4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1, feit 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat tussen 10 september 2023 te 22:30 uur en 11 september 2023 te 00:15 uur een diefstal heeft plaatsgevonden in een woning gelegen aan de [adres 1] in [plaats 2] . Bij deze diefstal werden meerdere spullen weggenomen, waaronder een fiets, een sporttas en een bankpas. Met de weggenomen bankpas werden op 11 september 2023 drie pintransacties gedaan voor een totaalbedrag van € 93,10. De eerste transactie werd gedaan omstreeks 00:43 uur. Hierna werden nog twee transacties gedaan bij een Esso tankstation in [plaats 2] tussen 01:37 en 01:46 uur.
Op camerabeelden van het betreffende Esso tankstation is door [verbalisant 1] gezien dat op 11 september 2023 omstreeks 01:36 uur een man in beeld komt met de gestolen fiets en sporttas. De man gaat vervolgens de shop van het tankstation binnen waar hij de twee hiervoor genoemde pintransacties doet. Van de Esso-camerabeelden zijn screenshots gemaakt. De man op deze screenshots is door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] herkend als verdachte.
Bij het gebruik van herkenningen als bewijs, dat het verdachte is geweest die het hem ten laste gelegde heeft begaan, geldt als uitgangspunt dat hier door de rechter behoedzaam mee moet worden omgegaan. Dit uitgangspunt geldt temeer indien de herkenning het enige bewijsmiddel is op basis waarvan de betrokkenheid van verdachte bij het hem ten laste gelegde kan worden vastgesteld. Bij het beantwoorden van de vraag of een herkenning betrouwbaar is, zijn onder meer van belang de kwaliteit en helderheid van de camerabeelden, de mate waarin de dader op de beelden duidelijk zichtbaar is en of en zo ja, in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de dader elkaar eerder hebben getroffen, alsmede of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
De screenshots in het dossier van het Esso tankstation zijn van voldoende kwaliteit en helderheid om op daarop een herkenning te baseren. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] hebben verdachte herkend aan de hand van specifieke, omschreven persoonskenmerken, waaronder zijn grijze sik/baard en zijn gehandicapte rechterhand waarvan de vingers naar binnen gebogen staan. Vooral dit laatste kenmerk is een zeer ‘specifiek herkenningskenmerk’ dat verdachte onderscheidt van vele andere personen.
Verder is van belang dat verbalisant [verbalisant 3] ambtshalve bekend is met verdachte. [verbalisant 3] heeft in zijn rol als hoofdagent meerdere malen op straat gesproken met verdachte en heeft hem meerdere malen verhoord. Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft veelvuldig contact met verdachte gehad en hem aangehouden voor strafbare feiten.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de herkenning door beide verbalisanten als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
De herkenningen door de verbalisanten staan bovendien niet op zichzelf. Op de beelden van de Esso zijn een fiets en sporttas te zien. Aan [verbalisant 1] zijn afbeeldingen ter beschikking gesteld van zowel de weggenomen fiets als de sporttas. Die afbeeldingen kwamen overeen met de fiets en sporttas op de camerabeelden. Op de beelden van de Esso is te zien dat dezelfde persoon pint met de weggenomen pinpas. Daarbij komt ook nog dat sprake is van een reisafstand met de fiets van zestien minuten tussen de gepleegde diefstal en de in de nacht gedane pintransacties.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat hiermee wettig
en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de ten laste gelegde goederen in de woning aan de [adres 1] heeft weggenomen en vervolgens met de weggenomen bankpas een bedrag van € 93,10 heeft gepind.
De verklaring van verdachte, dat zijn twee jaar oudere neef (waarvan hij geen naam wil noemen) zich als hem heeft voorgedaan vindt de rechtbank - gelet op de bewijsmiddelen waaronder het signalement van verdachte met de gehandicapte hand - volstrekt ongeloofwaardig. Bovendien wijst niets in de richting van een onbekende neef over wie verdachte geen gegevens heeft willen geven.
Feit 3
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast, dat een man op 16 augustus 2023 twee kratjes bier heeft weggenomen uit een tuin behorende bij de woning aan [adres 2] in [plaats 2] . Op 17 augustus 2023 is uit diezelfde tuin en door dezelfde man een elektrische fiets weggenomen. De diefstallen zijn op camerabeelden vastgelegd waarvan screenshots zijn gemaakt.
Deze screenshots zijn door [verbalisant 1] vergeleken met de screenshots van de Esso-camerabeelden bij de feiten 1 en 2, waarop verdachte is herkend door twee verbalisanten. [verbalisant 1] stelde bij deze vergelijking vast dat de man die te zien is op de screenshots steeds dezelfde persoon is. Hij herkende de man aan meerdere specifieke persoonskenmerken waaronder de “rare positie” van de rechterhand, de spitse vorm van zijn gezicht en de vorm van zijn ogen. Het gegeven dat bij het wegnemen van de fiets het gezicht van de man bedekt was, maakt die herkenning niet anders, nu de rest van het signalement duidelijk was. De rechtbank is van oordeel dat de gedane herkenningen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de kratten met bierflesjes en de fiets uit de tuin van de woning gelegen aan [adres 2] te [plaats 2] heeft weggenomen.
Feit 4 en feit 5
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat tussen 16 september 2023 te 20:30 uur en 17 september 2023 te 06:15 uur een diefstal heeft plaatsgevonden in de woning aan [adres 3] in [plaats 2] . Bij deze diefstal werden meerdere spullen weggenomen, waaronder een bankpas. Met de weggenomen bankpas werden op 17 september 2023 in de (vroege) ochtend zeven pintransacties gedaan voor een totaalbedrag van € 70,08. De een-na-laatste transactie werd gedaan omstreeks 09:34 uur bij een Jumbo supermarkt in [plaats 2] . Op camerabeelden van de betreffende Jumbo supermarkt is door [verbalisant 1] gezien dat een man op 17 september 2023 omstreeks 09:37 uur een pintransactie doet. Uit de afschrijving blijkt dat dit met de gestolen pas is gedaan.
Zowel [verbalisant 1] als verbalisant [verbalisant 2] herkent deze man als zijnde verdachte. [verbalisant 2] heeft verdachte eerder op camerabeelden herkend (feiten 1 en 2). In onderhavige zaak heeft hij verdachte voor 100% herkend aan meerdere specifieke persoonskenmerken, waaronder zijn gehandicapte rechterhand, waarvan de vingers naar binnen gebogen staan, en zijn licht grijze baardgroei Hij heeft daarbij aangegeven dat dit op de camera goed te zien is. Over de frequentie waarin verbalisant [verbalisant 2] en verdachte elkaar eerder hebben getroffen, wordt verwezen naar hetgeen onder feiten 1 en 2 is overwogen. De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat de gedane herkenningen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
Daarbij komt dat sprake is van een kort tijdsverloop tussen de gepleegde diefstal in de woning en de gedane pintransacties.
In onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat hiermee wettig
en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de laptop en de bankpas in de woning aan [adres 3] te [plaats 2] heeft weggenomen en vervolgens met de weggenomen bankpas een bedrag van € 70,08 heeft gepind.