ECLI:NL:RBZWB:2024:5017

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
C/02/422734 / JE RK 24-961
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de minderjarigen onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De ouders van de minderjarigen zijn betrokken bij de procedure, waarbij de vader en de moeder hun standpunten hebben gepresenteerd. De kinderrechter heeft de minderjarigen gehoord en vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met drie maanden zijn verlengd, terwijl de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] voor zes maanden is verlengd, met een machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien de noodzaak voor de ontwikkeling van de minderjarigen. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er een vervolgprocedure zal plaatsvinden om de situatie van [minderjarige 1] verder te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/422734 / JE RK 24-961
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en (verlenging) machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 27 mei 2024 met bijlagen, ontvangen op 27 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
De kinderrechter heeft de minderjarigen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben dat wel gedaan en hebben allebei een apart gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 8 juli 2022 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 juli 2022 en tot 8 juli 2023. In diezelfde beschikking is een machtiging verleend om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de andere ouder, te weten de vader, met ingang van 8 juli 2022 en tot 8 juli 2023.
2.3.
Bij beschikking van 3 juli 2023 zijn de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder, te weten de vader, verlengd met ingang van 8 juli 2023 en tot 8 juli 2024.
2.4.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de vader. [minderjarige 1] verblijft sinds een week feitelijk op de woongroep van [jeugdorganisatie] in [plaats 1] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder, te weten de vader, te verlengen voor de duur van één maand.
Voorts verzoekt de GI de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van zes maanden en primair de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, te verlengen voor de duur van zes maanden en subsidiair een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlenen voor een verblijf in een gezinsgerichte voorziening of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder, te weten de vader, te verlengen voor de duur van drie maanden.
Daarnaast wordt verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ten aanzien van [minderjarige 1] te verlenen voor de duur van twaalf maanden, waarbij de maatregelen worden toegewezen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het resterende deel.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het een stuk beter met haar gaat dan vorig jaar. Zij heeft het fijn bij haar vader en heeft op school een leuk jaar achter de rug waarin zij goede cijfers heeft behaald. Daar is [minderjarige 2] erg trots op. Verder vertelt [minderjarige 2] dat zij nog steeds geen contact heeft met haar moeder. Dit geeft haar rust en dit wil zij graag zo houden. Zij mist wel een moeder, maar niet haar moeder, aldus [minderjarige 2] . Haar zus [minderjarige 1] heeft nu wel contact met de moeder. Volgens [minderjarige 2] hebben de oudere (half)zus [naam] en de moeder [minderjarige 1] daarin meegetrokken. Dit maakt [minderjarige 2] boos. Doordat [minderjarige 1] als gevolg daarvan ook veranderde in haar gedrag, ontstond er veel stress en veranderde de sfeer in de thuissituatie bij de vader. [minderjarige 1] is toen een week bij de moeder verbleven en is inmiddels naar een woongroep in [plaats 1] verhuisd. Sindsdien is het een stuk rustiger thuis en dat vindt [minderjarige 2] fijn. Tot slot benoemt [minderjarige 2] dat de ondertoezichtstelling wat haar betreft kan worden verlengd zodat deze goed kan worden afgerond. [minderjarige 2] is blij met de stappen die er de afgelopen tijd zijn gezet en is positief over de behandeling en gesprekken bij de GGZ.
4.2.
[minderjarige 3] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het goed met haar gaat. Zij heeft haar VMBO-diploma behaald en gaat nu een opleiding facilitaire dienstverlening volgen. In dat kader gaat zij binnenkort ook werken bij [non-profitorganisatie] in [plaats 2] . Verder vertelt [minderjarige 3] dat er de afgelopen tijd veel onrust en gedoe was thuis vanwege de verandering in het gedrag van zus [minderjarige 1] sinds zij weer contact heeft met de moeder. Volgens [minderjarige 3] is [minderjarige 1] zich aan het vormen naar de moeder. Zo volgt [minderjarige 1] nu geen therapie meer, is zij steeds aan het blowen en wil zij ’s nachts weg van huis. Nu [minderjarige 1] niet meer bij de vader thuis woont, is de rust daar weer teruggekeerd. Dat vindt [minderjarige 3] fijn. Het contact met [minderjarige 1] blijft er wel. Daarnaast benoemt [minderjarige 3] dat zij zich al bijna een jaar niet meer heeft gesneden. Daar is zij erg blij om. [minderjarige 3] vindt de therapie die zij onder andere daarvoor volgt erg fijn en helpend. Daarbij vertelt [minderjarige 3] dat zij laatst haar zus [naam] plotseling tegenkwam en daar goed op kon reageren, zonder dat dit al in de therapie aan de orde was gekomen. Dat vond [minderjarige 3] erg fijn. Ook merkt [minderjarige 3] op dat haar vader ontzettend betrokken is bij haar. Met de moeder heeft [minderjarige 3] al jaren geen contact en dat wil zij graag zo houden. Zij wil niets meer met de moeder te maken hebben en zou het liefst ook niet willen dat de moeder wordt geïnformeerd als er iets met haar zou gebeuren. Tweelingzus [minderjarige 2] denkt daar volgens [minderjarige 3] hetzelfde over. Tot slot benoemt [minderjarige 3] dat zij het prima vindt als de ondertoezichtstelling wordt verlengd.
