ECLI:NL:RBZWB:2024:5025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
01/099820-24 en 02/101103-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en ernstige verkeersdelicten door het gooien van lachgascilinders tijdens een achtervolging

Op 22 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 maart 2024 tijdens een achtervolging lachgascilinders uit haar voertuig heeft gegooid, met als gevolg een poging tot doodslag op twee politieagenten. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door haar raadsman mr. L. de Leon. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, de tenlastelegging presenteerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot doodslag en het schenden van verkeersregels in ernstige mate, terwijl zij onder invloed van lachgas verkeerde. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van getuigenverklaringen van de betrokken politieagenten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Tevens werd een rijontzegging van 2 jaar opgelegd, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De benadeelde partijen, de politieagenten, ontvingen elk een schadevergoeding van € 459,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 01/099820-24 en 02/101103-24
vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] , [geboorteland]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid Oost, locatie Ter Peel
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
01/099820-24
op 23 maart 2024 lachgas aanwezig heeft gehad.
02/101103-24
1. op 24 maart 2024 heeft geprobeerd politieagenten [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) en/of [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) en/of [benadeelde 3] (hierna: [benadeelde 3] )
te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
2. op 24 maart 2024 opzettelijk en in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden, waardoor levensgevaar dan wel gevaar voor lichamelijk letsel is ontstaan, dan wel dat zij gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
3. op 24 maart 2024 lachgas aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
01/099820-24 – aanwezig hebben lachgas
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
02/101103-24
Feit 1 – poging tot doodslag (primair)
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Feit 2 – artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (primair)
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feitelijke gedraging, dat verdachte een GSM vasthield, niet bewezen, zodat daarvan partieel vrijspraak wordt gevorderd.
Feit 3 – aanwezig hebben lachgas
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
01/099820-24 – aanwezig hebben lachgas
De verdediging stelt dat tot een bewezenverklaring van dit feit kan worden gekomen, omdat verdachte dit feit bekent.
02/101103-24
Feit 1 – poging tot doodslag (primair) dan wel poging tot zware mishandeling (subsidiair)
De verdediging bepleit vrijspraak van zowel de primair ten laste gelegde poging tot dood- slag als de subsidiair ten laste gelegd poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wegens gebrek aan bewijs.
Feit 2 – artikel 5a WVW (primair) dan wel artikel 5 WVW (subsidiair)
De verdediging voert geen verweer tegen het ten laste gelegde feit.
Feit 3 – aanwezig hebben lachgas
De verdediging stelt dat tot een bewezenverklaring van dit feit kan worden gekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
01/099820-24 – aanwezig hebben lachgas
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de processen-verbaal van bevindingen van de politie, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
02/101103-24
Feit 1 – poging tot doodslag (primair)
Op grond van de bewijsmiddelen als vermeld in bijlage II staat voor de rechtbank vast dat verdachte lachgascilinders uit het door haar bestuurde voertuig heeft gegooid.
Verdachte heeft dit weliswaar ontkend, maar zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] heeft beschreven dat zij tijdens de achtervolging op de autosnelweg twee lachgascilinders uit haar voertuig heeft gegooid. Eén op de A58, links, in de richting van Roosendaal en één op de A4, links, in de richting van Rotterdam. Deze bevindingen vinden ook steun in ander bewijsmateriaal. Nabij het hectometerplaatje waar de lachgascilinder op de A4, links, door verdachte uit het voertuig werd gegooid, is een lachgascilinder aangetroffen en de politie heeft in een proces-verbaal ook aanwijzingen beschreven, waaraan zij kon zien dat de lachgascilinder nog maar kort langs de berm heeft gelegen. Voorts is ter hoogte van de rotonde bij de woonboulevard geen lachgascilinder aangetroffen.
Verder hebben [benadeelde 1] en [benadeelde 2] allebei beschreven dat zij twee lachgascilinders in het voertuig van verdachte zagen liggen toen zij haar in haar voertuig bij de Woonboulevard in Breda aantroffen. Later is het voertuig van verdachte door een medewerker van de bergings- afdeling nog gecontroleerd op de aanwezigheid van lachgascilinders, maar deze werden niet aangetroffen in het voertuig.
