ECLI:NL:RBZWB:2024:502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
10779907 AZ VERZ 23-47
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en rechtsgeldigheid van concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever. De werknemer, hierna te noemen [verzoekster], was in dienst van de werkgever, [verweerder], als interieurverzorgster op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Na afloop van deze overeenkomst heeft de werkgever een nieuwe arbeidsovereenkomst met een concurrentiebeding voorgelegd, welke [verzoekster] heeft geweigerd te ondertekenen. Dit leidde tot een impasse in de onderhandelingen, waarna de werkgever op 28 september 2023 ontslag op staande voet heeft gegeven, met als reden dat [verzoekster] niet was komen werken. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat er geen dringende reden voor het ontslag aanwezig was. De werkgever had onvoldoende inspanningen geleverd om de spanningen weg te nemen en had ten onrechte vastgehouden aan de voorgelegde arbeidsovereenkomst met een onredelijk concurrentiebeding. De kantonrechter verklaart dat de arbeidsovereenkomst onterecht is opgezegd en dat het concurrentiebeding nietig is. Tevens wordt de werkgever veroordeeld tot betaling van diverse vergoedingen aan [verzoekster], waaronder een schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn, een transitievergoeding, een aanzegvergoeding en een eindafrekening van opgebouwde vakantie- en overuren. De kantonrechter legt ook een dwangsom op voor het niet tijdig verstrekken van specificaties van de vergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer / rekestnummer: 10779907 \ AZ VERZ 23-47
Beschikking van 31 januari 2024
in de zaak van
[verzoekster],
te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. R.L. van der Sanden,
tegen
[verweerder],
te [plaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 1 november 2023 ontvangen verzoekschrift met producties 1 tot en met 14;
- de e-mail van mr. Van der Sanden van 2 januari 2024 met de verbeterde versie van het verzoekschrift;
- de mondelinge behandeling gehouden op 3 januari 2024, alsmede het door [verweerder] op de mondelinge behandeling overgelegde verweerschrift.
1.2.
[verzoekster] heeft haar verzoeken aanvankelijk gericht tegen de [b.v.] In de verbeterde versie van het verzoekschrift heeft zij dit gecorrigeerd, in die zin dat de verzoeken zijn gericht tegen de eenmanszaak van de [verweerder] . Op de mondelinge behandeling is met goedvinden van [verweerder] de verwerende partij gewijzigd in [verweerder] , handelend onder de naam [verweerder] . Hij staat daarom als verwerende partij aan het hoofd van deze beschikking.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is op 5 september 2022 in dienst getreden van [verweerder] in de functie van interieurverzorgster op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 4 september 2023. In de arbeidsovereenkomst wordt verwezen naar een huishoudelijk reglement. In dat huishoudelijk reglement staat, voor zover van belang:
“Tijdens contract duur en tot en met 1 jaar na een dienstverband is het niet toegestaan,dat (ex)medewerkers of uitzendkrachten, voor (ex)klanten van [verweerder] gaan werken in de schoonmaak dienstverlening, ook niet als ondernemer.”
2.2.
Na 4 september 2023 heeft [verzoekster] haar werkzaamheden in dienst van [verweerder] voortgezet.
2.3.
Partijen hebben overleg gevoerd over het ondertekenen van een nieuwe arbeidsovereenkomst. Zij hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.4.
Op 28 september 2023 heeft mevrouw [naam] , administratief medewerkster bij [verweerder] , aan [verzoekster] een arbeidsovereenkomst ter ondertekening voorgelegd, waarbij een concurrentiebeding voor vijf jaar gold. [verzoekster] heeft geweigerd die arbeidsovereenkomst te ondertekenen. Zij is vervolgens naar huis gegaan.
2.5.
[verzoekster] heeft vervolgens op 28 september 2023 om 08:51 uur het volgende WhatsAppbericht aan [verweerder] gestuurd:
“Goeiemorgen [verweerder][toevoeging kantonrechter: [verweerder] ]
jammer dat ik je gemist heb vandaag . Ik weet niet zo goed hoe ik dit moet zeggen maar ik lees zojuist mijn contract en ik snap dat t zakelijk is contract maar voor 5 jaar ga ik niet tekenen sorry. Ik begrijp dat ik nu klaar ben. Dankjewel voor het afgelopen jaar. Ik zal netjes morgen mijn werkkleding komen inleveren.
Wie weet komen we elkaar nog tegen.
We kunnen elkaar in ieder geval nog netjes aan kijken. Groetjes [verzoekster] ”
2.6.
In antwoord daarop heeft [verweerder] per WhatsAppberichten gemeld aan [verzoekster] dat zij moet komen werken en dat zij zich anders schuldig maakt aan werkweigering, waaraan gevolgen zijn verbonden.
2.7.
