ECLI:NL:RBZWB:2024:5024

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
C/02/397643 / FA RK 22-2173 en C/02/424498 / FA RK 24-3201
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Toekoen
  • D. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en omgangsregeling voor minderjarige in complexe ouderschapskwestie met ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een complexe ouderschapskwestie betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022. De moeder oefent momenteel alleen het gezag uit over de tweejarige minderjarige, terwijl de vader verzoekt om alleen of gezamenlijk gezag en een gelijkwaardige contactregeling. Er is een ondertoezichtstelling van kracht, en de gecertificeerde instelling (GI) heeft een uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader voorgesteld. De rechtbank concludeert dat de huidige ondertoezichtstelling en de beoogde uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige af te wenden. Beide ouders dragen bij aan deze bedreiging en moeten elk een eigen behandeltraject doorlopen. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om beide ouders in een gelijkwaardige positie te brengen door hen gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten, maar dat dit momenteel niet uitvoerbaar is. Daarom schorst de rechtbank de ouders in de uitoefening van hun gezag en benoemt de GI tot voogd. De rechtbank stelt een zorgregeling voor waarbij de minderjarige bij beide ouders verblijft, met als doel te werken naar een gelijkwaardige verdeling van de zorg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummers: C/02/397643 / FA RK 22-2173 en C/02/424498 / FA RK 24-3201
datum uitspraak: 19 juli 2024
(nadere) beschikking van de meervoudige kamer over gezag en omgang
Zaaknummer C/02/397643 / FA RK 22-2173
in de zaak van
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. T.J.W. Noordegraaf-van Dijke te Tilburg,
tegen
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
Als informante is in de procedure betrokken:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren,
en
beschikking op het verzoek van de Raad om de vader en de moeder te schorsen in de uitoefening van het ouderlijk gezag
zaaknummer C/02/424498 / FA RK 24-3201
in de zaak van:
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,voornoemd,
belanghebbenden:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. T.J.W. Noordegraaf-van Dijke te Tilburg,
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
Als informante is in deze procedure betrokken:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Beide zaken hebben betrekking op:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022,
hierna te noemen [minderjarige] ,
dochter van de vader en de moeder.

1.Het procesverloop in de zaak C/02/397643 / FA RK 22-2173

1.1.
Bij beschikking van 20 juni 2024, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de rechtbank de verzoeken van de vader aangehouden tot 16 juli 2024 pro forma.
1.2.
De rechtbank heeft kennis genomen van de daarna ingekomen stukken:
- de brief met producties 14 en 15 van mr. Noordegraaf-van Dijke van 8 juli 2024;
- de brief met productie 16 van mr. Noordegraaf-van Dijke van 10 juli 2024.
1.3.
De behandeling van de verzoeken van de vader is voortgezet tijdens de mondelinge behandeling van 11 juli 2024.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- drie vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad mondeling verzocht om, in het geval de rechtbank besluit om de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten, hen te schorsen in de uitoefening van het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft dit verzoek direct behandeld. De Raad heeft zijn verzoek dezelfde dag schriftelijk bevestigd. Het verzoek is geregistreerd onder nummer C/02/424498 / FA RK 24-3201.
1.5.
Gelijktijdig zijn ook behandeld:
- de zaak met kenmerk C/02/424298 / JE RK 24-1237 betreffende het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen en de zelfstandige verzoeken namens de moeder;
- de zaak met kenmerk C/02/424006 / JE RK 24-1196 betreffende het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
In deze zaken is bij separate beschikkingen beslist.
1.6.
In verband met de gelijktijdige behandeling van de zaken met de kenmerken C/02/424298 / JE RK 24-1237 en C/02/424006 / JE RK 24-1196 was bij de mondelinge behandeling tevens aanwezig mr. T. van Riel, de advocaat van de vader in die zaken.

2.De verzoeken

2.1.
De vader verzoekt thans, na wijziging van zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling, om, uitvoerbaar bij voorraad:
1.
primair: te bepalen dat de vader alleen met het gezag over [minderjarige] wordt belast;
subsidiair: te bepalen dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag over [minderjarige] zullen uitoefenen;
2. in geval van gezamenlijk gezag: het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen;
3. voor zover [minderjarige] niet voortdurend woonachtig zal zijn bij de vader (middels
uithuisplaatsing dan wel middels wijziging hoofdverblijfplaats dan wel anderszins), de
volgende zorgregeling vast te stellen;
a.
primair; gedurende de gehele week;
subsidiair; week op week af, met een wisselmoment op maandag of woensdag om 16.00
uur afhankelijk van de dag bij de kinderopvang (wisselmoment via de kinderopvang);
b. gedurende de helft van de algemene feestdagen:
a. tot het moment dat [minderjarige] naar school gaat: gedurende zes afzonderlijke weken
vakantie in een kalenderjaar, waarvan twee weken aaneengesloten in de
zomerperiode, een week in de kerstperiode, een week eind februari/begin maart, een
week in mei en een week in de herfst;
b. vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat; gedurende de helft van de
gebruikelijke schoolvakanties;
c. op bijzondere gelegenheden zoals de verjaardag van [minderjarige] (verdeling bij toerbeurt) en de verjaardag van de vader en op Vaderdag;
althans een zorgregeling vast testellen die de rechtbank redelijk en billijk acht.
2.2.
De moeder verzoekt een (voorlopig) getuigenverhoor te gelasten.
2.3.
De Raad verzoekt om, in het geval de rechtbank besluit om de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten, hen te schorsen in de uitoefening van het ouderlijk gezag met benoeming van de GI tot voogd over [minderjarige] .