4.3.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gewijzigd in die zin dat wordt verzocht om de maatregelen voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van drie maanden en de maatregelen voor [minderjarige 1] te verlengen c.q. verlenen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden dienen te worden toegewezen en het overige deel moet worden aangehouden. Ter onderbouwing benoemt de GI het volgende.
Met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gaat het goed. De ingezette hulpverlening werpt zichtbaar zijn vruchten af en beide minderjarigen en de vader werken hier goed aan mee. De hulpverlening zal tot het einde van het jaar worden voortgezet. Gelet op de positieve ontwikkelingen van zowel [minderjarige 2] en [minderjarige 3] als de vader ziet de GI geen aanleiding om het dwangkader voort te zetten. Daarbij weegt de GI ook mee dat de houding en het gedrag van de moeder sinds de ondertoezichtstelling onveranderd zijn gebleven; zij staat nog steeds niet open voor contact met de GI en is niet bereid om met de GI samen te werken. De ondertoezichtstelling dient nu nog wel te worden verlengd zodat deze zorgvuldig kan worden afgerond. Daar is bij nader inzien een periode van drie maanden voor nodig, ook omdat het borgingsplan nog aan de Raad moet worden voorgelegd. Het borgingsplan is inmiddels al opgesteld en de vader en de gemeente zijn daarmee akkoord. De GI heeft de moeder niet over het borgingsplan kunnen spreken. Aangezien de moeder in het verleden wel toestemming heeft gegeven voor de hulpverlening van de minderjarigen, kan dit ook na de ondertoezichtstelling worden voortgezet, aldus de GI. Gelet op deze situatie acht de GI het opstellen van een borgingsplan het hoogst haalbare.
Met [minderjarige 1] is het een tijdje wat minder goed gegaan. Zij zit duidelijk klem tussen de ouders. Om die reden en gelet ook op het recent opgestarte contact tussen [minderjarige 1] en de moeder, de recente plaatsing van [minderjarige 1] op de woongroep en de leeftijd van [minderjarige 1] , zij wordt bijna zeventien jaar, acht de GI het noodzakelijk om de ontwikkeling van [minderjarige 1] de komende tijd goed op te blijven volgen. De GI vindt het positief en passend voor [minderjarige 1] dat zij nu een eigen plekje heeft op de woongroep. Een plaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder acht de GI op dit moment niet in haar belang, omdat er geen enkel zicht is op de opvoedsituatie van de moeder en er geen afspraken met de moeder kunnen worden gemaakt.
Tot slot benoemt de GI dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarigen ook als [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zestien jaar zijn een punt van aandacht blijft. Volgens de GI is er met name sprake zijn van een risico dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] als gevolg daarvan klem of verloren raken tussen de ouders als de moeder aan de minderjarigen gaat trekken. Dit is op dit moment niet het geval; er is thans geen enkele vorm van contact tussen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en de moeder, en mocht het zover komen, dan betwijfelt de GI of een gezagsbeëindigende maatregel daar verandering in zal aanbrengen.
4.4.
De vader stemt in met het gewijzigde verzoek van de GI. De plaatsing van [minderjarige 1] op de woongroep acht de vader positief voor de relatie en het contact dat hij met [minderjarige 1] heeft. Daarbij benoemt de vader dat [minderjarige 1] de laatste tijd, sinds zij weer contact heeft met de moeder, continu confrontaties opzoekt, wil afspreken met volwassen mannen en doet waar zij zin in heeft. De vader kon de veiligheid van [minderjarige 1] gelet daarop niet langer garanderen. Dit leidde tot veel frustraties bij de vader en maakte dat de thuissituatie onhoudbaar werd. Het lijkt de vader ook goed als er nog hulpverlening voor [minderjarige 1] wordt ingezet.
