ECLI:NL:RBZWB:2024:5043

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
02-298160-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag met mes

Op 24 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 november 2023 in [plaats] een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft [slachtoffer] met een mes in de buik gestoken, wat resulteerde in een ernstige verwonding aan de lever van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer], ondanks zijn verweer van noodweer en noodweerexces, dat door de rechtbank werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet gerechtvaardigd handelde en dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 4.795,30 aan [slachtoffer] te betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer, omdat het feit met dat mes was gepleegd. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/298160-23
vonnis van de meervoudige kamer van 24 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1952 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ( [land] ),
raadsman: mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 juli 2024, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven dan wel dat hij [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of heeft willen toebrengen door [slachtoffer] met een mes in de buik te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de poging doodslag heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de poging doodslag. Het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan wettig en overtuigend worden bewezen, maar verdachte komt een geslaagd beroep op noodweer(exces) toe, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Verdachte was op 11 november 2023 aanwezig in zijn chalet op [camping] in [plaats] . Op enig moment in de nacht werd er op de deur van zijn chalet geklopt. Verdachte heeft de deur geopend en zag een man – naar later bleek [slachtoffer] –voor de deur staan. [slachtoffer] was behoorlijk onder invloed van alcohol. [slachtoffer] heeft de weg aan verdachte gevraagd en verdachte heeft hem de weg gewezen. Verdachte heeft de deur dichtgedaan en [slachtoffer] is weggegaan. [slachtoffer] is een stuk verderop in de straat blijven staan bij een ander chalet. Verdachte heeft zich in zijn chalet omgekleed en is na 15 tot 20 minuten naar buiten gegaan met in zijn linkerhand een zaklamp en in zijn rechterhand een vleesmes. Verdachte is naar [slachtoffer] toegelopen. Tussen beiden is er nogmaals over gesproken dat [slachtoffer] de weg kwijt was. Verdachte heeft [slachtoffer] nogmaals de weg gewezen, gezegd dat [slachtoffer] weg moest gaan en heeft daarbij luid gesproken. Op enig moment heeft verdachte met het vleesmes [slachtoffer] eenmaal in zijn buik gestoken. [slachtoffer] heeft als gevolg daarvan een steekwond in zijn buik met een verwonding van zijn lever opgelopen.
Poging tot doodslag?
De vraag is hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het mogelijke gevolg heeft aanvaard. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Er is niet gebleken dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk wilde doden. De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de romp kwetsbare en vitale organen van het menselijk lichaam en belangrijke (slag)aderen bevinden. Door met een vleesmes van 25 tot 30 centimeter in de romp van [slachtoffer] te steken, bestaat de aanmerkelijke kans dat één of meer van deze vitale organen of aderen zouden worden geraakt en dat [slachtoffer] als gevolg van de dan ontstane verwondingen zou overlijden. In dit geval is bij [slachtoffer] een beschadiging aan de lever geconstateerd. Daarbij heeft de verpleegkundige in het ziekenhuis in Goes aangegeven dat de situatie van [slachtoffer] elk moment levensbedreigend kon worden. Bovendien is [slachtoffer] overgeplaatst naar het Erasmus MC in Rotterdam, omdat het in het ziekenhuis in Goes niet lukte de bloeding in de lever te stoppen. In het ziekenhuis in Rotterdam is [slachtoffer] geopereerd.
