4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank bespreekt hieronder de verschillende aangiftes en de mogelijke betrokkenheid van verdachte, in het vervolg ook aangeduid met [verdachte] , hierbij per aangifte en per feit.
Feit 1 (medeplegen van oplichting)
Aangifte [aangever 2]
heeft aangifte gedaan van bankhelpdeskfraude op 3 januari 2023. Er is onder andere geld overgemaakt naar de rekening op naam van [verdachte] . Op de telefoon van [medeverdachte 2] zijn afbeeldingen gevonden van het rekeningoverzicht van [verdachte] waarop deze transacties te zien zijn. Er is vervolgens geld opgenomen op 3 januari 2023 tussen 20:02:57 en 21:28:19 uur. De locatiedata van de telefoon van [medeverdachte 1] betroffen coördinaten zeer dichtbij de pinautomaat. De rechtbank gaat er gelet hierop van uit dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] betrokken waren bij de oplichting van [aangever 2] .
Aangifte [aangever 4]
maakte op 10 januari 2023 in twee betalingen 3.870 euro over naar iemand die zich via WhatsApp voor had gedaan als haar dochter. Eén van de betalingen was naar het rekeningnummer van [naam] gegaan. In de telefoon van [medeverdachte 2] zijn behalve een transactieoverzicht van de bankrekening van [naam] ook berichten tussen [medeverdachte 2] en [naam] aangetroffen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij die dag alleen heeft gereden, maar dat de job van iemand was die bij hem was, vermoedelijk [voornaam medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ). Het bedrag dat naar [naam] is overgemaakt is dezelfde dag in vier transacties naar de rekening op naam van [verdachte] overgemaakt. [verdachte] heeft verklaard dat hij in die periode omging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De rechtbank gaat gelet hierop ook uit van betrokkenheid bij deze oplichting van alle drie verdachten, waaronder [verdachte] .
Aangifte [aangever 5]
Op 12 januari 2023 werd [aangever 5] het slachtoffer van bankhelpdeskfraude.
De rechtbank heeft in deze zaak geen link met (een bankrekening op naam van) [verdachte] geconstateerd, zodat [verdachte] van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Aangifte [aangever 3]
Aangeefster [aangever 3] heeft aangifte gedaan van bankhelpdeskfraude op 12 december 2022. Er is 1.500 euro overgemaakt van haar zakelijke rekening naar de rekening op naam van [verdachte] . In de telefoon van [medeverdachte 2] is een afbeelding aangetroffen van deze transactie. De afbeelding is dezelfde dag verzonden door [medeverdachte 1] , zo blijkt uit diens telefoon. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat deze klus is geklaard door [medeverdachte 1] en dat de foto naar hem is gestuurd om te laten zien dat het gelukt is. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij alleen het bericht heeft verstuurd. Uit de locatiegegevens van zijn telefoon blijkt dat [medeverdachte 1] aanwezig was toen er geld werd gepind van de rekening op naam van [verdachte] .
De rechtbank gaat daarom uit van betrokkenheid van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] bij deze oplichting.
Medeplegen van oplichting
Oplichting als bedoeld in artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is het door aanwending van een of meer oplichtingsmiddelen een ander bewegen tot bepaalde gedragingen, te weten de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld. Degene die zich aan oplichting schuldig maakt, handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en bedient zich daartoe ten minste van één van de oplichtingsmiddelen als genoemd in artikel 326 lid 1 Sr, dan wel een combinatie daarvan.
Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat de hiervoor genoemde aangevers door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot het beschikbaar stellen van hun gegevens en bankpassen, die vervolgens zijn gebruikt om toegang te krijgen tot de geldbedragen op hun bankrekeningen. Het behoeft evenmin betoog dat is gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
De rechtbank heeft bij de hiervoor opgenomen verschillende aangiften van oplichting de betrokkenheid van [verdachte] aangenomen. Bij deze vorm van oplichting gaat de rechtbank ervan uit dat er een zekere vorm van organisatie noodzakelijk is waarbij verschillende mensen betrokken zijn en een ieder een bepaalde rol vervult. De in het kader van deze oplichting te verrichten handelingen duiden op een gezamenlijk en vooropgezet plan. Het bellen en op andere wijze communiceren met de slachtoffers, het laten installeren van software en het ophalen van bankpassen, zijn handelingen die planning en afstemming vereisen. Dat geldt ook voor het kunnen beschikken over bankrekeningen en bankpassen van moneymules en het klaar hebben staan van mensen die met die bankpassen geldbedragen gaan opnemen. Vanaf het moment dat er contact wordt gelegd met de slachtoffers, is snelheid geboden. De daaropvolgende handelingen, te weten het toegang krijgen tot de bankrekeningen, het overboeken van geldbedragen van hun rekening naar de bankrekeningen van moneymules en het met de bankpassen opnemen van de overgeboekte geldbedragen (en/of zorgen dat anderen dat doen), moeten immers worden verricht voordat de frauduleuze overboekingen worden ontdekt en de betreffende geldbedragen kunnen worden teruggestort en/of de betreffende bankrekeningen kunnen worden geblokkeerd. Er is geen bewijs dat [verdachte] de oplichtingshandelingen bij de aangevers zelf heeft verricht. Hij was niet degene die de aangevers belde of de bankpas met pincode ophaalde aan de deur of de WhatsAppberichten verstuurde als zijnde een kind van de aangevers. De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of verdachte niettemin, als medepleger, bij deze oplichtingen betrokken was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] heeft in alle drie de gevallen zijn bankrekening beschikbaar gesteld zodat oplichters hiervan geld konden afhalen, hij was een zogenaamde moneymule of geldezel. Hij heeft ontkend iets met de oplichtingen te maken te hebben gehad, maar verklaarde met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te hebben opgetrokken. Zijn identiteitsbewijs en zijn foto zijn gevonden op de telefoons van de medeverdachten. Hij wist dat het geld door middel van oplichtingen was verkregen en hij wist dat er snel moest worden gehandeld om het geld te verzilveren. De rechtbank is van oordeel dat hij weliswaar een kleinere rol heeft gespeeld dan de twee medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , maar uit het gezamenlijk optrekken met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , en het aangetroffen berichtenverkeer tussen hen drieën, volgt niet alleen dat [verdachte] nauw overleg heeft gehad met de medeverdachten, maar ook dat hij daarmee handelingen heeft verricht die verder reikten dan het enkel behulpzaam zijn bij de uitvoering. Er is aldus sprake geweest van een hechte en intensieve samenwerking en betrokkenheid tussen [verdachte] en de medeverdachten. De rechtbank leidt uit de genoemde redengevende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, daarom af dat bij de oplichtingen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen diverse personen die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaraan [verdachte] een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat [verdachte] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde oplichtingen met uitzondering van de oplichting van [aangever 5] .
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan drie van de ten laste gelegde oplichtingen.
Feit 2 medeplegen van (gewoonte)witwassen
Afkomstig uit misdrijf en wetenschap
De rechtbank overweegt dat voor witwassen moet kunnen worden bewezen dat het bedrag uit enig misdrijf afkomstig is en dat [verdachte] dit wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Uit de hiervoor opgenomen bewijsoverwegingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is, te weten de oplichting van de aangevers door middel van zogenaamde bankhelpdeskfraude of vriend-in-nood-WhatsAppfraude. Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden staat voor de rechtbank vast dat [verdachte] wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Medeplegen
Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde oplichtingen heeft medegepleegd. De rechtbank houdt [verdachte] dan ook (mede) verantwoordelijk voor de afhandig gemaakte geldbedragen. Hij was één van de moneymules. De rechtbank gaat daarom ook uit van medeplegen.
Bedrag
De rechtbank stelt op basis van de vier aangiftes vast dat er een bedrag van 135.153,04 euro door de verschillende vormen van oplichting is verkregen en naar [verdachte] en de medeplegers te gegaan. De rechtbank zal dan ook van dit bedrag uitgaan.
Gewoontewitwassen?
Het betreft weliswaar een hoog bedrag en er is sprake van meerdere slachtoffers, maar nu er slechts sprake was van één maand waarin geld is witgewassen, acht de rechtbank niet bewezen dat [verdachte] zich ook schuldig heeft gemaakt aan het een gewoonte maken van witwassen.
Conclusie ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van 135.153,04 euro.