Verder heeft zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] beschreven dat het zicht op de weg slecht was. Het regende en er brandde geen straatverlichting. Door de regenval was het wegdek nat.
Er werd gereden met snelheden, variërend van 160 tot 180 kilometer per uur. Deze omschrijving van de omstandigheden vindt ook steun in de beschrijving van de camerabeelden, afkomstig van het andere dienstvoertuig die bij de achtervolging van verdachte betrokken was.
Het is een algemene ervaringsregel dat de inzittenden van een voertuig dodelijk letsel kan worden toegebracht als dat voertuig op de autosnelweg in een slip raakt en/of crasht. Ook
is het een algemene ervaringsregel dat het risico op een dodelijke afloop na een slip en/of crash groter wordt, naarmate de snelheid, waarmee wordt gereden hoger is, zoals in deze zaak, waarbij werd gereden met snelheden van160 tot 180 kilometer per uur.
De lachgascilinders die verdachte uit haar voertuig heeft gegooid hadden een gewicht van
ongeveer vier kilogram. De kans dat het voertuig van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met die snelheden na het gooien van zware voorwerpen op het wegdek, zoals deze lachgascilinders, in een slip terecht zou komen is daarom ook aanmerkelijk te noemen. Die kans wordt nóg groter wanneer er sprake is van slecht zicht door regenval en gebrek aan verlichting, zoals ook hier aan de orde was. Weliswaar volgde het dienstvoertuig van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] het voertuig van verdachte op een afstand van circa 100 meter, zoals door de verdediging is gesteld, maar de eerste lachgascilinder stuiterde voor het dienstvoertuig op het wegdek, waarna deze kapot ging en waarbij een deel daarvan terechtkwam op de motorkap van het dienstvoertuig. De tweede lachgascilinder kon niet meer worden ontweken en kwam onder het dienstvoertuig terecht. De kans was aanmerkelijk dat deze ook vol op de voorruit of onder de banden terecht kunnen komen.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dodelijk letsel zouden oplopen. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte worden geacht daarvan op de hoogte te zijn geweest. Verdachte heeft met haar handelen als hierboven omschreven bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit zou kunnen leiden tot het overlijden van politieagenten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
De rechtbank acht derhalve de primair ten laste gelegde poging tot doodslag ten aanzien van politieagenten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wettig en overtuigend bewezen.
Het voorgaande geldt niet ten aanzien van politieagent [benadeelde 3] , omdat niet is komen vast te staan waar hij zich precies op de weg bevond. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat er ook een aanmerkelijke kans bestond dat verdachte met het gooien van de lachgascilinders uit haar voertuig, ook politieagent [benadeelde 3] dodelijk had kunnen treffen. Verdachte wordt daarom voor dat deel partieel vrijgesproken.
Feit 2 – artikel 5a WVW (primair)
Om vast te kunnen stellen dat het verkeersgedrag van verdachte voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a lid 1 WVW moet de rechtbank beoordelen of verdachte met haar verkeersgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, of (b) zij dat in ernstige mate heeft gedaan, of (c) zij dat opzettelijk heeft gedaan en of (d) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De verkeersregels
De vraag is of de hierboven genoemde bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte zijn aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a WVW. In dat artikel zijn een twaalftal gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid, het door rood licht rijden en het niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe bevoegde personen worden uitdrukkelijk in het eerste lid van het artikel genoemd.
Verdachte heeft ook nog tijdens het rijden twee lachgascilinders uit haar voertuig gegooid, zoals hiervoor reeds is overwogen. Deze gedraging is ook gevaarzettend en valt hiermee onder de in het eerste lid onder punt m. genoemde overtredingen van andere verkeersregels van soortgelijk belang als de overige twaalf concreet genoemde gedragingen. Ditzelfde geldt voor het rijden over een verdrijvingsvlak, over een doorgetrokken streep en het rijden zonder verlichting.