Verdachte heeft die aanmerkelijke kans op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel ook bewust aanvaard, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van verdachte. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte een flinke steekbeweging heeft gemaakt. Dit leidt de rechtbank enerzijds af uit de steekbeweging die verdachte heeft voorgedaan op zitting en anderzijds uit de omstandigheid dat het mes kennelijk door twee jassen van [slachtoffer] heen is gegaan, maar alsnog een ernstige beschadiging heeft aangericht. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] zelf in het mes van verdachte is gelopen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Uit de demonstratie op de zitting en ook uit de foto in het dossier waarop verdachte bij de politie de steekbeweging simuleert, valt op te maken dat verdachte en [slachtoffer] op een dusdanig korte afstand van elkaar stonden, dat van vooruitlopen aan de zijde van [slachtoffer] nauwelijks nog sprake kon zijn. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte het mes vooruit heeft gestoken en dat hij daarbij [slachtoffer] heeft geraakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 november 2023 te [plaats] , gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] , dan wel dat bij verdachte een hevige gemoedsbeweging ontstond die het gevolg was van die aanranding door [slachtoffer] .
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie moet een beroep op (putatief) noodweer(exces) worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende.
De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Als de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding worden overschreden, kan sprake zijn van noodweerexces. De overschrijding van grenzen moet dan wel het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanrander veroorzaakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het gesprek op straat plotseling een klap kreeg van [slachtoffer] . Zijn linkerhand hield [slachtoffer] omhoog en in die hand zag (althans dacht) verdachte een mes (te zien). Het was donker, er was weinig verlichting en [slachtoffer] was een stuk jonger en groter dan verdachte. Verdachte heeft zich daardoor dermate bedreigd gevoeld dat hij geen andere keuze had dan [slachtoffer] een duw te geven, waarbij het mes in het lichaam van [slachtoffer] is gekomen. Op zitting heeft verdachte gezegd dat hij dacht een mes te zien in de hand van [slachtoffer] , maar dat hij niet kon uitsluiten dat het diens telefoon is geweest.
De rechtbank stelt vast dat de stelling van verdachte dat [slachtoffer] als eerste een klap aan verdachte heeft uitgedeeld, op geen enkele wijze wordt ondersteund door (andere) bewijsmiddelen in het dossier. Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat hij ná het steekincident het hoofd van verdachte heeft weggeduwd en hem een trap heeft gegeven om ruimte tussen hen te maken zodat hij weg kon komen. Daardoor valt niet uit te sluiten dat verdachte om die reden last had van een kortdurend pijnlijke wang. Evenmin volgt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer] een mes bij zich had; er is geen mes bij [slachtoffer] of in de omgeving aangetroffen. Onafhankelijk [getuige] , bewoner van het chalet waar [slachtoffer] stond op het moment dat verdachte hem weer trof, verklaart dat verdachte meteen boos en belerend overkwam, dat er door verdachte geschreeuwd en gescholden werd en dat door de toon van verdachte de sfeer direct omsloeg en grimmig werd. Volgens [getuige] was [slachtoffer] daarentegen warrig, maar rustig en niet agressief. De verklaring van [getuige] komt dus niet overeen met de verklaring van verdachte en ondersteunt de verklaring van verdachte juist niet.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, zodat het beroep op noodweer moet worden verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn (verder) geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat (verder) niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is 71 jaar en zijn vrouw heeft hem nodig.
Het zou voor hem funest en traumatiserend zijn als hij nu nog een jaar moet vastzitten, zeker gelet op zijn persoon en gelet op zijn verleden. Hij heeft 40 jaar als politiebeambte gewerkt en een blanco strafblad. Daarnaast moet er rekening mee worden gehouden dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer] en dat hem zelf het nodige te verwijten valt. De verdediging zoekt in het kader van de strafoplegging aansluiting bij een soortgelijke zaak, waarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden is opgelegd. Een gevangenisstraf, die de duur van het voorarrest overstijgt, is in ieder geval niet op zijn plaats. Mocht de rechtbank voornemens zijn een straf op te leggen die het voorarrest wel overstijgt, dan moet het restant in voorwaardelijke vorm of in de vorm van een taakstraf worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] . Terwijl [slachtoffer] de weg kwijt was en in beschonken toestand de weg vroeg, heeft verdachte de confrontatie gezocht en hem in zijn buik gestoken. Dit moet voor [slachtoffer] een zeer beangstigende ervaring zijn geweest. Bovendien had het handelen van verdachte nog ernstigere gevolgen kunnen hebben dan die zich nu al hebben voorgedaan. Dat het niet tot dodelijk letsel heeft geleid, is niet aan het handelen van verdachte te danken.
