ECLI:NL:RBZWB:2024:4994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
02-300723-23; 02-283114-23 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met een terroristisch misdrijf en diefstal in een schoolomgeving

Op 19 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 november 2023 een basisschool in [plaats 2] binnenging en daar twee docenten bedreigde met een terroristisch misdrijf. De verdachte riep onder andere 'I have a bomb' en 'Allahu akbar', wat leidde tot grote angst bij de aanwezigen. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met een terroristisch misdrijf wettig en overtuigend bewezen was, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet opzettelijk vrees had willen aanjagen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een forensische kliniek en een alcohol- en drugsverbod. Daarnaast was er een tweede tenlastelegging voor diefstal van een zonnebril op 28 oktober 2023, die ook bewezen werd verklaard. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die kampt met psychische problemen en middelenmisbruik. De uitspraak benadrukt de ernst van bedreigingen met terroristische intenties en de impact daarvan op slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-300723-23; 02-283114-23 (gev. ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Dordrecht
raadsman mr. R. el Bellaj, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-300723-23:[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf;
02-283114-23:een zonnebril heeft gestolen die aan [slachtoffer 3] toebehoorde.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-300723-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging met een terroristisch misdrijf heeft gepleegd. De aard en de strekking van de woorden die verdachte heeft geuit, waren geschikt om bij de slachtoffers de redelijke vrees op te wekken dat er een terroristisch misdrijf zou volgen waarvan zij het slachtoffer zouden worden. Verdachte heeft daarbij tenminste voorwaardelijk opzet gehad op het aanjagen van ernstige vrees bij (een deel van) de bevolking.
02-283114-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-300723-23
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde bedreiging met een terroristisch misdrijf en verzoekt de rechtbank primair om verdachte vrij te spreken. Gelet op de verwarrende en onsamenhangende context van de uitlatingen van verdachte, kan niet worden vastgesteld dat hij opzet had om [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of andere docenten van de school vrees aan te jagen dat hij een terroristisch misdrijf zou plegen. Subsidiair verzoekt de verdediging om verdachte in elk geval vrij te spreken van het onderdeel ‘met een terroristisch misdrijf’.
02-283114-23
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde diefstal, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-300723-23
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte is op 14 november 2023 [basisschool 1] in [plaats 2] binnengelopen. [basisschool 1] bevindt zich in het buurtcentrum waar eveneens [basisschool 2] , een voorschoolse opvang en een sporthal zijn gevestigd. Op het moment dat verdachte [basisschool 1] binnenliep, waren er geen leerlingen in de school aanwezig. In de voorschoolse opvang waren tien peuters, twee begeleidsters en een conciërge aanwezig en in de sporthal was een gymdocent aanwezig. Op [basisschool 1] waren enkele medewerkers, waaronder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , en een schoonmaakster aanwezig. Verdachte is het lokaal waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich bevonden binnengelopen en heeft daar diverse bewoordingen geuit, die als bedreiging (met een terroristisch misdrijf) ten laste zijn gelegd. Verdachte erkent dat hij bij [basisschool 1] is geweest, maar ontkent dat hij daar bedreigende woorden heeft geuit.