Voor de rechtbank staat ook vast dat verdachte onder invloed was van lachgas. Verdachte heeft niet ontkend dat zij lachgas had gebruikt, maar wel dat zij dit aan het gebruiken was toen zij door de politie in haar voertuig werd aangetroffen bij de Woonboulevard. Nu zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] heeft beschreven dat verdachte een ballon in haar mond had toen zij in haar voertuig werd aangetroffen en daarbij de inhoud in- en uitademde, gaat de rechtbank hiervan uit. De rechtbank heeft ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze bevindingen.
De tussenconclusie is dan ook dat verdachte de bewezenverklaarde verkeersregels in het kader van artikel 5a van de WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Er moet worden gekeken naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Op grond van artikel 5a lid 2 WVW is een dergelijke omstandigheid ook de mate waarin de verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW.
Verdachte heeft het voertuig bestuurd na gebruik van lachgas. Daarbij heeft zij gereden met een zeer hoge snelheid ver boven de maximaal toegestane snelheid, terwijl zij in het begin van haar achtervolging geen verlichting voerde, tweemaal een zware lachgascilinder uit haar voertuig gegooid, een stopteken genegeerd, door het rode licht gereden, over een verdrijvingsvlak gereden en over een doorgetrokken streep gereden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) opzettelijk
De opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeers- regels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake geweest. Verdachte heeft ook bekend dat zij op de vlucht was voor de politie, omdat zij niet weer aangehouden wilde worden, nu zij een dag eerder ook door de politie was gecontroleerd vanwege het bezit van lachgas.
d) gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Gelet op hetgeen hiervoor reeds onder feit 1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie:
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 5a WVW.
Verdachte wordt partieel vrijgesproken van de feitelijke gedraging, dat zij een GSM in haar hand vasthield wegens gebrek aan steunbewijs.
Feit 3 – aanwezig hebben lachgas
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de bevindingen van de politie, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
01/099820-24
op 23 maart 2024 te Heesch, gemeente Bernheze, opzettelijk aanwezig heeft gehad 6000 gram distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
02/101103-24
1. –
primair:op 24 maart 2024 te Breda en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , werkzaam bij de politie Zeeland-West-Brabant, opzettelijk van het leven te beroven, tijdens een achtervolging lachgascilinders uit een door verdachte bestuurd voertuig heeft gegooid richting het achtervolgende voertuig, terwijl het zicht tijdens deze achtervolging slecht was (regenval) en er geen straatverlichting brandde en sprake was van een nat wegdek en rijdend met zeer hoge snelheden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. –
primair
op of omstreeks 24 maart 2024 te Breda en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Rotterdam, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Kruisweide en/of de Ettensebaan en/of A58 en/of A4 en/of A29 en/of A15, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door met zeer hoge snelheden, en/of door het via de bestuurdersraam naar buiten gooien van lachgascilinders en terwijl verdachte onder invloed van distikstofmonoxide (lachgas) was en een doorgetrokken streep overschreed en over een verdrijvingsvlak reed en een rood licht negeerde en geen verlichting voerde en terwijl er sprake was van een nat wegdek en slecht zicht wegens regenval en het ontbreken van straatverlichting, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
3.
op 24 maart 2024 te Breda, opzettelijk aanwezig heeft gehad distikstofmonoxide (lachgas) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering. Ook vordert de officier van justitie om aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaren, met aftrek van de tijd dat verdachte haar rijbewijs al heeft ingeleverd, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 02/101103-24 in eendaadse samenloop zijn begaan. Verder stelt de verdediging dat moet worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf, waarvan de duur gelijk is aan de duur dat verdachte in voorarrest heeft verbleven. Ten aanzien van de gevorderde rijontzegging stelt de verdediging dat daarvan een groter deel voorwaardelijk moet worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op twee politieagenten door tijdens een achtervolging op de snelweg lachgascilinders uit haar voertuig te gooien, terwijl zij reed met zeer hoge snelheden en het zicht tijdens die achtervolging slecht was door regenval en het ontbreken van straatverlichting. Ook was sprake van een nat wegdek. Verdachte mag van geluk spreken dat de gevolgen van haar gedrag op de weg beperkt zijn gebleven. Voor de politieagenten had het zeer ernstig kunnen aflopen.