3.De nadere beoordeling

3.1.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang bij de beoordeling, ingegaan.
3.2.
In het rapport van de Raad van 7 juni 2023 is als doel geformuleerd om te werken naar een gelijkwaardige positie voor de ouders, met gezamenlijk gezag en een gelijkwaardige verdeling van de zorg, op termijn zonder ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Dit doel wordt onderschreven door de GI en de vader.
3.3.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht blijkt dat de visies van de ouders onverminderd tegengesteld zijn en dat er veel wantrouwen is. De ouders bevinden zich in een impasse waarin ondanks inspanningen van alle betrokkenen onvoldoende resultaten zijn en worden behaald. De impasse draagt de navolgende kenmerken:
De moeder slaagt er niet in haar opvoedtaken zelfstandig invulling te geven op een wijze die voor [minderjarige] leidt tot een verdere ontwikkeling zonder dat ernstige bedreigingen kunnen ontstaan. Onderdeel van het patroon aan de zijde van de moeder is dat zij niet goed lijkt om te kunnen gaan met partners die zij in haar leven toelaat en de gevolgen van haar keuzes voor [minderjarige] . De vader van [minderjarige] is een van de partners (geweest). Volwaardig ouderschap van de moeder en de vader is niet van de grond gekomen: de moeder is in een ouderrol terecht gekomen die zich kenmerkt door terugtrekkende en aanvallende bewegingen, met frustratie en wanhoop over de rol van de vader als uitingen.
De vader ervaart zich als opvoeder buiten spel gezet. De verantwoordelijkheid daarvoor legt de vader volledig bij de moeder en de professionals, zoals de GI. Zijn eigen aandeel in het ontstaan en voortbestaan van de situatie kan de vader niet zien. Zijn aandeel bestaat tenminste ook in de wijze waarop hij acteert of reageert: dominant, met een uitstraling van: mijn wil is wet; korte lont. In zijn controledrang heeft de vader het voor elkaar gekregen dat professionals het normaal zijn gaan vinden dat [minderjarige] na een verblijf bij de moeder steeds volledig wordt gecontroleerd op blauwe plekken of andersoortig letsel; de vader stelt dat hij alleen door deze opstelling het voor elkaar heeft gekregen dat hij nu contact heeft met [minderjarige] .
Hij stelt dat de verwijzing naar Fivoor, waarover tijdens een van de korte gedingprocedures overeenstemming ontstond tussen de voorzieningenrechter en de vader, achteraf gezien niet nodig bleek, gezien de uitkomst van de strafzaak; de vader verliest daarbij uit het oog dat de verwijzing naar Fivoor ten doel had en heeft zijn gedrag in zoverre te beïnvloeden dat hij daarna samen met de moeder beschikbaar kon en zal kunnen zijn voor [minderjarige] ; het gevolg van het eenzijdig doorgaan op zijn weg aan de zijde van de vader is, naast het aandeel van de moeder daarbij, dat er nog altijd geen goede basis aanwezig is voor het dragen van verantwoordelijkheden voor [minderjarige] door ouders in gezamenlijkheid.
3.4.
Hoewel hetgeen onder 3.3. is overwogen tot de conclusie zou kunnen leiden dat er nu een definitieve keuze gemaakt zou moeten worden voor éénoudergezag, is dat nu juist niet wat de rechtbank in het belang van [minderjarige] acht. Want wat uit het verloop van de feiten en omstandigheden ook naar voren komt, is dat [minderjarige] met ieder van haar ouders afzonderlijk een warme en goede band heeft. Het zou dus zeer tegen het belang van [minderjarige] in gaan wanneer de situatie tussen ouders, zoals die nu is, ertoe zal leiden dat één van die ouders uit het leven van [minderjarige] zou verdwijnen of slechts een minimale rol zou mogen of kunnen vervullen. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat deze ouders de plicht hebben zich allereerst individueel, maar vervolgens ook samen, te richten op het bereiken van een eindsituatie waarin zij elkaar accepteren, elkaar gaan ondersteunen als ouders en [minderjarige] laten zien dat zij er beiden voor haar mogen zijn. Dus het einddoel zou gezamenlijke gezagsuitoefening moeten zijn, zo nodig in een parallelle vorm waarin contacten tussen de ouders tot hetgeen echt nodig is beperkt blijven. Probleem in de actuele situatie is dat een daadwerkelijk gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouders (nog) niet mogelijk is zonder dat er voor [minderjarige] schadelijke effecten optreden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank een scenario geschetst om uit de ontstane impasse te komen. Dat scenario dient er in te voorzien dat de regie over de opvoeding van [minderjarige] tijdelijk bij een voogdijinstantie komt te liggen. Er wordt dan tijdelijk naar een zwaarder middel gegrepen dan de ondertoezichtstelling en beoogde uithuisplaatsing, maar de omstandigheden in deze zaak wijzen ook uit dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ontoereikend zullen zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging die er voor [minderjarige] bestaat af te wenden. Er is dus meer nodig om dat wel voor elkaar te krijgen.
