In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2024, wordt beslist over de verzoeken om een voorlopige voorziening van meerdere verzoekers met betrekking tot hun zorgverlening via een persoonsgebonden budget (pgb). De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin hen werd meegedeeld dat zij met hun pgb geen zorg meer mochten inkopen bij een specifieke zorgaanbieder, aangeduid als [B.V.]. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 16 juli 2024 behandeld, waarbij enkele verzoekers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college en de derde partij [B.V.].
De voorzieningenrechter oordeelt dat er voor de meeste verzoekers sprake is van procesbelang, aangezien zij hun zorg bij [B.V.] willen voortzetten. De voorzieningenrechter stelt vast dat de zorgverlening door [B.V.] niet onmiddellijk kan worden stopgezet, omdat dit onomkeerbare gevolgen kan hebben voor de verzoekers. De voorzieningenrechter wijst op het belang van de verzoekers en concludeert dat dit zwaarder weegt dan de belangen van het college, dat stelt dat de zorg niet veilig kan worden verleend door [B.V.].
Uiteindelijk wordt besloten dat de verzoeken van vier verzoekers niet-ontvankelijk worden verklaard, terwijl de verzoeken van de overige verzoekers worden toegewezen. Het college wordt opgedragen ervoor te zorgen dat deze verzoekers na 1 augustus 2024 zorg in natura kunnen blijven ontvangen van [B.V.]. De voorzieningenrechter bepaalt dat deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekers.