ECLI:NL:RBZWB:2024:5055

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
BRE 22/5646
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling UWV tot betaling van proceskosten in Wajong-zaak na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juli 2024, wordt het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het UWV in de proceskosten beoordeeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.C. Walker, had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 2 november 2022, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarop het UWV instemde met de veroordeling, rekening houdend met het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe, omdat het UWV gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan verzoeker. Dit gebeurde naar aanleiding van een betalingsspecificatie van 11 mei 2022, waarin het UWV mededeelde dat de vakantietoeslag op de Wajong-uitkering van verzoeker werd ingehouden. De rechtbank concludeert dat het UWV met de besluiten van 18 maart 2024 en het aanvullend verweerschrift gedeeltelijk aan verzoeker tegemoet is gekomen.

Verzoeker vraagt om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, welke door de rechtbank als kennelijk gegrond wordt toegewezen. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor rechtsbijstand vast op € 1.750,-, gebaseerd op de verrichte proceshandelingen. Daarnaast wordt het UWV verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het UWV in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van het UWV van 2 november 2022 (bestreden besluit).
1.1.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat zij instemmen met een veroordeling in de proceskosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het UWV aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of het UWV geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
Bij betalingsspecificatie van 11 mei 2022 (primair besluit) heeft het UWV aan verzoeker medegedeeld dat de vakantietoeslag op zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) over de periode van 1 mei 2021 tot en met 30 april 2022 volledig wordt ingehouden ten behoeve van openstaande Wajong-, Ziektewet- en boetevorderingen. Het UWV heeft in het bestreden besluit het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en het besluit van 11 mei 2022 in stand gelaten. Verzoeker heeft op 5 december 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV met het verhandelde ter zitting, het na schorsing van het onderzoek ingediende aanvullend verweerschrift en de besluiten van 18 maart 2024 in ieder geval gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker.
Welk bedrag aan proceskosten moet het UWV aan verzoeker vergoeden?
5. Verzoeker vraagt vergoeding van de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand.
5.1.
De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit als volgt berekend.
5.2.
Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. Verzoeker heeft zelf bezwaar gemaakt en in het bezwaarschrift niet gevraagd om vergoeding van proceskosten. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft de zitting bijgewoond. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (2 x € 875,- met wegingsfactor 1).
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat het UWV verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [3] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het UWV wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 26 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit.
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.