ECLI:NL:RBZWB:2024:4995

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
02/013494-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gevaar voor omliggende woningen en bewoners

Op 19 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 11 januari 2023 brand heeft gesticht in zijn woning te [plaats]. De verdachte, geboren in 1979, werd bijgestaan door raadsman mr. B.P.A. van Beers. Tijdens de zitting op 5 juli 2024 heeft de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, de verdenking van brandstichting gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor omliggende woningen en levensgevaar voor de bewoners heeft veroorzaakt. De verdediging voerde aan dat de verdachte door een psychose en verwardheid niet opzet had, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat hij geen inzicht had in zijn daden. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, met bijzondere voorwaarden voor de proeftijd van 3 jaar. De benadeelde partijen die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat zij geen concrete bedragen hadden genoemd of omdat de schade al door verzekeringen was vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/013494-23
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] ,
raadsman mr. B.P.A. van Beers, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juli 2024 waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte brand heeft gesticht in zijn woning wat gevaar voor omliggende woningen en de bewoners daarvan heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Op grond van het procesdossier acht de officier van justitie bewezen, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair vrijspraak, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op de brandstichting. De psychose, verwardheid en cognitieve vermogens van verdachte waren tijdens het tenlastegelegde in zodanige mate aanwezig dat hij geen opzet kan hebben gehad.
Subsidiair bepleit de verdediging vrijspraak van de brandstichting in of van de trapkast, omdat een technische oorzaak van de brand op die plek niet kan worden uitgesloten.
Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 11 januari 2023 in de woning van verdachte aan de [adres] in [plaats] op twee plekken brand is ontstaan. Er was één brandhaard in de fauteuil in de woonkamer en één brandhaard in de trapkast in de gang. De brandhaarden zijn onafhankelijk en afzonderlijk van elkaar ontstaan.
Verdachte was op het moment van het ontstaan van de brand als enige in de woning aanwezig.
Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat op de zitting van de fauteuil en in de directe omgeving daarvan geen elektrische apparatuur dan wel ontstekingsbronnen zijn aangetroffen, die de brand hadden kunnen veroorzaken. Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand is daardoor uitgesloten. De brand is ontstaan door het opzettelijk achterlaten of inbrengen van vuur. Nu verdachte als enige in de woning aanwezig was toen de brand is ontstaan, kan het niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die de brand aan de fauteuil heeft gesticht.
Uit het forensisch onderzoek is verder gebleken dat van de brand in de trapkast niet kan worden aangetoond dan wel uitgesloten dat er een technische verklaarbare oorzaak is van de brand. In de hoek van de trapkast zijn namelijk overblijfselen van een koelkast aangetroffen, waarvan de elektriciteitskabel door inwerking van hitte en/of vuur is aangetast. Gelet op de omstandigheid dat verdachte als enige in de woning aanwezig was en, zoals hiervoor overwogen, de brand aan de fauteuil heeft gesticht, acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat de brand in de trapkast door een technische oorzaak is ontstaan. In de trapkast is een tweede brandhaard aangetroffen. De kans dat dit door een technische oorzaak ontstaan is op het moment dat verdachte in dezelfde woning brand sticht aan een fauteuil, acht de rechtbank onaannemelijk. Het moet verdachte zijn geweest die ook de brand in de trapkast heeft gesticht.
De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de twee brandhaarden in zijn woning heeft veroorzaakt en aldus de brand in zijn woning heeft gesticht..
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte door zijn psychose, verwardheid en beperkte cognitieve vermogens niet opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank overweegt dat een dergelijk verweer slechts kan slagen indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken (ECLI:NL:HR:2008:BD2775). Alleen indien wordt aangenomen dat dit inzicht volledig ontbreekt, is geen sprake van opzet. Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier niet voor. Noch uit het dossier, noch uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 30 april 2024, noch anderszins is gebleken dat dergelijk inzicht volledig heeft ontbroken.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, te weten het veroorzaken van twee afzonderlijke brandhaarden, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte opzet had op de brandstichting.
De door verdachte gestichte brand heeft volgens het forensisch onderzoek tot gevolg gehad dat gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander is ontstaan. De brand is immers gesticht in een rijtjeshuis, waarbij in de aangrenzende woningen bewoners thuis waren. De aangrenzende woningen hebben daadwerkelijk schade opgelopen. Bovendien is de brand gesticht in de nachtelijke uren, wanneer veel mensen slapen en niet de benodigde maatregelen kunnen nemen om het gevaar te keren.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de brandstichting wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 11 januari 2023 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres] ) door open vuur in aanraking te brengen met een fauteuil en in een trapkast, ten gevolge waarvan de woning is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor omliggende woningen en levensgevaar voor bewoners van die omliggende woningen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die omliggende woningen te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en heeft verzocht hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit de Pro Justitiarapportage van de psycholoog van 30 april 2024 volgt dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en stoornissen in het gebruik van cannabis en een stimulantium (speed).
Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de brandstichting. Verdachte hoorde stemmen van demonen en engelen en voelde veel angst in zijn woning. Volgens de psycholoog is het duidelijk dat de stoornissen invloed hebben gehad op de beslissingen van verdachte voorafgaand aan en tijdens de brandstichting. Het is niet bekend in welke mate dit gebeurde, omdat verdachte zegt zich niets te kunnen herinneren. De psycholoog heeft daarom geadviseerd de brandstichting in elk geval
in verminderende mateaan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank ziet in voorgaande rapportage, de rest van het dossier en het besprokene op de zitting onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank acht wel voldoende aannemelijk dat verdachte ten tijde van de brandstichting
verminderdtoerekeningsvatbaar was. Deze omstandigheid sluit de strafbaarheid van verdachte niet uit. Ook is niet gebleken van een andere omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan de proeftijd dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de adviezen van de reclassering. Hieruit volgt dat oplegging van een gevangenisstraf een negatieve invloed heeft op de voortgang van de ingezette behandeling van verdachte. Een voorwaardelijke taakstraf is passend.
Verdachte is bereid om zich te houden aan de geadviseerde voorwaarden van de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de nacht van 11 januari 2023 schuldig gemaakt aan brandstichting in een huurwoning waar hij woonde. Hij heeft brand veroorzaakt aan een fauteuil in de woonkamer en in de trapkast in de gang, waarna de woning volledig is uitgebrand. De twee aangrenzende woningen zijn door de rook- en waterschade zwaar beschadigd geraakt en zijn hierdoor langdurig niet bewoonbaar geweest. Tijdens de brand lagen de bewoners van deze woningen te slapen. Zij zijn wakker geworden door geluiden, zagen dat er rook hun woning binnen kwam en hebben hun woning gelukkig op tijd kunnen verlaten. Dit betekent dat door het handelen van verdachte niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De rechtbank begrijpt dat de omwonenden erg zijn geschrokken. Voor de maatschappij in het algemeen, maar zeker voor hen, geldt dat brandstichting gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt. Daarnaast hebben de buren door het handelen van verdachte flinke overlast en schade geleden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 24 januari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor dergelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Zoals de rechtbank in paragraaf 5.2 heeft overwogen, kan de brandstichting verminderd aan verdachte worden toegerekend.
Verder slaat de rechtbank acht op het reclasseringsadvies van 12 juni 2024, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en middelencontrole.
Uit het rapport volgt dat bij verdachte problemen zijn op alle leefgebieden. Hij heeft schulden, heeft geen dagbesteding en woont in een daklozenopvang. Verder is sprake van middelengebruik en zijn er zorgen over de persoonlijkheidsdynamiek van verdachte.
De afgelopen jaren is verdachte meerdere keren bij zorginstanties in beeld geweest en heeft hij begeleid gewoond. Dit werd echter steeds vroegtijdig afgebroken, omdat verdachte zich niet hield aan afspraken.
Sinds april 2023 verblijft verdachte bij de daklozenopvang van DSV en hij is aangemeld voor een begeleide woonvoorziening bij [stichting]. Hij staat sinds juli 2023 in een vrijwillig kader onder behandeling bij Fivoor en heeft zich de afgelopen periode aan de afspraken gehouden. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. De reclassering adviseert om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Verder stelt de reclassering dat de oplegging van een gevangenisstraf een negatieve invloed heeft op de voortgang van de reeds ingezette (ook medicamenteuze) behandeling van verdachte.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken. Brandstichting is een zeer ernstig feit en als reactie op dit soort feiten past in beginsel ook alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In wat hiervoor is overwogen over de persoon van verdachte, ziet de rechtbank reden om hier niet toe over te gaan. Verdachte krijgt al gedurende één jaar een behandeling op vrijwillige basis. Het is voor hem, maar ook voor de maatschappij, van belang dat deze behandeling doorgaat. De oplegging van een gevangenisstraf staat dit in de weg.
Alles overziend acht de rechtbank, met de officier van justitie, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Een voorwaardelijke taakstraf, zoals door de verdediging is voorgesteld, doet geen recht aan de ernst van het feit. Aan de proeftijd zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
De rechtbank zal deze bijzondere voorwaarden
nietdadelijk uitvoerbaar verklaren. Daarvoor is namelijk vereist dat er ernstig rekening moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat aan dit criterium niet wordt voldaan, nu sinds het incident inmiddels 1,5 jaar is verstreken waarin verdachte niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen en hij zich bovendien al één jaar vrijwillig laat behandelen voor zijn psychische problematiek.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding voor de schade die zij heeft geleden door de brandstichting, bestaande uit materiële en immateriële schade. Door de benadeelde partij is geen bedrag van de geleden schade genoemd.
Nu de benadeelde partij geen te vorderen bedrag heeft genoemd, moet zij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven de vordering te specificeren en nader te onderbouwen, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij Azahaf vordert een schadevergoeding van € 24.970,00, bestaande uit materiële schade. Ook vordert de benadeelde partij immateriële schade, maar heeft hierbij geen bedrag genoemd. De benadeelde partij heeft € 27.600,00 vergoed gekregen door de verzekeraar.
Nu het gevorderde schadebedrag reeds geheel aan de benadeelde partij is vergoed door de verzekering, is geen sprake meer van schade. Voorts heeft de benadeelde partij geen te vorderen bedrag van immateriële schade genoemd. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere specificatie en onderbouwing van de vordering, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding tussen de € 300.000,00 en € 350.000,00, bestaande uit materiële schade. De procedure met de verzekering loopt nog.
Nu de vordering door de benadeelde partij niet is onderbouwd en geen concreet bedrag is ingevuld moet zij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander te duchten is;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3, 4814 CJ Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte verblijft bij de [daklozenopvang] en waar mogelijk bij [stichting] te [plaats] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte zich inspant om mee te werken aan een vorm van dagbesteding met een vaste structuur;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs en alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
Benadeelde partijen
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Veldhuizen, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.