ECLI:NL:RBZWB:2024:4989

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
02-098955-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en witwassen met bankhelpdeskfraude

Op 19 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van medeplegen van oplichting en witwassen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij bankhelpdeskfraude, waarbij slachtoffers werden opgelicht door zich voor te doen als bankmedewerkers of als familieleden in nood. De verdachte heeft zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan de oplichters, waardoor hij als moneymule fungeerde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van het medeplegen van oplichting in drie gevallen en het medeplegen van witwassen van een bedrag van € 135.153,04. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met zijn jongere leeftijd en beperkte rol in de organisatie van de oplichtingen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-098955-23
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [plaats] ,
wonende de [woonadres] ,
raadsman mr. S.J. Nijssen, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op 5 juli 2024.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen:
Feit 1: personen heeft opgelicht met bankhelpdeskfraude dan wel door zich voor te doen als familielid in nood, dan wel hieraan medeplichtig was;
Feit 2: een geldbedrag van € 135.252,64 heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging, met uitzondering van de zaak van [aangever 1] . Ter zitting is door de verdediging naar voren gebracht dat deze zaak als sepot op het strafblad van verdachte staat. De rechtbank heeft met de officier van justitie geconstateerd dat deze zaak met parketnummer 02-171833-23 wegens ‘onvoldoende bewijs’ eerder is geseponeerd door het openbaar ministerie. De rechtbank zal het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van deze aangever.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig was aan de oplichtingen doordat hij zijn bankrekening door anderen heeft laten gebruiken. Voor feit 2 vraagt de officier van justitie vrijspraak omdat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het medeplegen van oplichting en wijst daarbij op het ontbreken van een nauwe en bewuste samenwerking en een voldoende significante bijdrage van verdachte. Hij was niet op enige wijze betrokken bij de oplichting. Voor medeplichtigheid aan de oplichting van aangever [aangever 2] en [aangever 3] kan wel een bewezenverklaring volgen. Nu onduidelijk is waarop het witwasbedrag op de tenlastelegging van verdachte is gebaseerd, verdachte alleen zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte 1] en zelf geen inzage had en niet bij de bankrekening kon, dient voor feit 2 vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank bespreekt hieronder de verschillende aangiftes en de mogelijke betrokkenheid van verdachte, in het vervolg ook aangeduid met [verdachte] , hierbij per aangifte en per feit.
Feit 1 (medeplegen van oplichting)
Aangifte [aangever 2]
heeft aangifte gedaan van bankhelpdeskfraude op 3 januari 2023. Er is onder andere geld overgemaakt naar de rekening op naam van [verdachte] . Op de telefoon van [medeverdachte 2] zijn afbeeldingen gevonden van het rekeningoverzicht van [verdachte] waarop deze transacties te zien zijn. Er is vervolgens geld opgenomen op 3 januari 2023 tussen 20:02:57 en 21:28:19 uur. De locatiedata van de telefoon van [medeverdachte 1] betroffen coördinaten zeer dichtbij de pinautomaat. De rechtbank gaat er gelet hierop van uit dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] betrokken waren bij de oplichting van [aangever 2] .
Aangifte [aangever 4]
maakte op 10 januari 2023 in twee betalingen 3.870 euro over naar iemand die zich via WhatsApp voor had gedaan als haar dochter. Eén van de betalingen was naar het rekeningnummer van [naam] gegaan. In de telefoon van [medeverdachte 2] zijn behalve een transactieoverzicht van de bankrekening van [naam] ook berichten tussen [medeverdachte 2] en [naam] aangetroffen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij die dag alleen heeft gereden, maar dat de job van iemand was die bij hem was, vermoedelijk [voornaam medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ). Het bedrag dat naar [naam] is overgemaakt is dezelfde dag in vier transacties naar de rekening op naam van [verdachte] overgemaakt. [verdachte] heeft verklaard dat hij in die periode omging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De rechtbank gaat gelet hierop ook uit van betrokkenheid bij deze oplichting van alle drie verdachten, waaronder [verdachte] .
Aangifte [aangever 5]
Op 12 januari 2023 werd [aangever 5] het slachtoffer van bankhelpdeskfraude.
De rechtbank heeft in deze zaak geen link met (een bankrekening op naam van) [verdachte] geconstateerd, zodat [verdachte] van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Aangifte [aangever 3]
Aangeefster [aangever 3] heeft aangifte gedaan van bankhelpdeskfraude op 12 december 2022. Er is 1.500 euro overgemaakt van haar zakelijke rekening naar de rekening op naam van [verdachte] . In de telefoon van [medeverdachte 2] is een afbeelding aangetroffen van deze transactie. De afbeelding is dezelfde dag verzonden door [medeverdachte 1] , zo blijkt uit diens telefoon. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat deze klus is geklaard door [medeverdachte 1] en dat de foto naar hem is gestuurd om te laten zien dat het gelukt is. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij alleen het bericht heeft verstuurd. Uit de locatiegegevens van zijn telefoon blijkt dat [medeverdachte 1] aanwezig was toen er geld werd gepind van de rekening op naam van [verdachte] .
De rechtbank gaat daarom uit van betrokkenheid van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] bij deze oplichting.
Medeplegen van oplichting
Oplichting als bedoeld in artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is het door aanwending van een of meer oplichtingsmiddelen een ander bewegen tot bepaalde gedragingen, te weten de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld. Degene die zich aan oplichting schuldig maakt, handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en bedient zich daartoe ten minste van één van de oplichtingsmiddelen als genoemd in artikel 326 lid 1 Sr, dan wel een combinatie daarvan.
Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat de hiervoor genoemde aangevers door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot het beschikbaar stellen van hun gegevens en bankpassen, die vervolgens zijn gebruikt om toegang te krijgen tot de geldbedragen op hun bankrekeningen. Het behoeft evenmin betoog dat is gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
De rechtbank heeft bij de hiervoor opgenomen verschillende aangiften van oplichting de betrokkenheid van [verdachte] aangenomen. Bij deze vorm van oplichting gaat de rechtbank ervan uit dat er een zekere vorm van organisatie noodzakelijk is waarbij verschillende mensen betrokken zijn en een ieder een bepaalde rol vervult. De in het kader van deze oplichting te verrichten handelingen duiden op een gezamenlijk en vooropgezet plan. Het bellen en op andere wijze communiceren met de slachtoffers, het laten installeren van software en het ophalen van bankpassen, zijn handelingen die planning en afstemming vereisen. Dat geldt ook voor het kunnen beschikken over bankrekeningen en bankpassen van moneymules en het klaar hebben staan van mensen die met die bankpassen geldbedragen gaan opnemen. Vanaf het moment dat er contact wordt gelegd met de slachtoffers, is snelheid geboden. De daaropvolgende handelingen, te weten het toegang krijgen tot de bankrekeningen, het overboeken van geldbedragen van hun rekening naar de bankrekeningen van moneymules en het met de bankpassen opnemen van de overgeboekte geldbedragen (en/of zorgen dat anderen dat doen), moeten immers worden verricht voordat de frauduleuze overboekingen worden ontdekt en de betreffende geldbedragen kunnen worden teruggestort en/of de betreffende bankrekeningen kunnen worden geblokkeerd. Er is geen bewijs dat [verdachte] de oplichtingshandelingen bij de aangevers zelf heeft verricht. Hij was niet degene die de aangevers belde of de bankpas met pincode ophaalde aan de deur of de WhatsAppberichten verstuurde als zijnde een kind van de aangevers. De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of verdachte niettemin, als medepleger, bij deze oplichtingen betrokken was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] heeft in alle drie de gevallen zijn bankrekening beschikbaar gesteld zodat oplichters hiervan geld konden afhalen, hij was een zogenaamde moneymule of geldezel. Hij heeft ontkend iets met de oplichtingen te maken te hebben gehad, maar verklaarde met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te hebben opgetrokken. Zijn identiteitsbewijs en zijn foto zijn gevonden op de telefoons van de medeverdachten. Hij wist dat het geld door middel van oplichtingen was verkregen en hij wist dat er snel moest worden gehandeld om het geld te verzilveren. De rechtbank is van oordeel dat hij weliswaar een kleinere rol heeft gespeeld dan de twee medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , maar uit het gezamenlijk optrekken met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , en het aangetroffen berichtenverkeer tussen hen drieën, volgt niet alleen dat [verdachte] nauw overleg heeft gehad met de medeverdachten, maar ook dat hij daarmee handelingen heeft verricht die verder reikten dan het enkel behulpzaam zijn bij de uitvoering. Er is aldus sprake geweest van een hechte en intensieve samenwerking en betrokkenheid tussen [verdachte] en de medeverdachten. De rechtbank leidt uit de genoemde redengevende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, daarom af dat bij de oplichtingen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen diverse personen die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaraan [verdachte] een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat [verdachte] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde oplichtingen met uitzondering van de oplichting van [aangever 5] .
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan drie van de ten laste gelegde oplichtingen.
Feit 2 medeplegen van (gewoonte)witwassen
Afkomstig uit misdrijf en wetenschap
De rechtbank overweegt dat voor witwassen moet kunnen worden bewezen dat het bedrag uit enig misdrijf afkomstig is en dat [verdachte] dit wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Uit de hiervoor opgenomen bewijsoverwegingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is, te weten de oplichting van de aangevers door middel van zogenaamde bankhelpdeskfraude of vriend-in-nood-WhatsAppfraude. Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden staat voor de rechtbank vast dat [verdachte] wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Medeplegen
Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde oplichtingen heeft medegepleegd. De rechtbank houdt [verdachte] dan ook (mede) verantwoordelijk voor de afhandig gemaakte geldbedragen. Hij was één van de moneymules. De rechtbank gaat daarom ook uit van medeplegen.
Bedrag
De rechtbank stelt op basis van de vier aangiftes vast dat er een bedrag van 135.153,04 euro door de verschillende vormen van oplichting is verkregen en naar [verdachte] en de medeplegers te gegaan. De rechtbank zal dan ook van dit bedrag uitgaan.
