ECLI:NL:RBZWB:2024:5053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
BRE 24/4096 WOO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op een Woo-verzoek

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 8 maart 2024 als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Dit is mogelijk op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiser heeft de aanvraag ingediend op 8 maart 2024. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had binnen vier weken op deze aanvraag moeten beslissen, met de mogelijkheid om deze termijn eenmalig met twee weken te verlengen. De minister heeft de beslistermijn op 5 april 2024 met twee weken verlengd, waardoor de termijn afliep op 19 april 2024. Eiser heeft de minister op 10 mei 2024 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen besluit genomen.

De rechtbank oordeelt dat de minister alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4096 WOO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 8 maart 2024 als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep in kan stellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 8 maart 2024. De minister moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag en kan deze termijn eenmalig met twee weken verlengen. [2] De minister heeft de beslistermijn op 5 april 2024 met twee weken verlengd. Dit betekent dat de beslistermijn afliep op 19 april 2024. De termijn waarbinnen de minister moest beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de minister op 10 mei 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. In het verweerschrift stelt de minister dat hij op 15 juli 2024 een besluit zal nemen. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat hij dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.

Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?

5. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet, anders dan de minister stelt, wel aanleiding deze dwangsom op te leggen. In het verweerschrift stelt de minister dat het besluit op 15 juli 2024 zal worden genomen. Na telefonisch contact is aan de griffier van de rechtbank medegedeeld dat het besluit, vanwege het zomerreces, nog op zich zal laten wachten. De stelling van de minister dat het realistisch zou zijn om op 15 juli 2024 een besluit te nemen is dus onjuist gebleken. De rechtbank is van oordeel dat er daarom wel een dwangsom moet worden opgelegd. Van een voortvarende behandeling van het Woo-verzoek kan namelijk niet worden gesproken en de door de minister toegezegde termijn is ook niet gehaald.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 23 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4, eerste en tweede lid, van de Woo.