ECLI:NL:RBZWB:2024:4996

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
02-264916-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zes vermogensdelicten met bijzondere voorwaarden voor proeftijd

Op 19 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zes vermogensdelicten. De verdachte, geboren in 1977 en gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Grave, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De proeftijd is onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 juli 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte diefstal van goederen in woningen, diefstal door onbevoegd gebruik van gestolen bankpassen, en heling van gestolen goederen. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering, waaronder camerabeelden en herkenningen door verbalisanten, voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank nam in haar overwegingen ook het strafblad van de verdachte mee, waaruit bleek dat hij eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De rechtbank achtte het noodzakelijk om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat de verdachte de kans krijgt om met hulp van de reclassering zijn leven op orde te brengen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op 5 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/264916-23
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats]
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Grave
raadsvrouw: mr. A.D.M. Klein Selle, advocaat te Oisterwijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juli 2024 waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: diefstal van diverse goederen in een woning;
feit 2: diefstal van € 93,10 door onbevoegd gebruik te maken van een gestolen bankpas;
feit 3: diefstal van bierkratten en een elektrische fiets op een besloten erf;
feit 4: diefstal van een laptop en een bankpas in een woning;
feit 5: diefstal van € 70,08 door onbevoegd gebruik te maken van een gestolen bankpas;
feit 6: heling van een laptop en tablet.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 tot en met 5 bewezen op basis van de aangiftes,
de processen-verbaal van beschrijving van de camerabeelden en de herkenning van verdachte door meerdere verbalisanten op die beelden of screenshots van die beelden.
De officier van justitie acht de onder feit 6 ten laste gelegde schuldheling bewezen. De laptop en tablet zijn bij verdachte aangetroffen en verdachte had redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze spullen van diefstal afkomstig waren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat feit 1 en feit 4 niet bewezen kunnen worden. Verdachte ontkent deze diefstallen in woningen te hebben gepleegd, de gestolen spullen zijn niet bij hem aangetroffen en op basis van het dossier kan verdachte niet in of bij de betreffende woningen worden geplaatst.
De verdediging meent dat de feiten 2, 3 en 5 eveneens niet bewezen kunnen worden. Verdachte ontkent deze feiten te hebben gepleegd en de door verbalisanten gedane herkenningen kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. De camerabeelden en screenshots zijn van slechte kwaliteit en er is geen sprake van specifieke of onderscheidende persoonskenmerken. Van een betrouwbare herkenning kan dan geen sprake zijn.
De verdediging meent dat alleen de onder feit 6 tenlastegelegde schuldheling kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1, feit 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat tussen 10 september 2023 te 22:30 uur en 11 september 2023 te 00:15 uur een diefstal heeft plaatsgevonden in een woning gelegen aan de [adres 1] in [plaats 2] . Bij deze diefstal werden meerdere spullen weggenomen, waaronder een fiets, een sporttas en een bankpas. Met de weggenomen bankpas werden op 11 september 2023 drie pintransacties gedaan voor een totaalbedrag van € 93,10. De eerste transactie werd gedaan omstreeks 00:43 uur. Hierna werden nog twee transacties gedaan bij een Esso tankstation in [plaats 2] tussen 01:37 en 01:46 uur.
Op camerabeelden van het betreffende Esso tankstation is door [verbalisant 1] gezien dat op 11 september 2023 omstreeks 01:36 uur een man in beeld komt met de gestolen fiets en sporttas. De man gaat vervolgens de shop van het tankstation binnen waar hij de twee hiervoor genoemde pintransacties doet. Van de Esso-camerabeelden zijn screenshots gemaakt. De man op deze screenshots is door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] herkend als verdachte.
Bij het gebruik van herkenningen als bewijs, dat het verdachte is geweest die het hem ten laste gelegde heeft begaan, geldt als uitgangspunt dat hier door de rechter behoedzaam mee moet worden omgegaan. Dit uitgangspunt geldt temeer indien de herkenning het enige bewijsmiddel is op basis waarvan de betrokkenheid van verdachte bij het hem ten laste gelegde kan worden vastgesteld. Bij het beantwoorden van de vraag of een herkenning betrouwbaar is, zijn onder meer van belang de kwaliteit en helderheid van de camerabeelden, de mate waarin de dader op de beelden duidelijk zichtbaar is en of en zo ja, in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de dader elkaar eerder hebben getroffen, alsmede of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
De screenshots in het dossier van het Esso tankstation zijn van voldoende kwaliteit en helderheid om op daarop een herkenning te baseren. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] hebben verdachte herkend aan de hand van specifieke, omschreven persoonskenmerken, waaronder zijn grijze sik/baard en zijn gehandicapte rechterhand waarvan de vingers naar binnen gebogen staan. Vooral dit laatste kenmerk is een zeer ‘specifiek herkenningskenmerk’ dat verdachte onderscheidt van vele andere personen.