4.5.
De moeder stemt ook in met het gewijzigde verzoek. Desgevraagd benoemt de moeder dat zij niet openstaat voor contact met de GI, omdat de GI een tunnelvisie heeft. Volgens de moeder heeft de GI het vanaf het begin van de ondertoezichtstelling bij het verkeerde einde gehad. Daarnaast benoemt de moeder dat het contact met [minderjarige 1] is opgestart, maar nog niet is hersteld. Het contact moet eerst verder worden opgebouwd en daar is tijd voor nodig. Om die reden kan [minderjarige 1] nu niet bij de moeder gaan wonen. De woongroep waar [minderjarige 1] nu verblijft vindt de moeder een goede plek voor [minderjarige 1] . De moeder vindt het verder goed dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader blijven wonen, al heeft zij daar wel haar bedenkingen bij. Volgens de moeder is er in de thuissituatie bij de vader sprake van onvoldoende toezicht, bedreigingen, fysiek geweld en worden de minderjarigen erg onder druk gezet door de vader en aan hun lot overgelaten. Ook is er volgens de moeder sprake van overmatig middelengebruik door de vader. De moeder begrijpt echter dat de minderjarigen bij de vader willen blijven wonen en zij zal zich daar daarom bij neerleggen.
4.6.
De Raad stemt ook in met het gewijzigde verzoek van de GI. Uit de stukken blijkt dat het goed gaat met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Beide minderjarigen en de vader hebben de afgelopen tijd erg hard gewerkt en de vader is in staat om traumasensitief op hen te reageren. De Raad schrikt dan ook erg van hetgeen de moeder tijdens de mondelinge behandeling naar voren brengt over de (thuissituatie van de) vader en maakt zich veel zorgen over de impact daarvan op de minderjarigen en op hun loyaliteit. Het kan niet anders dan dat zij daar last van hebben. Dat geldt met name voor [minderjarige 1] , maar werkt ook door richting [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De Raad spreekt de moeder daar persoonlijk op aan en maakt zich veel zorgen over de toekomst van de minderjarigen als de ondertoezichtstelling stopt. Daarbij merkt de Raad op dat de moeder niet achter de plaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader staat, maar deze op dit moment gedoogt. De moeder geeft duidelijk aan dat zij het niet eens is met de opvoeding van de vader. De moeder kan zich evenmin vinden in de werkwijze van de GI en is niet bereid om mee te werken aan de ondertoezichtstelling. Nu de visies van de ouders volledig uiteen lopen en het niet mogelijk is om met de moeder in contact te komen, is er volgens de Raad sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] klem of verloren zullen raken tussen de ouders ingeval de ondertoezichtstelling stopt. De Raad vindt het daarom passend om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Om te beoordelen of de ondertoezichtstelling voor hen op een zorgvuldige manier kan worden afgesloten, moeten de maatregelen voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden verlengd voor de duur van drie maanden.
Voor wat betreft het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] merkt de Raad op dat het, gelet op de recente ontwikkelingen en de leeftijd van [minderjarige 1] , goed is om het komende half jaar zicht te houden op hoe zij zich ontwikkelt en om haar waar nodig te ondersteunen en begeleiden. Dit zal wellicht ook na de komende zes maanden nog noodzakelijk zijn.

5.De beoordeling

Wettelijk kader verlenging ondertoezichtstelling
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Wettelijk kader (verlenging) machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.5.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de hierboven genoemde wettelijke criteria. Dat betekent dat de kinderrechter het gewijzigde verzoek van de GI zal toewijzen en de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader zal verlengen voor de duur van drie maanden, met ingang van 8 juli 2024 en tot 8 oktober 2024. Ook zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengen voor de duur van zes maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ten aanzien van [minderjarige 1] verlenen voor de duur van zes maanden, te weten met ingang van 8 juli 2024 en tot 8 januari 2025. Het resterende deel van het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] zal worden aangehouden. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
5.6.