3.5.
De Raad adviseert in het briefrapport van 7 juni 2024 de rechtbank om het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten toe te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad dit advies genuanceerd. Het is niet reëel om nu van deze ouders te vragen om gezamenlijk het gezag uit te oefenen. De Raad verzoekt daarom voorwaardelijk, als de rechtbank de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast, hun gezag te schorsen en de GI te belasten met de voorlopige voogdij.
3.6.
Namens de vader is naar voren gebracht dat hij vanaf de geboorte van [minderjarige] voortdurend buitenspel wordt gehouden door de moeder. Moeders beeld is geen gelijkwaardige rol voor beide ouders. Alle betrokken instanties zien een zorgzame vader, zonder enige contra-indicatie. Er is nu een situatie zonder vooruitgang. Het is des te meer van belang om de vader een positie te geven met gezag. Van daaruit kan toegewerkt worden naar parallel ouderschap. De vader is er niet op uit om [minderjarige] bij de moeder weg te halen. Hij stemt in met het geschetste pad waarin ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] worden belast, waarna het gezag van beide ouders tijdelijk wordt geschorst, dit conform het verzoek van de Raad.
3.7.
De moeder verweert zich ten aanzien van de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag. Partijen zijn niet in staat gezamenlijk het gezag uit te oefenen. Moeder heeft ook bezwaar ten aanzien van de route waarin eerst ouders gezamenlijk met het gezag worden belast waarna hun gezag tijdelijk wordt geschorst. De moeder stelt voor en verzoekt de rechtbank een andere GI aan te wijzen voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Met de huidige GI en haar medewerkers kan zij niet meer onpartijdig samenwerken. Deze GI heeft fouten gemaakt zonder daarvoor de verantwoordelijkheid te nemen. Wat deze GI naar voren brengt is niet meer onafhankelijk. De moeder kan, wanneer een andere GI betrokken is, gewoon bij Sterk Huis blijven en het traject daar afronden. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna WSS) is geschikt de rol van GI over te nemen. GI’s zijn gewend zich snel in te lezen in een dossier. Het is in het belang van [minderjarige] om juist nu te wisselen van GI.
3.8.
De GI ondersteunt het scenario om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag en dit gezag vervolgens tijdelijk te schorsen en de GI te belasten met de voorlopige voogdij. Gelijkwaardigheid van deze ouders is een belangrijk uitgangspunt dat op deze manier wordt bereikt. De GI is gericht op het creëren van een veilig opvoedingsklimaat voor [minderjarige] . De vader heeft een stabiele situatie, maar dient wel serieus, onder professionele begeleiding, aan zijn emotieregulatie te gaan werken, terwijl de moeder worstelt met het loskomen van en omgaan met problematische relaties. Een GGZ traject met als doel traumaverwerking is daarin opgestart. Via de tussenstap met voogdij kan worden toegewerkt naar parallel ouderschap waarin zij met zo weinig mogelijk contact hun rol als ouder kunnen invullen. Er is al een extra medewerker op dit gezin gezet, en met een gedragswetenschapper die mee kijkt is de neutraliteit verzekerd. Ook bij een nieuwe GI zou deze vanuit het gezichtspunt van de ouders maar vrij kort als neutraal worden ervaren. De GI staat open voor suggesties van de rechtbank op dit punt.
Het gezag
3.9.
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Uit het derde lid van voornoemd artikel volgt dat wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid, alleen met het gezag te belasten slechts ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
3.10.
Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Schorsing van het gezag
3.11.
Artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a BW bepaalt dat de rechtbank het gezag van een ouder kan beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
3.12.
Ingevolge artikel 1:268, eerste lid, sub a BW kan de rechtbank een ouder geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag schorsen indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a of b BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
3.13.
Op grond van artikel 1:241, tweede lid BW kan de kinderrechter op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige indien het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening over de minderjarige te voorzien teneinde de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen.
Inhoudelijke beoordeling
3.14.