Verdachte heeft zich daarnaast als bestuurster van een voertuig roekeloos gedragen. Een verantwoordelijke verkeersdeelnemer dient zowel de eigen veiligheid als die van anderen
te allen tijde serieus te nemen. Verdachte heeft het met haar handelen op alle fronten laten afweten. Dat de gevolgen van haar roekeloze rijgedrag beperkt zijn gebleven is een wonder te noemen en niet te danken aan het handelen van verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 23 mei 2024. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 6 juni 2024. De rechtbank leidt hieruit onder meer af dat verdachte psychosociale problemen heeft in de vorm van een licht verstandelijke beperking en een bipolaire stoornis. Deze problemen hebben een grote invloed op haar dagelijkse leven door sterke en wisselende emoties en impulsiviteit. Verdachte heeft veel moeite om haar gedrag te reguleren. Het gebruik van lachgas gaf haar aanvankelijk enige rust. Onder grote spanning lukt het haar niet goed na te denken over de situatie en handelt zij impulsief en maakt ze verkeerde keuzes. Verdachte heeft dan externe ondersteuning nodig om een goede beslissing te nemen.
Verdachte heeft enig inzicht in haar problemen. Verdachte is ontvankelijk voor hulp en ondersteuning en daarnaast heeft ze veel steun aan haar familie en vrienden. Verdachte is gemotiveerd om te stoppen met het gebruik van lachgas. Ze is verbaal sterk en kan goed verwoorden wat haar bezighoudt en wat ze wil.
Het recidiverisico heeft de reclassering ingeschat als gemiddeld. De reclassering heeft geadviseerd om bij een (deels) voorwaardelijke straf de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht, gedragsinterventie ten aanzien van middelengebruik, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, het accepteren van begeleiding, een drugsverbod en dan met name lachgas en het verplicht inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding.
De rechtbank neemt voormeld advies van de reclassering over.
Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de poging tot doodslag en de overtreding van artikel 5a WVW in eendaadse samenloop zijn begaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de strafeis voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank ziet geen argumenten om daarvan af te wijken.
De rechtbank zal derhalve aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering.
Verdachte heeft ter zitting ook aangegeven dat zij graag hulp wil en geen lachgas meer wil gebruiken. Verder heeft zij aangegeven zich aan de voorwaarden te willen houden.
Daarnaast zal de rechtbank, in overeenstemming met de eis, aan verdachte opleggen een ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 jaar, met aftrek van de tijd dat zij haar rijbewijs al heeft ingeleverd, waarvan een jaar voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar.

7.De benadeelde partijen

02/101103-24
[benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vorderen ieder een immateriële schadevergoeding van € 459,00 voor feit 1.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de benadeelde partijen voldoende onderbouwd dat zij nadelige geestelijke gevolgen hebben ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 459,00 billijk.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over de toegekende schadebedragen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten 24 maart 2024.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 3] en [benadeelde 4]
De benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] vorderen ieder ook een immateriële schadevergoeding van € 459,00 voor feit 1.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade voor [benadeelde 3] zou zijn ontstaan, wordt [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Dit geldt eveneens ten aanzien van [benadeelde 4] , omdat [benadeelde 4] niet op de dagvaarding staat vermeld en verdachte dus ook niet is veroordeeld voor een poging tot doodslag of zware mishandeling op [benadeelde 4] .
De vorderingen van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Hetbeslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het volgende in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende, te weten de tenaamgestelde van dat voorwerp:
- grijze Renault met [kenteken] , met goednummer G2706574.