De kinderrechter is verheugd om te vernemen dat de eerdere ingezette positieve lijn zich voor zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 3] heeft doorgezet. Het gaat zichtbaar goed met beide minderjarigen en zij maken grote stappen in hun therapieën en behandelingen, waar zij ook erg gemotiveerd voor zijn. Deze hulpverlening kan naar verwachting aan het einde van het jaar worden afgerond. Ook de vader heeft de afgelopen tijd opnieuw hard gewerkt en positieve stappen gemaakt. De kinderrechter begrijpt dat de hulpverlening voor de vader is afgerond nu hij in staat is om de minderjarigen traumasensitief op te voeden en hij emotioneel beschikbaar is voor hen. Daarvoor verdient de vader een groot compliment.
5.7.
De kinderrechter stelt daarnaast vast dat er de afgelopen periode geen verandering is ontstaan in de verhouding tussen de moeder en de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Dat geldt ook voor de opstelling van de moeder richting de GI; de kinderrechter begrijpt dat de moeder nog steeds niet bereid is om met de GI te communiceren of samen te werken. Uit het gesprek tijdens de mondelinge behandeling is het de kinderrechter gebleken dat zij de situatie van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader op dit moment gedoogt. Gelet op de looptijd van de ondertoezichtstelling heeft de kinderrechter niet de verwachting dat er in de houding van de moeder ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de verhouding tussen hen met het voortzetten van de maatregel op dit moment alsnog concrete stappen kunnen worden gezet.
5.8.
De kinderrechter begrijpt dat de GI vanwege voornoemde ontwikkelingen toewerkt naar een afronding van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter vindt het belangrijk dat dit op een zorgvuldige manier gebeurt, waarbij het reeds opgestelde borgingsplan door de Raad wordt getoetst en er, indien nodig, stappen worden gezet voor het doen van onderzoek naar de noodzakelijkheid van een gezagsbeëindigende maatregel. Nu daar nog enige tijd voor nodig zal zijn, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader verlengen voor de verzochte duur van drie maanden.
Ten aanzien van [minderjarige 1]
5.9.
Ten aanzien van het verzoek tot het verlengen van de ondertoezichtstelling en het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder overweegt de kinderrechter als volgt. De kinderrechter vindt het gelet op alle recente ontwikkelingen, waaronder het recent opgestarte contact tussen [minderjarige 1] en de moeder en de verhuizing van [minderjarige 1] naar een woongroep, maar ook vanwege de op het eerste zicht zorgelijke veranderingen in het gedrag van [minderjarige 1] belangrijk dat de GI bij haar betrokken blijft, zodat er zicht kan worden gehouden op haar ontwikkeling en er indien nodig extra begeleiding of ondersteuning voor haar kan worden ingezet. Daarnaast vindt de kinderrechter het van belang dat de GI regie voert ten aanzien van het contactherstel tussen [minderjarige 1] en de moeder. Daarbij is het wel van belang dat de moeder open gaat staan voor het contact met de GI. Ook dient er de komende periode meer duidelijkheid te gaan ontstaan over het verdere toekomstperspectief van [minderjarige 1] . Omdat de kinderrechter het belangrijk vindt om hierbij vinger aan de pols te houden, zal zij het verzoek van de GI ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] deels toewijzen voor de duur van zes maanden en voor het overige aanhouden. Het resterende deel van het verzoek zal nader worden behandeld op
de mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [uur]. Uiterlijk twee weken voorafgaand aan de genoemde mondelinge behandeling dient de GI de kinderrechter en de ouders middels een briefrapport te voorzien van de actuele stand van zaken in het kader van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] .
Ten aanzien van alle minderjarigen
5.10.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kunnen worden.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van drie maanden, met ingang van 8 juli 2024 en tot 8 oktober 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, voor de duur van drie maanden, met ingang van 8 juli 2024 en tot 8 oktober 2024;
6.3.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] voor de duur van zes maanden, met ingang van 8 juli 2024 en tot 8 januari 2025;
6.4.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden, met ingang van 8 juli 2024 en tot 8 januari 2025;
6.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
houdt de beslissing op het resterende deel van het verzoek van de GI ten aanzien van [minderjarige 1] aan tot de
mondelinge behandeling van [datum] 2024 te [uur], welke wordt gehouden in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, Kousteensedijk 2, ten overstaan van mr. E.J. Zuijdweg, kinderrechter, voor de duur van 45 minuten;
6.7.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de GI, de vader, de moeder en de Raad;
6.8.
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 1] bij aparte brief zal worden opgeroepen voor een kindgesprek;
6.9.
verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voorafgaand aan de nadere mondelinge behandeling te rapporteren over de actuele stand van zaken in het kader van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] ;
6.10.
behoudt zich iedere nadere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 18 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.