De getuigenverklaringen
Getuigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben verklaard dat verdachte in het Arabisch en gebrekkig Engels sprak en meermalen ‘Allah oe Akbar’ naar hen heeft geroepen. Verdachte heeft vervolgens gezegd ‘I have a bomb (inside)’, waarbij hij naar zijn buik wees. Vervolgens heeft verdachte tegen hen gezegd dat hij een ‘gun’ bij zich had. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte daarbij een beweging maakte alsof hij een wapen uit zijn vest of broekzak pakte en [slachtoffer 2] zag verdachte op dat moment met zijn hand naar de zijkant van zijn buik wijzen. Zij heeft verklaard dat ze geen bomgordel heeft gezien bij verdachte, maar zij heeft ook verklaard dat verdachte meerdere lagen kleding droeg. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte best een bomvest had kunnen dragen, omdat hij ruime kleding droeg. [slachtoffer 1] heeft verder nog verklaard dat verdachte zei ‘I will kill everybody’. [slachtoffer 2] weet niet meer of verdachte het woord ‘everybody’ heeft genoemd, maar zij heeft wel verklaard dat verdachte ‘kill, kill’ riep en ‘terrorisme’. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt eveneens dat verdachte ‘terrorist’ heeft gezegd en ook dat hij dat woord heeft herhaald. Verder verklaren beiden dat verdachte de naam [politicus] heeft genoemd. [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte daarbij heeft gezegd ‘I will stab him with a knife’. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat verdachte heeft gezegd ‘I will kill [politicus] with a knife’. Getuige [slachtoffer 2] heeft weliswaar niets over een mes verklaard, maar zij heeft wel verklaard dat verdachte heeft gezegd ‘Do you know [politicus] , he is no good, I will fight him, kill kill’ en daarbij bewegingen heeft gemaakt die zij omschrijft als stekende bewegingen, alsof hij een mes vast had. Verder verklaren de getuigen dat er in het lokaal een rekenaapje hing met een plusteken en dat verdachte daarover heeft gezegd ‘A cross is no good’.
Verdachte kwam tijdens het uiten van bovenstaande bewoordingen verward op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over. Zij verklaren dat verdachte erg dichtbij kwam, handgebaren en slaande bewegingen maakte en dat er een dreigende sfeer hing. Zij konden op dat moment het lokaal niet uit. De getuigen hebben verklaard dat zij door de houding van verdachte, zijn verwarde indruk en zijn bewoordingen erg bang waren. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij dacht dat zij dood zouden gaan en [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij niet wist hoe de situatie zou aflopen en dat ze geen grip had op wat er zou gebeuren. Over de woorden ‘Allah oe Akbar’ heeft zij verklaard dat dit bedreigend voelde, omdat uit nieuwsberichten volgt dat deze woorden veelal bij aanslagen worden geuit.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van getuigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ten aanzien van het verloop van het incident grotendeels en op belangrijke, specifieke punten met elkaar overeenkomen. Zij hebben beiden vlak na het incident een verklaring afgelegd bij de politie. Enige tijd later zijn zij bij de rechter-commissaris gehoord en verklaren zij in lijn met wat zij eerder bij de politie hebben verklaard. Ook hebben zij blijkens de aangifte bij de directeur van [basisschool 1] verklaard in overeenstemming met wat zij bij de politie en rechter-commissaris hebben verklaard. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij wel heeft ‘geouwehoerd’ in het Arabisch, grappig probeerde te doen en erg onder invloed was, maar zich niet meer kan herinneren wat hij toen gezegd heeft. Nu de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] overeenkomen en zij consistent verklaren, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en gaat zij uit van de juistheid van deze verklaringen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de bewoordingen zoals ten laste gelegd heeft geuit.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de uitingen van verdachte een bedreiging met een terroristisch misdrijf opleveren.
Juridisch kader
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling van artikel 285, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in de eerste plaats vereist dat wordt gedreigd met een terroristisch misdrijf. Daaruit volgt dat het bij dit dreigen om een van de in artikel 83 Sr genoemde misdrijven moet gaan. Voor zover uit artikel 83 Sr volgt dat dit terroristisch misdrijf het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk vereist, brengt die omstandigheid echter niet mee dat de verdachte van de in artikel 285, derde lid, Sr bedoelde bedreiging met een terroristisch misdrijf zelf ook met dit terroristische oogmerk moet hebben gehandeld. Wel is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan (a) dat het misdrijf waarmee werd gedreigd een terroristisch misdrijf betrof en (b) dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. De verdachte moet ook opzet (tenminste in voorwaardelijke zin) hebben gehad op het ontstaan van die vrees. Het voorgaande betreft een geobjectiveerde toets. Niet is vereist dat de bedreigde zich
zelfbedreigd voelde, of dat de bedreiging (het misdrijf waarmee werd gedreigd) gericht was tot de bedreigde.
Bedreiging met een terroristisch misdrijf?
De rechtbank is van oordeel dat de gebruikte bewoordingen onder de geschetste omstandigheden als een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 aanhef en onder 3 Sr kunnen worden beschouwd. Verdachte heeft immers in gebrekkig Engels tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezegd dat hij een bom en een wapen bij zich had en daarnaast heeft hij woorden als ‘terrorisme’, ‘kill kill’ en ‘Allah oe Akbar’ geuit. Het spreken over een bom of het tot ontploffing brengen daarvan in combinatie met voornoemde bewoordingen, is naar objectieve maatstaven niet anders te verstaan dan een terroristisch misdrijf.
De vervolgvraag is of de bedreiging van dien aard is, en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat deze in redelijkheid tot vrees heeft kunnen leiden bij de bedreigden dat een terroristisch misdrijf ook uitgevoerd zou worden.
Verdachte heeft gezegd dat hij een bom bij zich had. Kort daarna zei hij dat hij een ‘gun’ bij zich had. Hij ging dicht bij de leerkrachten staan en maakte slaande bewegingen. Verdachte heeft daarbij woorden als ‘kill’, ‘terrorisme’ en ‘Allah oe Akbar’ geroepen. De leerkrachten konden het klaslokaal niet uit en zagen dat verdachte verward was. In dit kader is de houding en verwarde toestand van verdachte in combinatie met de door hem gemaakte bewegingen en de geuite bewoordingen in het gebrekkig Engels en het Arabisch van belang. Juist dat maakt dat verdachte onberekenbaar op de getuigen overkwam. Verder hebben de politiediensten de 112-melding serieus opgepakt. Zo was sprake van de inzet van de Dienst Speciale Interventie en het Team Explosieven Verkenning en kregen de verbalisanten die ter plaatse waren vanuit de meldkamer de opdracht om ‘zware vesten’ aan te trekken. Het feit dat er later geen bom of wapen in de school is aangetroffen doet niets af aan de angst die de leerkrachten hebben ervaren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dreiging zoals door verdachte geuit, bij de bedreigden in redelijkheid tot de vrees heeft kunnen leiden dat een terroristisch misdrijf zou worden uitgevoerd.
Uit de door verdachte gebruikte bewoordingen en de herhaling van onder meer het woord ‘terrorisme’ kan naar het oordeel van de rechtbank zonder meer worden afgeleid dat verdachte ook het opzet had op het ontstaan van die redelijke vrees. Verdachte heeft daarmee immers de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de redelijke vrees ontstond dat het terroristische misdrijf waarmee verdachte heeft gedreigd ook zou worden uitgevoerd. Dat dit niet de werkelijke bedoeling was van verdachte en dat hij naar eigen zeggen enkel grappig probeerde te doen, heel dronken was en negen à tien joints had gerookt, doet daar niets aan af.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de bedreiging met een terroristisch misdrijf heeft gepleegd. De door verdachte geuite bewoordingen brengen naar het oordeel van de rechtbank eveneens een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met brandstichting met zich mee, waarmee het feit zoals ten laste is gelegd, wettig en overtuigend is bewezen.
02-283114-23
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij op 28 oktober 2023 een zonnebril heeft gestolen van [slachtoffer 3] . Verdachte ontkent dit feit.