Bij brief van 28 september 2023 heeft [verweerder] ontslag op staande voet gegeven aan [verzoekster] . In de brief staat als reden voor het ontslag:
“Geachte mevrouw [verzoekster] ,
Vandaag heeft u verzuimd te gaan werken . U heeft het nieuwe aangeleverde en opgestelde contract dat zou ingaan op 5 september 2023 niet willen ondertekenen , daar het gestelde concurrentie beding van 5 jaar u niet aanstaat . Een concurrentiebeding van 1 jaar na uitdiensttreding , was al in het vorige getekende huishoudelijk regelement gesteld behorende bij het vorige contract , lopende tot 5 -9-2023 . De firma [verweerder] heeft het recht om die voorwaarden in een nieuw contract aan te passen en zelfs in een huishoudelijk regelement aan te bieden en ook daar zondig aan te passen .”

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 7:672 BW;
- het concurrentiebeding te vernietigen dan wel te bepalen dat [verweerder] aan dit beding geen rechten kan ontlenen;
[verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van:
- de schadevergoeding van artikel 7:677 lid 4 BW wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn ad € 18.102,02 bruto;
- de transitievergoeding ad € 565,68 bruto;
- een billijke vergoeding ad € 20.436,01;
- de aanzegvergoeding ad € 1.592,33 bruto;
- de eindafrekening van de opgebouwde vakantie- en overuren ad € 1.828,76 bruto en reeds opgebouwd vakantiegeld van juni tot en met september 2023;
- wettelijke rente en wettelijke verhoging over voormelde bedragen;
[verweerder] te veroordelen tot:
- het verstrekken van afdoende specificaties aan [verzoekster] van de transitievergoeding en de schadevergoeding van artikel 7:677 lid 4 BW veertien dagen na afgifte van de beschikking, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [verweerder] nalatig is om hieraan te voldoen;
met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoeken ten grondslag dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, omdat een dringende reden voor het ontslag ontbreekt. [verzoekster] berust in het einde van de arbeidsovereenkomst vanwege het ontslag. Zij maakt aanspraak op vergoedingen die verband houden met het niet-rechtsgeldige ontslag.
3.3.
[verweerder] voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal – voor zover van belang – onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben op 5 september 2022 een arbeidsovereenkomst gesloten voor bepaalde tijd tot en met 4 september 2023. Na 4 september 2023 zijn de werkzaamheden van [verzoekster] in dienst van [verweerder] voortgezet. Daardoor is op grond van de wet de arbeidsovereenkomst voortgezet op de vroegere voorwaarden voor opnieuw een jaar, derhalve tot en met 4 september 2024.
4.2.
Bij brief van 28 september 2023 heeft [verweerder] ontslag op staande voet gegeven aan [verzoekster] met als reden dat zij heeft verzuimd om te werken op 28 september 2023. Een ontslag op staande voet is een uiterst middel om een arbeidsovereenkomst te beëindigen gelet op de grote (financiële) gevolgen daarvan voor een werknemer. Een ontslag op staande voet is daarom alleen geldig als daarvoor een dringende reden aanwezig is.
4.3.
Partijen verschillen van mening hoe het gesprek op 28 september 2023 is verlopen. Volgens [verzoekster] heeft [naam] haar naar huis gestuurd, omdat zij de voorgelegde arbeidsovereenkomst niet wilde ondertekenen. Volgens [verweerder] heeft [naam] [verzoekster] niet naar huis gestuurd, maar is zij op eigen initiatief naar huis gegaan.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het verloop van het gesprek op 28 september 2023 niet los worden gezien van de discussie van partijen over het concurrentiebeding, zoals ook volgt uit de ontslagbrief (zie rechtsoverweging 2.7). Bij de arbeidsovereenkomst die is aangegaan op 5 september 2022, wordt verwezen naar een huishoudelijk reglement waarin een concurrentiebeding is opgenomen (zie rechtsoverweging 2.1). Dat beding verbiedt [verzoekster] gedurende een jaar na het dienstverband voor relaties van [verweerder] te werken. Het is een relatiebeding dat [verzoekster] beperkt om na het dienstverband werkzaam te zijn op een wijze die zij zelf kiest. Het valt daarom onder de definitie van een concurrentiebeding in de zin van artikel 7:653 BW. Het beding geldt echter niet. Een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is namelijk nietig, tenzij uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwichtige bedrijfs- en dienstbelangen. Die schriftelijke motivering ontbreekt. Van [verzoekster] kon daarom niet worden gevergd dat zij op 28 september 2023 in een nieuwe arbeidsovereenkomst wel een concurrentiebeding aanging, welk concurrentiebeding bovendien ook nog een aanzienlijk langere periode zou duren dan die in het oorspronkelijke concurrentiebeding stond, namelijk vijf jaar in plaats van één jaar. Daarbij geldt dat het concurrentiebeding dat op 28 september 2023 is voorgelegd, evengoed een nietig beding is, omdat niet is gesteld of gebleken dat daarbij wel een schriftelijke motivering is gegeven dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwichtige bedrijfs- en dienstbelangen. Tegen de achtergrond van het bovenstaande is het terecht dat [verzoekster] de voorgelegde arbeidsovereenkomst niet heeft willen tekenen, waardoor het gesprek in een impasse is geraakt.