De verhouding tussen deze ouders is ernstig verstoord en [minderjarige] is daar het slachtoffer van. De rechtbank ziet onvoldoende mogelijkheden tot verbetering van de situatie bij verlenging van de ondertoezichtstelling, een uithuisplaatsing en voortzetting van de ingezette hulpverlening. Om de problemen van beide ouders te ondervangen en om uit de ontstane impasse te komen acht de rechtbank het noodzakelijk om beide ouders in een gelijkwaardige positie te brengen en hen gezamenlijk belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Het daarop betrekking hebbende verzoek van de vader zal dan ook worden toegewezen. Omdat gezamenlijke uitoefening van het gezag echter nu nog niet mogelijk is terwijl de gelijkwaardige positie in het belang van [minderjarige] op termijn wèl wenselijk is, zal de rechtbank de ouders onmiddellijk schorsen in de uitoefening van hun gezag. Daarmee krijgt de Raad de ruimte te onderzoeken of en hoe de ouders ertoe te brengen zijn om in de toekomst gezamenlijk het gezag uit te gaan oefenen op een manier die tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] . De GI zal als voogd daadwerkelijk beleid kunnen uitzetten om het doel te realiseren en ondertussen alle nodige gezagsbeslissingen kunnen nemen.
3.15.
De rechtbank ziet geen aanleiding een andere GI te belasten met de voorlopige voogdij. Wel acht de rechtbank het gewenst dat een “vers” team de voogdijtaken ter hand zal nemen. De ouders hebben daar belang bij en in hun verlengde, ook [minderjarige] . Het is aan de GI om hierin een besluit te nemen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.16.
Ten aanzien van de omgang overweegt de rechtbank dat de uitbreiding van de omgang met de vader goed is verlopen. Gelet op de doelstelling gelijkwaardigheid tussen de ouders te bereiken acht de rechtbank het gewenst dat de GI in haar voogdijrol zal toewerken naar een gelijke verdeling van de zorg tussen de ouders. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] acht de rechtbank een week op/week af-regeling nog niet geheel passend. Een extra wisselmoment is nodig, zodat de regeling waar naar toegewerkt kan worden er in beginsel als volgt uitziet.
[minderjarige] verblijft bij de moeder van zondag 16.00 uur tot vrijdag 16.00 uur;
[minderjarige] verblijft bij de vader van vrijdag 16.00 uur tot woensdag 16.00 uur;
[minderjarige] verblijft bij de moeder van woensdag 16.00 uur tot vrijdag 16.00 uur;
[minderjarige] verblijft bij de vader van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur.
Deze regeling dient als richtsnoer voor de GI en de ouders en is niet dwingend; het is aan de GI om hierin tempo en voortgang, gehoord de ouders, te bepalen, ook wat betreft het halen en brengen.
(Voorlopig) getuigenverhoor
3.17.
De rechtbank acht het verzochte getuigenverhoor niet nodig voor de te nemen beslissing. Het zou de verhoudingen nog veel meer op scherp zetten dan reeds het geval is, en daarmee een ongewenst contraproductief effect hebben. Bovendien ziet de rechtbank niet in wat de meerwaarde is: op geen enkele manier zullen getuigenverklaringen gaan bijdragen aan hetgeen ten aanzien van het gezag in het belang van [minderjarige] of ten aanzien van de contactregeling in het belang van [minderjarige] en de ouders te beslissen is. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.

4.beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat het gezag over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] , voortaan wordt uitgeoefend door de moeder en de vader tezamen;
4.2.
schorst, uitvoerbaar bij voorraad, de ouders in het gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] , met ingang van heden;
4.3.
belast de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, met de voorlopige voogdij over [minderjarige] ;
4.4.
bepaalt dat aan deze gecertificeerde instelling alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van de minderjarigen die in het belang van de minderjarige noodzakelijk zijn, worden toegekend;
4.5.
handhaaft, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de thans lopende regeling en bepaalt dat onder regie van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, zoveel mogelijk wordt toegewerkt naar een regeling waarbij:
[minderjarige] bij de moeder verblijft van zondag 16.00 uur tot vrijdag 16.00 uur;
[minderjarige] bij de vader verblijft van vrijdag 16.00 uur tot woensdag 16.00 uur;
[minderjarige] bij de moeder verblijft van woensdag 16.00 uur tot vrijdag 16.00 uur;
[minderjarige] bij de vader verblijft van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, mr. Toekoen en mr. Jurkovich, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024, in aanwezigheid van mr. Van de Kar als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van de rechtbank Breda.