In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 8 maart 2024 als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Dit is mogelijk op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser heeft de aanvraag ingediend op 8 maart 2024. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had binnen vier weken op deze aanvraag moeten beslissen, met de mogelijkheid om deze termijn eenmalig met twee weken te verlengen. De minister heeft de beslistermijn op 5 april 2024 met twee weken verlengd, waardoor de termijn afliep op 19 april 2024. Eiser heeft de minister op 10 mei 2024 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen besluit genomen.
De rechtbank oordeelt dat de minister alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.