Dit is een zeer ernstig feit en door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte waaruit naar voren komt dat hij – in ieder geval in Nederland – in het geheel niet eerder in aanraking is geweest met justitie. De rechtbank neemt in het voordeel van verdachte mee zijn leeftijd en het feit dat hij zich tijdens zijn werkende leven als politieagent in [land] voor lange tijd heeft ingezet voor de maatschappij.
De op te leggen straf
Vanwege de ernst van het feit, een poging doodslag, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden. De rechtbank zal verdachte daartoe veroordelen. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 11.245,30. Hiervan bestaat € 1.245,30 uit materiële schade en € 10.000,00 uit immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij [slachtoffer] en dat hij verplicht is de schade van [slachtoffer] te vergoeden.
Materiële schade
Beschadigde kleding
[slachtoffer] heeft een bedrag van € 750,00 gevorderd ter zake van beschadigde kleding. [slachtoffer] heeft voldoende onderbouwd en de verdediging heeft niet betwist dat [slachtoffer] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden aan een T-shirt, vest, jas en regenjas. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. [slachtoffer] heeft foto’s overgelegd van zijn beschadigde kleding, maar geen aankoopbonnen. Bovendien is [slachtoffer] in zijn vordering uitgegaan van de nieuwwaarde van voornoemde kledingstukken en heeft hij ten onrechte geen rekening gehouden met afschrijvingen. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid om de materiële schade naar redelijkheid vast te stellen. De rechtbank zal onder de gegeven omstandigheden het schadebedrag schatten en vaststellen op € 300,00.
Voor de overige kledingstukken (schoenen, broek en riem) is de rechtbank van oordeel dat een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt. Immers is door [slachtoffer] onvoldoende onderbouwd en door de verdediging gemotiveerd betwist dat deze kleding door het bewezenverklaarde beschadigd is geraakt. Daarmee is geen sprake van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering. Dat deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Inkomensverlies
[slachtoffer] heeft gevorderd vergoeding van zijn schade wegens inkomensverlies. Hij heeft dit gedeelte van de vordering echter niet nader geconcretiseerd en de verdediging heeft deze vordering gemotiveerd betwist. Behandeling van de vordering zou daarom nadere bewijslevering vergen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. [slachtoffer] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Reis- en parkeerkosten echtgenote
[slachtoffer] heeft een bedrag van € 495,30 gevorderd ter zake van reis- en parkeerkosten van zijn echtgenote naar het ziekenhuis in Rotterdam. Reiskosten die een derde van een slachtoffer heeft moeten maken voor ziekenhuisbezoek komen op grond van het bepaalde in artikel 6:107 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts voor vergoeding in aanmerking wanneer de persoonlijke relatie van de derde tot het slachtoffer zodanig nauw is, dat het maken van de bezoekkosten daardoor wordt gerechtvaardigd. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake, omdat in dit geval de echtgenote van [slachtoffer] de kosten heeft gemaakt. Het gevorderde bedrag van € 495,30 zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
[slachtoffer] vordert een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Hij heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
[slachtoffer] heeft zijn vordering niet met medische stukken onderbouwd. De verdediging heeft een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade erkend. Gelet op alle omstandigheden van het geval, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 4.000,00 billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering
niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal bij de toegekende vorderingen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verder zal over alle toegekende bedragen de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 11 november 2023.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten het mes, onttrekken aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met dat mes. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit primair: poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 4.795,30, waarvan € 795,30 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] € 4.795,30 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet betaling 57 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het volgende voorwerp:
* het mes zoals in beslag genomen onder het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2000-2023287749-2.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. Hartman, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. M.E.I. Beudeker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 juli 2024.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.