ECLI:NL:RBZWB:2024:4998

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
02-098696-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal met oplegging van ISD-maatregel

Op 19 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 21 maart 2024 schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd in de penitentiaire inrichting Dordrecht, werd bijgestaan door raadsman mr. B. van Riel. Tijdens de zitting op 5 juli 2024 heeft de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, de beschuldigingen toegelicht, waarna de verdediging haar standpunt heeft gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van de Jumbo. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en er zijn geen feiten of omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van goederen die aan de Jumbo toebehoorden.

De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar gevorderd, gezien het recidivepatroon van de verdachte en zijn psychische en verslavingsproblematiek. De verdediging heeft verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel of gevangenisstraf. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen andere reële mogelijkheden zijn om recidive te voorkomen en heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de maximale duur van twee jaar, zonder aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/098696-24
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Dordrecht ,
raadsman mr. B. van Riel, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op
21 maart 2024 in [plaats] schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Ook heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024071834 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 39.
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 juli 2024;
  • de aangifte van [aangever] namens Jumbo d.d. 21 maart 2024, p. 8-9;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2024, p. 12.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 21 maart 2024 te [plaats]
- twee pakken kaas en
- twee pakken wraps met carpaccio,
die aan Jumbo toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich
wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging verzocht om een
voorwaardelijkeISD-maatregel op
te leggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Diefstal is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van 7 juni 2024 blijkt dat hij zeer regelmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen wegens onder meer vermogensdelicten. Voorts blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een gevangenisstraf is veroordeeld, welke straffen ook ten uitvoer zijn gelegd. Tegen hem zijn gedurende de afgelopen vijf jaren processen-verbaal voor meer dan tien misdrijven opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit. Verdachte valt dus onder de definitie van
stelselmatige dader, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Aan alle formele vereisten voor oplegging van een ISD-maatregel is dan ook voldaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 26 juni 2024. Uit dit advies komt het volgende naar voren. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in. Verdachte heeft op veel levensgebieden problemen. Hij is dakloos, heeft geen inkomen en heeft geen dagbesteding. Eerder is bij verdachte een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis, dan wel andere psychotische stoornis vastgesteld. Ook is verdachte bekend met het gebruik van diverse middelen zoals cannabis, cocaïne, xtc en diverse medicatie. Bij de reclassering zijn vragen over het sociaal-emotioneel niveau van functioneren alsmede het intelligentieniveau van verdachte. Er zijn geen beschermende factoren aanwezig. Vanaf zijn jeugdjaren heeft verdachte in zowel het vrijwillige als het gedwongen kader een veelheid aan hulpverlening gehad. In het kader van eerdere voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden zijn allerlei hulpverleningstrajecten geprobeerd. In oktober 2020 en februari 2022 is verdachte klinisch opgenomen geweest. Verdachte heeft zich meermalen aan deze klinische behandelingen onttrokken. In november 2022 heeft hij in een inrichting voor begeleid wonen verbleven, ook zonder succes. Geen van de ingezette hulpverlening heeft tot gedragsverandering en recidivevermindering geleid.
Verdachte heeft aangegeven een kans te willen krijgen om zelfstandig maatschappelijk geaccepteerde doelen na te streven. Het ontbreekt verdachte echter aan zelfinzicht en hij overschat zijn mogelijkheden. Verdachte heeft baat bij een langere periode van activiteiten gericht op stabilisatie, zorg en re-integratie. Nu alle andere mogelijkheden zijn uitgeput, adviseert de reclassering om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij alleen hulp wenst bij het vinden van een baan en dat hij vindt dat hij verder geen hulp nodig heeft. Op de vraag waarom hij eerder met klinische behandelingen is gestopt, heeft hij verklaard dat hij “de vrijheid zal opzoeken, als hem die wordt afgenomen”. Verdachte wil niet met de reclassering meewerken, omdat hij vindt dat deze hem niet voldoende heeft geholpen. Ook heeft verdachte op de zitting gezegd dat hij niet abstinent van middelen zal blijven. Hij ziet dit als een ‘traktatie’.
[naam] , reclasseringswerker, is ter terechtzitting als deskundige gehoord. Hij heeft
hetgeen in het advies is beschreven bevestigd. Voorts heeft hij desgevraagd verklaard dat verdachte zich meermalen aan voorwaarden heeft onttrokken, waardoor een voorwaardelijke ISD-maatregel een gepasseerd station is.
Voorop staat dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte. Daarnaast kan de maatregel een oplossing bieden voor de problematiek van verdachte.
De rechtbank constateert dat verdachte steeds opnieuw overlast en schade veroorzaakt met zijn handelen. Gebleken is dat het recidivepatroon van verdachte hardnekkig is en dat hij ook na alle interventies geen inzicht of besef heeft in zijn problematiek.
Op basis van voormeld advies van de reclassering concludeert de rechtbank dat het plegen van strafbare feiten door verdachte samenhangt met zijn psychische en verslavingsproblematiek. Zolang er voor die problematiek geen – duurzame – oplossing is gevonden, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf als het bewezenverklaarde zal begaan. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Zij ziet geen andere reële mogelijkheid om overlast en recidive te voorkomen.
Ter optimale bescherming van de maatschappij, maar ook om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van de problematiek van verdachte alle kansen te geven, is het belangrijk voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank merkt daarbij op dat het aan verdachte is om mee te werken aan de juiste behandeling en begeleiding om deze ook voor hemzelf zo gunstig mogelijk te laten verlopen. Het is immers de houding van verdachte waardoor eerdere pogingen niet tot succes hebben geleid.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet aftrekken van de duur van die maatregel.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

diefstal;

- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. van Beelen, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.