Aangever [slachtoffer 3] heeft bij de politie gemeld dat een man op een parkeerplaats naast hem in zijn auto ging zitten en zijn zonnebril uit het dashboardkastje heeft gehaald en heeft meegenomen. Hij heeft de zonnebril omschreven en een signalement van de dader opgegeven. Het signalement betrof weliswaar een mager signalement, maar verdachte is zeer kort na de melding aangetroffen in de nabijheid van de pleeglocatie en voldeed aan het signalement. Bovendien trof de politie bij verdachte een zonnebril aan met hetzelfde specifieke kenmerk als de gestolen zonnebril van aangever, namelijk gele pootjes. Gelet op dit specifieke kenmerk en het korte tijdsbestek tussen de diefstal en het aantreffen van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de bij verdachte aangetroffen zonnebril de zonnebril van aangever [slachtoffer 3] betreft. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstal zoals tenlastegelegd heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-300723-23
op 14 november 2023 te [plaats 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijnde beiden werkzaam als docent op de [basisschool 1] , met een terroristisch misdrijf en met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en brandstichting heeft bedreigd, door
- die basisschool te betreden en
- een klaslokaal, waarin zich die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevonden, te betreden en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend toe te voegen: "Allahu akbar" en
- in de Engelse taal dreigend toe te voegen "I have a bomb inside", waarbij hij, verdachte wees op zijn buik en "I will kill everybody" en "I have a gun", waarbij hij verdachte een beweging maakte alsof hij een wapen vanuit zijn vest of broekzak pakte en " [politicus] , I will stab him with a knife", althans telkens woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking;
02-283114-23
op 28 oktober 2023, te Tilburg ( [adres] ), een zonnebril die aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie gaat ten aanzien van de bedreiging uit van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Ten aanzien van de diefstal gaat de officier van justitie uit van een strafbare verdachte in volle omvang. Zij vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 260 dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij de terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden van verdachte, met daaraan verbonden alle voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. Het locatieverbod dient nader gespecificeerd te worden tot een verbod om zich niet te bevinden in de straten rondom [basisschool 1] , te weten de [straat 1] , de [straat 2] en de [straat 3] te [plaats 2] . Bij een eventuele omzetting van de tbs-maatregel met voorwaarden naar een tbs-maatregel met dwang, dient de tbs-maatregel te worden gemaximeerd tot vier jaar. Tevens vordert de officier van justitie oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om het advies van het NIFP op te volgen en het tenlastegelegde – bij een bewezenverklaring – verminderd aan verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van de strafoplegging verzoekt de verdediging de rechtbank primair om aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan zijn voorarrest op te leggen. Subsidiair verzoekt de verdediging aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de klinische opname. De vordering tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden dient te worden afgewezen, nu er geen sprake is van strafbare feiten waarbij de onaantastbaarheid van het lichaam in het geding is. De verdediging acht een tbs-maatregel met voorwaarden en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel buitenproportioneel en niet passend bij de persoon van verdachte, zijn strafblad en het bewezenverklaarde. Verder verzoekt de verdediging de rechtbank om bij de strafoplegging rekening te houden met de detentie- en mediaschade die verdachte inmiddels als gevolg van de verdenking heeft opgelopen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met een terroristisch misdrijf. Hij is in de ochtend van 14 november 2023 [basisschool 1] binnengelopen en heeft daar twee docenten bedreigd. Het dreigen met een terroristisch misdrijf is een ernstig, indringend en angstaanjagend delict. De bedreiging heeft een grote impact op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gehad. Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij sinds het incident slecht slaapt en last heeft van concentratieproblemen en paniekaanvallen. Het incident heeft haar angstig gemaakt en haar is EMDR-therapie geadviseerd. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij de week na het incident slecht sliep en veel last had van hoofdpijn. De weken na het incident is zij steeds op haar hoede geweest. Naast de impact op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft het incident ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt. Zo was er sprake van zeer grootschalige politie-inzet, hielden alle basisscholen in de regio die dag hun deuren gesloten en ook bepaalde openbare gebouwen werden afgesloten. Verder heeft het incident en de daarop volgende politie-inzet ook gezorgd voor angst bij de in het gebouw aanwezige peuters.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal. Verdachte heeft bij het plegen van dit feit geen blijk gegeven van respect voor de eigendommen van anderen. Bovendien komt ook in dit dossier het verwarde en agressieve gedrag van verdachte naar voren.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder in aanraking is geweest met politie en justitie, maar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft verder nog kennisgenomen van de NIFP-rapportage van [psycholoog] , [psychiater] en [forensisch milieuonderzoeker] van 29 april 2024.