9.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen van de ten laste gelegde poging tot doodslag doet zich geen situatie voor als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv, zodat het verzoek tot opheffing wordt afgewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
01/099820-24
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
02/101103-24
de eendaadse samenloop van
feit 1: primair, poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
en
feit 2: primair, overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam (020-5905800) en dat verdachte zich daarna blijft melden op afspraken met de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, waarbij de reclassering bepaalt welke training het precies wordt en waarbij verdachte zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich laat behandelen door een Forensische Polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich houdt aan de huis- regels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waaronder, gelet op de problematiek, het innemen van medicijnen als de zorgverlener dat nodig vindt;
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, laat verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, waaronder het innemen van medicijnen als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte begeleiding krijgt van een instelling voor begeleiding van mensen met een licht verstandelijke beperking, te bepalen door de reclassering;
* dat verdachte geen drugs gebruikt (met name lachgas) en meewerkt aan controle op dit verbod, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van een passende dagbesteding met een vaste structuur;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de rijontzegging
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat
de tijddat verdachte
haar rijbewijs al heeft ingeleverd in minderingwordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van € 459,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]van
€ 459,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde 3] en [benadeelde 4]niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 1]van
€ 459,00aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag der voldoening, met bepaling dat bij niet betaling 9 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 2]van
€ 459,00aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag der voldoening, met bepaling dat bij niet betaling 9 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het volgende in beslag genomen voorwerp:
- grijze Renault met [kenteken] , met goednummer G2706574.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en
mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2024.
Mr. Verschueren is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlasteleggingen
01/099820-24
zij, op of omstreeks 23 maart 2024 te Heesch, gemeente Bernheze, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 6000 gram distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet)
02/101103-24
1.
zij op of omstreeks 24 maart 2024 te Breda en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , werkzaam bij de politie Zeeland-West-Brabant, opzettelijk van het leven te beroven, tijdens een achtervolging lachgascilinders uit een door verdachte bestuurd voertuig heeft gegooid richting het achtervolgende voertuig, terwijl het zicht tijdens deze achtervolging slecht was (regenval) en/of er geen straatverlichting brandde en/of sprake was van een nat wegdek en/of rijdend met zeer hoge snelheden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 maart 2024 te Breda en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , werkzaam bij de politie Zeeland-West-Brabant, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tijdens een achtervolging lachgascilinders uit een door verdachte bestuurd voertuig heeft gegooid richting het achtervolgende voertuig, terwijl het zicht tijdens deze achtervolging slecht was (regenval) en/of er geen straatverlichting brandde en/of sprake was van een nat wegdek en/of rijdend met zeer hoge snelheden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op of omstreeks 24 maart 2024 te Breda en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Kruisweide en/of de Ettensebaan en/of A58 en/of A4 en/of A29 en/of A15, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door met zeer hoge snelheden, althans met een hogere snelheid dan de vastgestelde
maximumsnelheid, en/of door het via de bestuurdersraam naar buiten gooien van lachgascilinders en/of terwijl verdachte ondervloed van distikstofmonoxide (lachgas) was en/of een GSM vasthield en/of een doorgetrokken streep overschreed en/of over een verdrijvingsvlak reed en/of een rood licht negeerde en/of geen verlichting voerde en/of terwijl er sprake was van een nat wegdek en/of slecht zicht wegens regenval en/of het ontbreken van straatverlichting, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
(Artikel art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 maart 2024 te Breda en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Kruisweide en/of de Ettensebaan en/of A58 en/of A4 en/of A29 en/of A15, met zeer hoge snelheden, althans met een hogere snelheid dan de vastgestelde maximumsnelheid, en/of door het via de bestuurdersraam naar buiten gooien van lachgascilinders en/of terwijl verdachte ondervloed van distikstofmonoxide (lachgas) was en/of een GSM vasthield en/of een doorgetrokken streep overschreed en/of over een verdrijvingsvlak reed en/of een rood licht negeerde en/of geen verlichting voerde en/of terwijl er sprake was van een nat wegdek en/of slecht zicht wegens regenval en/of het ontbreken van straatverlichting, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(Artikel art 5 Wegenverkeerswet 1994)
3.
zij op of omstreeks 24 maart 2024 te Breda, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad distikstofmonoxide (lachgas) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet)