GI in de andere procedure in te dienen schriftelijk verslag over het verloop en de resultaten van de op dat moment ingezette hulpverlening. De Raad wordt verzocht, na van de inhoud van bedoeld verslag te hebben kennis genomen, de rechtbank
uiterlijk een week na de hierna vermelde pro forma datumschriftelijk te informeren – tevens in afschrift aan de advocaten van partijen en aan de GI - over zijn (nader) standpunt en advies aan de rechtbank. De Raad, maar ook de advocaten van partijen worden verzocht op grond van hiervan een standpunt in te nemen over de voorliggende verzoeken en (ook) over de wenselijkheid van een mondelinge behandeling. De tussenbeslissing in deze zaak komt overeenkomstig als volgt te luiden.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1
houdt de beslissing op het verzoek van de man tot:
- het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] ,
- het bepalen van gezamenlijk ouderlijk gezag;
aan tot
donderdag, 21 november 2024 Pro Formaen
- verzoekt de GI om haar uiterlijk twee weken vóór voormelde pro forma datum het schriftelijk verslag te sturen;
- verzoekt partijen haar vervolgens te informeren, een en ander op de wijze zoals is omschreven in rechtsoverweging 6.3;
7.2
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 5 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
verzonden:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.