4.5.
Zelfs als wordt aangenomen dat [verzoekster] vervolgens op eigen initiatief naar huis is gegaan, zoals [verweerder] aanvoert, geldt dat [verweerder] uit het WhatsAppbericht van [verzoekster] van 28 september 2023 om 08:51 uur behoorde te begrijpen dat zij niet zonder reden naar is huis is gegaan, maar dat dit verband hield met de discussie over het concurrentiebeding (zie rechtsoverweging 2.5). In die discussie heeft [verzoekster] terecht geweigerd de voorgelegde arbeidsovereenkomst te ondertekenen, zoals uit rechtsoverweging 4.4 volgt. Toen [verzoekster] niet reageerde op de WhatsAppberichten van [verweerder] van diezelfde dag, was een ontslag op staande voet niet de aangewezen weg. [verweerder] heeft de verhoudingen tussen partijen nodeloos op de spits gedreven door ten onrechte vast te houden aan de voorgelegde arbeidsovereenkomst en het concurrentiebeding. Ook heeft [verweerder] zich onvoldoende ingezet om de door hem opgeroepen spanningen weg te nemen om een redelijk gesprek met [verzoekster] mogelijk te maken. Het door [verweerder] bij brief van 28 september 2023 aangevoerde werkverzuim levert daarom geen dringende reden op voor een ontslag op staande voet.
4.6.
[verweerder] heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat het ontslag op staande voet ook is gegrond op de omstandigheden dat [verzoekster] heeft gewerkt buiten [verweerder] om en dat zij haar partner heeft laten rijden in de bedrijfsauto van [verweerder] . Die omstandigheden, wat daarvan ook zij, kunnen in het midden blijven. [verweerder] heeft die omstandigheden namelijk niet ten grondslag gelegd aan het ontslag in de brief van 28 september 2023. Volgens vaste rechtspraak bepalen de bij het ontslag aangevoerde gronden/omstandigheden het debat bij de rechter. Het moet bij het ontslag duidelijk zijn wat een partij als dringende reden voor het ontslag aanmerkt en waartegen de andere partij zich dient te verweren.
4.7.
Gelet op het bovenstaande ontbreekt een dringende reden voor het ontslag op staande voet. [verweerder] heeft het ontslag daarom niet rechtsgeldig gegeven. Zij heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW en artikel 7:672 BW. De verzochte verklaring die daarop ziet, zal worden toegewezen.
4.8.
Het concurrentiebeding in het huishoudelijk reglement is nietig (zie rechtsoverweging 4.4). De kantonrechter zal dat verklaren onder de beslissing.
4.9.
[verzoekster] heeft ervoor gekozen om te berusten in het einde van de arbeidsovereenkomst. Bij een regelmatige opzegging had de arbeidsovereenkomst voortgeduurd tot en met 4 september 2024. [verweerder] is vanwege de onregelmatige opzegging een schadevergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de periode van 28 september 2023 tot en met 4 september 2024. [verzoekster] heeft die vergoeding berekend op een bedrag van € 18.102,02 bruto. Die vergoeding zal als onweersproken worden toegewezen.
4.10.
Vanwege het beëindigen van de arbeidsovereenkomst is [verweerder] een transitievergoeding verschuldigd. [verzoekster] heeft die transitievergoeding berekend op € 565,68 bruto. Die transitievergoeding zal als onweersproken eveneens worden toegewezen.
4.11.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, komt [verzoekster] in beginsel een billijke vergoeding toe. Het geven van een niet rechtsgeldig ontslag is immers als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] aan te merken. Voor de billijke vergoeding gaat het erom dat [verzoekster] wordt gecompenseerd voor het verlies van de waarde van de arbeidsovereenkomst.
4.12.
Daarvoor stelt [verzoekster] dat zij inkomensschade lijdt, berekend op drie maanden à € 1.812,00, derhalve € 5.436,01. [verzoekster] wordt daarin niet gevolgd. Zij komt reeds een schadevergoeding toe vanwege de onregelmatige opzegging, gelijk aan het loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging op 4 september 2024 (zie rechtsoverweging 4.10). Het inkomensverlies is reeds volledig gedekt door die schadevergoeding.
4.13.
[verzoekster] stelt ook met betrekking tot de billijke vergoeding dat haar
€ 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding toekomt voor psychisch leed. Invoelbaar is dat [verzoekster] door het ontslag op staande voet is geraakt. Voor een immateriële schadevergoeding is echter meer vereist, namelijk een zodanige psychische storing zo ernstig dat het een aantasting in de persoon oplevert. [verzoekster] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat daarvan sprake is. De verzochte immateriële schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
4.14.
Daarnaast stelt [verzoekster] dat haar een bedrag van € 10.000,00 toekomt als prikkel om [verweerder] te bewegen haar gedrag aan te passen. Een billijke vergoeding is niet bedoeld als straf voor het handelen van [verweerder] . Zij is bedoeld om de schade te vergoeden die [verzoekster] lijdt. Deze post vormt geen schade voor [verzoekster] . Het verzochte bedrag van € 10.000,00 zal daarom worden afgewezen.
4.15.
Het verzoek tot betaling van de aanzegvergoeding ad € 1.592,33 bruto is toewijsbaar. [verweerder] had [verzoekster] uiterlijk een maand vóór het einde van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst op 4 september 2022 schriftelijk moeten informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dat heeft zij niet gedaan. [verweerder] is daarvoor een vergoeding verschuldigd gelijk aan het loon voor één maand ad € 1.592,33 bruto.
4.16.
Vanwege het beëindigen van de arbeidsovereenkomst heeft [verzoekster] recht op een eindafrekening. De kantonrechter zal daarvoor als onweersproken toewijzen het bedrag van € 1.975,06 bruto en het opgebouwd vakantiegeld van juni tot en met september 2023, waarop in mindering strekt het bruto equivalent van de betaling van € 2.793,52 op 27 oktober 2023 dat op de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen.
4.17.
De verzochte wettelijke verhoging is slechts toewijsbaar over het niet-tijdig betaalde loon. In dit geval betreft dat de opgebouwde vakantie- en overuren ad € 1.975,06 bruto en opgebouwd vakantiegeld van juni tot en met september 2023. De kantonrechter zal de wettelijke verhoging over die onderdelen toewijzen op de wijze zoals verzocht.
4.18.
De verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen over de toe te wijzen bedragen vanaf de indiening van het verzoekschrift, derhalve vanaf 1 november 2023, bij gebreke van een onderbouwing dat de rente vanaf een eerdere datum is verschuldigd.
4.19.
[verweerder] dient loonspecificaties te verstrekken. Het verzoek om specificaties van de transitievergoeding en van de schadevergoeding van artikel 7:677 lid 4 BW te verstrekken zal worden toegewezen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [verweerder] nalatig is om hieraan te voldoen, tot een maximum van € 5.000,00.
4.20.
[verweerder] is de partij die overwegend in het ongelijk wordt gesteld. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de nakosten. Tot aan deze beschikking worden de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
793,00
- nakosten
132,00
totaal
1.618,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 7:672 BW,
5.2.
verklaart dat het concurrentiebeding nietig is,
5.3.
veroordeelt [verweerder] aan [verzoekster] te betalen de schadevergoeding van artikel 7:677 lid 4 BW wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn ad € 18.102,02 bruto,
5.4.
veroordeelt [verweerder] aan [verzoekster] te betalen de transitievergoeding ad € 565,68
bruto,
5.5.
veroordeelt [verweerder] aan [verzoekster] te betalen de aanzegvergoeding ad
€ 1.592,33 bruto,
5.6.
veroordeelt [verweerder] aan [verzoekster] te betalen de eindafrekening van de opgebouwde vakantie- en overuren ad € 1.828,76 bruto en reeds opgebouwd vakantiegeld van juni tot en met september 2023, waarop in mindering strekt het bruto equivalent van de betaling van € 2.793,52 op 27 oktober 2023,
5.7.
veroordeelt [verweerder] aan [verzoekster] te betalen de wettelijke verhoging over de opgebouwde vakantie- en overuren ad € 1.975,06 bruto en over reeds opgebouwd vakantiegeld van juni tot en met september 2023,
5.8.
veroordeelt [verweerder] aan [verzoekster] te betalen de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 1 november 2023 tot de dag der algehele voldoening,
5.9.
veroordeelt [verweerder] om afdoende specificaties van de schadevergoeding in rechtsoverweging 5.3 en van de transitievergoeding in rechtsoverweging 5.4 te verstrekken veertien dagen na de datum van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van
€ 250,00 per dag dat [verweerder] nalatig is om hieraan te voldoen na betekening van deze beschikking, tot een maximum van € 5.000,00,
5.10.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot deze beschikking vastgesteld op € 1.618,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, vermeerderd met de kosten van betekening als de beschikking daarna wegens niet betalen wordt betekend,
5.11.
verklaart de beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst het meer of anders verzochte af,
Deze beschikking is gegeven door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.