Verder is van belang dat verbalisant [verbalisant 3] ambtshalve bekend is met verdachte. [verbalisant 3] heeft in zijn rol als hoofdagent meerdere malen op straat gesproken met verdachte en heeft hem meerdere malen verhoord. Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft veelvuldig contact met verdachte gehad en hem aangehouden voor strafbare feiten.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de herkenning door beide verbalisanten als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
De herkenningen door de verbalisanten staan bovendien niet op zichzelf. Op de beelden van de Esso zijn een fiets en sporttas te zien. Aan [verbalisant 1] zijn afbeeldingen ter beschikking gesteld van zowel de weggenomen fiets als de sporttas. Die afbeeldingen kwamen overeen met de fiets en sporttas op de camerabeelden. Op de beelden van de Esso is te zien dat dezelfde persoon pint met de weggenomen pinpas. Daarbij komt ook nog dat sprake is van een reisafstand met de fiets van zestien minuten tussen de gepleegde diefstal en de in de nacht gedane pintransacties.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat hiermee wettig
en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de ten laste gelegde goederen in de woning aan de [adres 1] heeft weggenomen en vervolgens met de weggenomen bankpas een bedrag van € 93,10 heeft gepind.
De verklaring van verdachte, dat zijn twee jaar oudere neef (waarvan hij geen naam wil noemen) zich als hem heeft voorgedaan vindt de rechtbank - gelet op de bewijsmiddelen waaronder het signalement van verdachte met de gehandicapte hand - volstrekt ongeloofwaardig. Bovendien wijst niets in de richting van een onbekende neef over wie verdachte geen gegevens heeft willen geven.
Feit 3
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast, dat een man op 16 augustus 2023 twee kratjes bier heeft weggenomen uit een tuin behorende bij de woning aan [adres 2] in [plaats 2] . Op 17 augustus 2023 is uit diezelfde tuin en door dezelfde man een elektrische fiets weggenomen. De diefstallen zijn op camerabeelden vastgelegd waarvan screenshots zijn gemaakt.
Deze screenshots zijn door [verbalisant 1] vergeleken met de screenshots van de Esso-camerabeelden bij de feiten 1 en 2, waarop verdachte is herkend door twee verbalisanten. [verbalisant 1] stelde bij deze vergelijking vast dat de man die te zien is op de screenshots steeds dezelfde persoon is. Hij herkende de man aan meerdere specifieke persoonskenmerken waaronder de “rare positie” van de rechterhand, de spitse vorm van zijn gezicht en de vorm van zijn ogen. Het gegeven dat bij het wegnemen van de fiets het gezicht van de man bedekt was, maakt die herkenning niet anders, nu de rest van het signalement duidelijk was. De rechtbank is van oordeel dat de gedane herkenningen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de kratten met bierflesjes en de fiets uit de tuin van de woning gelegen aan [adres 2] te [plaats 2] heeft weggenomen.
Feit 4 en feit 5
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat tussen 16 september 2023 te 20:30 uur en 17 september 2023 te 06:15 uur een diefstal heeft plaatsgevonden in de woning aan [adres 3] in [plaats 2] . Bij deze diefstal werden meerdere spullen weggenomen, waaronder een bankpas. Met de weggenomen bankpas werden op 17 september 2023 in de (vroege) ochtend zeven pintransacties gedaan voor een totaalbedrag van € 70,08. De een-na-laatste transactie werd gedaan omstreeks 09:34 uur bij een Jumbo supermarkt in [plaats 2] . Op camerabeelden van de betreffende Jumbo supermarkt is door [verbalisant 1] gezien dat een man op 17 september 2023 omstreeks 09:37 uur een pintransactie doet. Uit de afschrijving blijkt dat dit met de gestolen pas is gedaan.
Zowel [verbalisant 1] als verbalisant [verbalisant 2] herkent deze man als zijnde verdachte. [verbalisant 2] heeft verdachte eerder op camerabeelden herkend (feiten 1 en 2). In onderhavige zaak heeft hij verdachte voor 100% herkend aan meerdere specifieke persoonskenmerken, waaronder zijn gehandicapte rechterhand, waarvan de vingers naar binnen gebogen staan, en zijn licht grijze baardgroei Hij heeft daarbij aangegeven dat dit op de camera goed te zien is. Over de frequentie waarin verbalisant [verbalisant 2] en verdachte elkaar eerder hebben getroffen, wordt verwezen naar hetgeen onder feiten 1 en 2 is overwogen. De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat de gedane herkenningen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
Daarbij komt dat sprake is van een kort tijdsverloop tussen de gepleegde diefstal in de woning en de gedane pintransacties.
In onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat hiermee wettig
en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de laptop en de bankpas in de woning aan [adres 3] te [plaats 2] heeft weggenomen en vervolgens met de weggenomen bankpas een bedrag van € 70,08 heeft gepind.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op of omstreeks 10 september 2023 te [plaats 2] in een woning gelegen aan de [adres 1] , waar verdachte zich buiten weten van de rechthebbende bevond, meerdere bankpassen, een laptop (HP), een sportfiets (Kalkhoff), een Nintento Switch en een sporttas, die aan [naam 1] of [naam 2] of [naam 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 11 september 2023 te [plaats 2] 93,10 EUR die aan [naam 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen
geldonder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de bankpas van die [naam 3] ;
3
op tijdstippen in de periode van 16 augustus 2023 tot en met 17 augustus 2023 te [plaats 2] op een besloten erf waarop een woning stond, gelegen aan [adres 2] , waar verdachte zich buiten weten van de rechthebbende bevond, meerdere kratten (incl. bierflesjes) en een elektrische fiets (Gazelle), die aan [naam 4] of [naam 5] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
op of omstreeks 16 september 2023 te [plaats 2] in een woning gelegen aan [adres 3] , waar verdachte zich buiten weten van de rechthebbende bevond, een laptop (ASUS) en een bankpas die aan [naam 6] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
op 17 september 2023 te [plaats 2] 70,08 EUR, die aan [naam 6] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen
geldonder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens onbevoegd gebruik te maken van de bankpas van die [naam 6] ;
6
op 10 oktober 2023 te [plaats 2] een laptop (Macbook 13) en een tablet (iPad Air) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest bepleit, met daarnaast oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zes strafbare feiten gepleegd. In nog geen twee maanden tijd heeft hij zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen in woningen, diefstal van spullen uit een tuin, tweemaal diefstal van geld door te pinnen met gestolen bankpassen en aan schuldheling.
Door het plegen van deze vermogensdelicten heeft verdachte bijgedragen aan criminaliteit en dit in de hand gewerkt. Dit soort feiten leiden vaak niet alleen tot materiële schade, maar zorgen ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers. Door het plegen van de diefstallen in woningen heeft verdachte ook nog forse inbreuk gemaakt op de privacy van bewoners. Het zal voor hen bijzonder onaangenaam zijn om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht en hen een gevoel van onveiligheid in hun eigen woning geven. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 21 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte in 2021 en 2022 is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten, waarbij beide keren een gevangenisstraf aan hem is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte reclasseringsadviezen. In het reclasseringsadvies van 21 juni 2024 wordt vermeld dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en dat er voornamelijk risicofactoren bestaan. Zo heeft verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats, geen legaal inkomen en is sprake van drugsgebruik. Desondanks adviseert de reclassering om verdachte het voordeel van de twijfel te geven door een deels voorwaardelijke straf aan hem op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, begeleid wonen en meewerken aan middelencontrole. Volgens de reclassering maakt verdachte inmiddels een gemotiveerde indruk en kan hij verwoorden wat hij nodig denkt te hebben om een delictvrije toekomst op te bouwen.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Op één insluiping in een woning staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden in geval van recidive, waarvan bij verdachte sprake is blijkens zijn strafblad.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden, zoals door de officier van justitie is geëist, geïndiceerd. Zij ziet echter, gelet op de inhoud van voornoemd reclasseringsadvies, redenen om een deel daarvan voorwaardelijk aan verdachte op te leggen. Verdachte en de maatschappij zijn beter af als verdachte inderdaad met hulp van de reclassering aan de slag gaat en zijn leven op orde brengt. Hiertoe is een stevige stok achter de deur wel nodig. Mocht verdachte het niet volhouden om zich aan de voorwaarden te houden, dan kan hij dit flinke voorwaardelijke deel van de straf alsnog gaan uitzitten.
Alles afwegend zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van
14 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Gezien het delictverleden en de stug volgehouden ontkennende houding van verdachte bij de feiten 1 tot en met 5 op de zitting, ziet de rechtbank wel aanleiding om de proeftijd vast te stellen op drie jaar in plaats van de meer gebruikelijke twee jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten van de rechthebbende bevindt;
feit 2:diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 3:diefstal op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten van de rechthebbende bevindt, meermalen gepleegd;
feit 4:diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten van de rechthebbende bevindt;
feit 5:diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 6:schuldheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 (veertien) maanden, waarvan6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij de verslavingsreclassering in zijn woongemeente en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd laat behandelen door ambulante forensische verslavingszorg, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal,
nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt.
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten zorgboerderij Novafarm- Grip of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;* dat verdachte gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan controle van het gebruik van drugs, dit ter motivatie om de abstinentie van harddrugs te continueren. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
Voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr.
E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juli 2024.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.