De deskundigen hebben gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van ADHD en een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. Daarnaast is het intelligentieprofiel van verdachte disharmonisch opgebouwd, waarbij hij overwegend op licht verstandelijk beperkt niveau presteert. Verdachte overziet situaties vaak niet en legt verbanden minder snel. Onder invloed van middelen is verdachte bekend met verward gedrag. Hij is dan niet in staat zijn gedrag bij te sturen, wat kan leiden tot grensoverschrijdend gedrag naar anderen. De genoemde problematiek was ten tijde van de bedreiging aan de orde en de deskundigen stellen dat deze problematiek ook van invloed is geweest. De deskundigen adviseren om de bedreiging in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Gelet op de verslavingsproblematiek van verdachte achten de deskundigen een langere klinische behandeling in een forensische verslavingskliniek met aansluitend een forensisch ambulant kader van belang. Het is wenselijk dat verdachte wordt geholpen bij het stoppen met alcohol en drugs, het leren reguleren van zijn impulsen en het beter uiten van zijn emoties. Tot op heden is het niet gelukt om hulpverlening vanuit huis op te starten, waardoor ambulante hulp niet meer wenselijk wordt geacht. Er is sprake van een verschil in visie tussen de ouders van verdachte en hulpverleningsinstanties met betrekking tot de oorzaak van zijn zorgelijke gedrag en de oplossing daarvoor. Bovendien is de motivatie van verdachte voor behandeling gering. Een klinische fase met behandeling in een gedwongen kader is daarom aangewezen en de mogelijkheid tot onttrekking aan toezicht en zorg in een klinisch kader wordt significant kleiner geacht dan binnen een ambulant kader. De deskundigen zien voor wat betreft de oplegging van een straf of maatregel twee mogelijke opties.
Een eerste optie is een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en daarnaast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Verdachte kan met deze maatregel na de gevangenisstraf in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering. De deskundigen merken daarbij op dat zonder oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel het advies van een (deels) voorwaardelijke straf wegvalt, nu het niet wenselijk is dat verdachte bij het niet meewerken aan voorwaarden na het uitzitten van zijn straf weer zonder voorwaarden in vrijheid wordt gesteld.
Een tweede optie die door de deskundigen wordt voorgesteld, is de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden. De verwachting is dat met een dergelijke maatregel het recidiverisico naar een meer aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht. Ook sluit het langer durend klinisch behandelkader aan bij wat nodig wordt bevonden voor verdachte. Bij het niet naleven van de afspraken kan de tbs-maatregel met voorwaarden worden omgezet naar een tbs-maatregel met dwangverpleging. De deskundigen geven aan dat deze wetenschap voor verdachte een motiverend kader kan bieden, alsmede een forse stok achter de deur om zich aan de voorwaarden te houden. Het direct opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt door de deskundigen op dit moment niet passend noch nodig geacht.
Ter zitting hebben de psycholoog en psychiater hun advies ten aanzien van de toerekenbaarheid van verdachte bevestigd. Ten aanzien van hun advies over de op te leggen straf of maatregel, hebben zij benadrukt dat zij met hun advies in beginsel geen voorkeur uitspreken voor een van beide opties. Mocht de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel niet mogelijk zijn, dan geven de psycholoog en psychiater de voorkeur aan een tbs-maatregel met voorwaarden.
De rechtbank heeft verder nog acht geslagen op het reclasseringsadvies van reclasseringswerkers [naam 1] en [naam 2] van 1 juli 2024. De reclassering schat het risico op algemene en geweldsrecidive in als hoog. Er is bij verdachte geen sprake van een relatief stabiele leefsituatie. Verdachte is bekend met middelenproblematiek en er is sprake van een licht verstandelijke beperking. Verder geeft de reclassering aan dat het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Eerdere hulpverlening is niet van de grond gekomen en betrokkene lijkt de mate van zijn problematiek onvoldoende te overzien. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf in combinatie met een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Als bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering een meldplicht, opname in een zorginstelling en aansluitend daarop ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Daarnaast adviseert zij een alcohol- en drugsverbod, het meewerken aan het vinden van een dagbesteding en een locatieverbod. Geadviseerd wordt deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De reclassering is van mening dat deze interventies, anders dan een tbs-maatregel met voorwaarden, proportioneel zijn gezien het delictverleden van verdachte en het feit dat een forensische klinische opname nog niet eerder aan hem is opgelegd.
Ter zitting hebben de reclasseringswerkers daaraan toegevoegd dat zij zich achter de conclusie van de deskundigen van het NIFP scharen. Er is reeds een plaatsingsverzoek ingediend bij [kliniek] in [plaats 3] . Deze kliniek kan een langdurige klinische behandeling bieden in zowel een tbs-kader als een kader met bijzondere voorwaarden. Bovendien is deze kliniek geschikt voor mensen met een licht verstandelijke beperking. De reclasseringswerkers hebben aangevoerd dat er nog geen plaatsingsdatum bekend is, maar dat in het geval van een wachttijd spoedplaatsing in een overbruggingskliniek mogelijk is. De ervaring leert dat een dergelijke spoedplaatsing veelal binnen vier weken plaats kan vinden. Ten aanzien van de voorwaarde klinische opname zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport voeren zij aan dat opname van een jaar of zoveel korter dan noodzakelijk wordt geacht, niet toereikend is.
Straf of maatregel
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de toerekenbaarheid over en stelt vast dat de bewezenverklaarde bedreiging met een terroristisch misdrijf in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Ten aanzien van de op te leggen straf of maatregel overweegt de rechtbank als volgt. Uit de rapportages van de deskundigen en hetgeen zij ter zitting hebben toegelicht, is naar voren gekomen dat alle deskundigen een behandeling met klinische opname gedurende een langere tijd en aanvullende voorwaarden noodzakelijk vinden. Zij geven aan dat een tbs-maatregel met dwang op dit moment nog niet aan de orde is.
Naleving van de voorgestelde voorwaarden kan in twee vormen worden gegoten, namelijk de tbs-maatregel met voorwaarden of bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf. Verdachte krijgt in beide gevallen de kans om de voorwaarden vrijwillig na te komen.
De deskundigen geven aan dat verdachtes motivatie voor behandeling gering is. Hij heeft zich daarover wisselend geuit en lijkt vooral gericht te zijn op het verkrijgen van meer vrijheid. Het is daarom van belang dat er een flinke stok achter de deur staat in de vorm van een strikt kader.
De rechtbank begrijpt om deze reden de eis van de officier van justitie goed. Immers, een tbs-maatregel met voorwaarden is onder de huidige omstandigheden het meest strikte kader voor verdachte. De rechtbank begrijpt tegelijkertijd ook het verweer van de verdediging, met name het beroep op de nog relatief jonge leeftijd van verdachte en het nog niet eerder opgelegd hebben gekregen van bijzondere voorwaarden.
Na uitvoerig beraad heeft de rechtbank beslist om over te gaan tot oplegging van een flinke gevangenisstraf waarvan een substantieel deel in voorwaardelijke zin wordt opgelegd. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat verdachte niet eerder bijzondere voorwaarden in een forensisch kader opgelegd heeft gekregen. De vroegtijdig stopgezette hulpverleningstrajecten kenden geen sancties bij niet naleven. Bij het onvoorwaardelijk op te leggen deel houdt de rechtbank rekening met het feit dat er tot op heden nog geen datum bekend is waarop verdachte kan worden opgenomen in de kliniek.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daaraan zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geformuleerd, met dien verstande dat de klinische opname maximaal twee jaar zal duren in plaats van maximaal één jaar. Daarnaast wordt het locatieverbod nader gespecificeerd, in die zin dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet in de [straat 1] , de [straat 2] , de [straat 3] en [straat 4] te [plaats 2] zal begeven, de straten gelegen direct rondom [basisschool 1] . Verdachte krijgt met deze straf een kans om buiten een tbs-kader te laten zien dat hij in staat is te voldoen aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank acht daarbij een langere proeftijd aangewezen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden is gelet op het bepaalde in artikel 14e Sr alleen mogelijk indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bedreiging (in dit geval met een terroristisch misdrijf) kan niet zonder meer als een zodanig misdrijf worden aangemerkt. In dit geval is verdachte echter daadwerkelijk een school binnengegaan en heeft hij geroepen dat hij een bom bij zich droeg en iedereen ging vermoorden.
Gelet op de wijze waarop deze bedreiging is gepleegd, in combinatie met de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek en het oordeel van de deskundigen dat de kans op gewelddadige recidive hoog is als verdachte niet wordt behandeld, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht op grond van art. 14e Sr, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De deskundigen hebben geadviseerd een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat het voorkomen van recidive in deze zaak van groot belang is. Hieraan kan de oplegging van een dergelijke maatregel bijdragen. Deze maatregel houdt in dat verdachte zich indien nodig na de gevangenisstraf aan gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, zodat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan nu aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd wegens het plegen van een terroristisch misdrijf. Ook na afloop van de gevangenisstraf kan de noodzaak voor die maatregel nog bestaan, zeker nu de deskundigen stellen dat een langdurige behandeling noodzakelijk is. De rechtbank zal de maatregel daarom opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38z, 57, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-300723-23:bedreiging met een terroristisch misdrijf;
02-283114-23:diefstal;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij mevrouw [naam 2] ( [telefoonnummer 1] ) of mevrouw [naam 1] ( [telefoonnummer 2] ) van de Reclassering Nederland (hierna: de reclassering). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Afhankelijk van de aard van de veroordeling kan besloten worden verdachte over te dragen aan Novadic Kentron verslavingsreclassering;
* dat verdachte zich laat opnemen in forensische verslavingskliniek [kliniek] of een soortgelijke instelling. De opname start op het moment van (of indien niet haalbaar zo snel mogelijk na) vrijlating uit detentie. Indien nodig werkt verdachte mee aan de plaatsing in een overbruggingskliniek. De opname in de forensische verslavingskliniek duurt twee jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich, indien nodig, aansluitend aan de klinische behandeling laat behandelen door een forensisch ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte zijn medewerking verleent aan een begeleid/beschermd wonen traject in een nader te bepalen instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering. Verdachte houdt zich aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering opstelt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering dan wel de verslavingskliniek bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering dan wel de verslavingskliniek bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, dan wel onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte zich gedurende de proefperiode niet in de [straat 1] , de [straat 2] , de [straat 3] en [straat 4] te [plaats 2] , gelegen direct rondom [basisschool 1] , bevindt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht, gelet op de slachtofferbescherming naar aanleiding van de bedreiging;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2024.
Mrs. Martens en Donders zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging inzake 02-300723-23
hij op of omstreeks 14 november 2023 te [plaats 2] , [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , zijnde beiden werkzaam als docent op de basisshool [basisschool 1] en/of een of meer andere docenten in die basischool met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en/of brandstichting heeft bedreigd, door
- die basisschool te betreden en/of
- een klaslokaal, waarin zich die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] bevonden, te betreden en/of
-die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend toe te voegen: "Allahu akbar" en/of
-in de Engelse taal- "Ik have een bom inside", waarbij hij, verdachte wees op zijn buik en/of "I will kill everybody" en/of "I have a gun", waarbij hij verdachte een beweging maakte alsof hij een wapen vanuit zijn vest of broekzak pakte en/of " [politicus] , I will stab hem wit a knife", althans telkens woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 3 Wetboek van Strafrecht, art 285 lid 4 Wetboek van Strafrecht )
De tenlastelegging inzake 02-283114-23
hij op of omstreeks 28 oktober 2023, te Tilburg ( [adres] ), een zonnebril, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander, toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )