Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het mondelinge antwoord van [gedaagde] , waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij producties zijn overgelegd;
- de conclusie van repliek, tevens wijziging van de eis, met productie;
- de conclusie van dupliek, met producties;
2.De feiten
“Huur januari 2024 [adres] dt [plaats] ”. Bij de overige betalingen ontbreekt een omschrijving.
3.Het geschil
- € 3,18 aan wettelijke rente over € 461,54 tot 1 november 2023;
- € 83,77 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- € 12,05 aan achterstallige huur over de maand juli 2023.
- € 475,32 aan achterstallige huur over januari 2024;
- € 3,18 aan wettelijke rente over € 461,54 tot 1 november 2023;
4.De beoordeling
bij vooruitbetalingmoet voldoen, uiterlijk op de vierde dag van de maand. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] (in ieder geval) sinds augustus 2022 de huur rond de vijfentwintigste is gaan betalen. Daarvoor betaalde hij de huur voor de vijftiende van de maand. Betaling voor de vijftiende was ook akkoord voor Stadlander. De kantonrechter leidt uit deze gang van zaken af dat partijen in afwijking van de huurovereenkomst zijn overeengekomen dat [gedaagde] de huur voor de vijftiende van de maand moet betalen. Deze afspraak kan niet door één partij eenzijdig worden gewijzigd. Als [gedaagde] niet voor de vijftiende van de maand betaalt, is hij op grond van artikel 6:83, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) door het enkele verstrijken van de betalingstermijn vanaf de vijftiende dag van de maand in verzuim.
5.De beslissing
17 juli 2024.