Gewoontewitwassen?
Het betreft weliswaar een hoog bedrag en er is sprake van meerdere slachtoffers, maar nu er slechts sprake was van één maand waarin geld is witgewassen, acht de rechtbank niet bewezen dat [verdachte] zich ook schuldig heeft gemaakt aan het een gewoonte maken van witwassen.
Conclusie ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van 135.153,04 euro.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 12 december 2022 tot en met 12 januari 2023 te Meerstad, ’s-Gravenhage, Echt en/of Ede, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [aangever 2] ,
- [aangever 4] ,
en
- [aangever 3] ,
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
- geld,
- een of meer bankpassen,
- een of meer pincodes,
door
- zich telefonisch voor te doen als een medewerker van een bank/financiële instelling,
- mede te delen dat
o een bankrekening gehackt zou zijn,
o er een storing zou zijn,
o er een (grote) geld overboeking zou gaan plaatsvinden, er getracht is geld van een bankrekening te halen en/of er frauduleuze handelingen met een bankrekening waren gepleegd, dan wel op het punt stonden te gebeuren,
o het programma Anydesk en/of Teamviewer op de computer geïnstalleerd diende te worden en/of er enige handelingen op de computer diende uitgevoerd te worden,
o er testoverboekingen gedaan zouden moeten worden,
o de bank de bankpas en de bijbehorende pincode nodig had en/of
o de bankpas en/of de bijbehorende pincode aan de bankmedewerker, welke aan de deur stond en/of spoedig zou langskomen, afgegeven diende te worden,
- het in ontvangst nemen en/of meenemen van bankpassen en/of pincodes,
- zich telefonisch en/of via WhatsApp te presenteren onder een valse naam en/of zich voor te doen als familielid en/of aan te geven dat dat familielid een spoedeisend financieel probleem had en/of een probleem met/storing bij het tele- of internetbankieren,
- te verzoeken om per omgaande een of meer rekeningen te betalen en/of een of meer bankrekeningnummers door te geven waarop geld zou kunnen worden gestort en/of (nadere)
instructies te geven om geld over te maken naar een of meer bankrekeningnummers;;
2. hij in of omstreeks de periode van 12 december 2022 tot en met 13 januari 2023 te Meerstad, ’s-Gravenhage, Echt en/of Ede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, 135.153,04 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist, dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voor medeplichtigheid aan oplichting.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een taakstraf voor de duur van 90 uur, waarvan 45 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, gelet op wat er volgens de verdediging bewezen kan worden verklaard en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting van drie personen binnen een tijdsbestek van een maand en daarnaast aan witwassen. Verdachte en de medeverdachten hebben aangevers op slinkse wijze een in totaal groot geldbedrag afhandig gemaakt. Slachtoffers voelden zich soms schuldig en naïef doordat ze in de trucjes zijn getrapt en een aantal slachtoffers was na de oplichting een tijdlang afhankelijk van anderen. Er was voor de oplichting een organisatie nodig en verdachte had hierin een aandeel. Verdachte heeft ontkend iets met de oplichtingen te maken hebben gehad, en heeft zodoende geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn (cruciale) aandeel.
Op het plegen van dergelijke strafbare feiten staan doorgaans forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
De feiten zijn een voortgezette handeling van elkaar. De rechtbank zal hiermee rekening houden in de strafmaat. Daarnaast zal de rechtbank er rekening mee houden dat verdachte een kleinere rol had binnen het geheel, bij een beperkt aantal slachtoffers betrokken was en dat de feiten gepleegd zijn in een beperkte pleegperiode,.
Verdachte heeft geen openheid gegeven ten aanzien van de feiten. Verdachte heeft geen baan en leeft naar eigen zeggen van de erfenis van zijn oma. Zijn strafblad is klein, er staan alleen strafbeschikkingen op, maar verdachte is ook nog jong, slechts 20 jaar.
De rechtbank acht, alles overwegend, een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden en zal deze straf dan ook opleggen.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij
[aangever 1]vordert een schadevergoeding van € 12.531,20 voor feit 1.
Het openbaar ministerie heeft in een eerder stadium het feit waaruit deze schade zou zijn ontstaan geseponeerd, namelijk onder parketnummer 02-171833. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij
[aangever 4]vordert een schadevergoeding van € 2.893,00 voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het bedrag van € 2.893,00 aan materiële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten 10 januari 2022.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2022. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van dit voorwerp.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 56, 57, 326, 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Niet-ontvankelijkverklaring
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte in de zaak van aangever [aangever 1] (parketnummer 02-171833-23);
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1. telefoontoestel (Omschrijving: PL2000-2023019305-G2551258, Zwart, merk: Apple);
Benadeelde partijen
[aangever 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 4] van € 2.893,00 aan materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2022;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 4] (feit 1), € 2.893,00 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2022;
- bepaalt dat bij niet betaling 38 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangever 1]
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. W. Toekoen en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2024.
Mr. Toekoen en mr. Joosen zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen