ECLI:NL:RBZWB:2024:4964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
BRE 24/5329 WMO15 ea
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake zorgverlening en persoonsgebonden budget in het kader van de Wmo

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2024, wordt beslist over de verzoeken om een voorlopige voorziening van meerdere verzoekers met betrekking tot hun zorgverlening via een persoonsgebonden budget (pgb). De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin hen werd meegedeeld dat zij met hun pgb geen zorg meer mochten inkopen bij een specifieke zorgaanbieder, aangeduid als [B.V.]. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 16 juli 2024 behandeld, waarbij enkele verzoekers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college en de derde partij [B.V.].

De voorzieningenrechter oordeelt dat er voor de meeste verzoekers sprake is van procesbelang, aangezien zij hun zorg bij [B.V.] willen voortzetten. De voorzieningenrechter stelt vast dat de zorgverlening door [B.V.] niet onmiddellijk kan worden stopgezet, omdat dit onomkeerbare gevolgen kan hebben voor de verzoekers. De voorzieningenrechter wijst op het belang van de verzoekers en concludeert dat dit zwaarder weegt dan de belangen van het college, dat stelt dat de zorg niet veilig kan worden verleend door [B.V.].

Uiteindelijk wordt besloten dat de verzoeken van vier verzoekers niet-ontvankelijk worden verklaard, terwijl de verzoeken van de overige verzoekers worden toegewezen. Het college wordt opgedragen ervoor te zorgen dat deze verzoekers na 1 augustus 2024 zorg in natura kunnen blijven ontvangen van [B.V.]. De voorzieningenrechter bepaalt dat deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/5329 WMO15 tot en met 24/5342 WMO15

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2024 in de zaken tussen

[verzoeker 1] (kenmerk 24/5329),

[verzoeker 2](kenmerk 24/5330),
[verzoeker 3](kenmerk 24/5331),
[verzoeker 4](kenmerk 24/5332),
[verzoeker 5](kenmerk 24/5333),
[verzoeker 6](kenmerk 24/5334),
[verzoeker 7](kenmerk 24/5335),
[verzoeker 8](kenmerk 24/5336),
[verzoeker 9](kenmerk 24/5337),
[verzoeker 10](kenmerk 24/5338),
[verzoeker 11](kenmerk 24/5339),
[verzoeker 12](kenmerk 24/5340),
[verzoeker 13](kenmerk 24/5341),
[verzoeker 14](kenmerk 24/5342),
allen uit [plaats] ,
verzoekers,
(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg

(gemachtigde: mr. S.E.A. Groeneveld),
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[B.V.]te [plaats] ,
gemachtigde: mr. dr. S. Wallage.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers inzake de besluiten van 19 maart 2024. Met deze besluiten is aan verzoekers meegedeeld dat zij met het persoonsgebonden budget (pgb) geen zorg meer mogen inkopen bij [B.V.] .
1.1.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat verzoekers hun zorg van [B.V.] mogen blijven ontvangen.
1.2.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 16 juli 2024 op zitting behandeld. De verzoeken zijn gelijktijdig behandeld met het verzoek van [B.V.] . Aan de zitting hebben deelgenomen: verzoekers [verzoeker 3] , [verzoeker 4] , [verzoeker 10] , [verzoeker 11] , [verzoeker 12] en hun gemachtigde. Namens derde partij hebben deelgenomen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en hun gemachtigde. Ook was mr. Th.J.H.M. Linssen aanwezig namens derde partij. Namens het college waren aanwezig [naam 5] , [naam 6] en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen inzake een bestreden besluit indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Gelet op bovengenoemd artikel moet er sprake zijn van een besluit en een bezwaar tegen dat besluit voordat een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inhoudelijk kan worden behandeld. Dit is het zogenaamde connexiteitsvereiste.
Is voldaan aan de connexiteitseis?
4. Het college heeft gesteld dat aan [verzoeker 4] en [verzoeker 12] geen besluit over de besteding van het pgb is afgegeven. Dit omdat de periode waarover een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb was afgegeven, ten tijde van het nemen van de besluiten al was verstreken. De gemachtigde van deze verzoekers heeft ter zitting gesteld dat hij niet meer na heeft kunnen nagaan of dit klopt.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding te twijfelen aan de stelling van het college dat geen besluiten zijn uitgereikt. Dit betekent dat ten aanzien van [verzoeker 4] en [verzoeker 12] geen sprake is van connexiteit. De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening voor deze verzoekers zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Met betrekking tot de andere verzoekers is er wel sprake van connexiteit.
Is er procesbelang?
5. Ter zitting waren partijen het erover eens dat [verzoeker 2] is overgaan naar de Wet Langdurige Zorg en dat hij zijn hulpvraag in het kader van de WMO heeft ingetrokken. Dit betekent dat [verzoeker 2] geen belang meer heeft bij een oordeel over het besluit van 19 maart 2024. Zijn verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Het college heeft gesteld dat [verzoeker 6] naar het buitenland is vertrokken en dat niet bekend is wanneer zij terug komt. In verband met dit vertrek is zij in overleg met [B.V.] afgemeld voor zorg. Ter zitting is dit bevestigd door [B.V.] . Dit betekent dat [verzoeker 6] geen actueel belang heeft bij een oordeel over het besluit van 19 maart 2024. Haar belang is mogelijk gelegen in de toekomst, maar dit is te onzeker om daar in het kader van deze voorlopige voorziening voldoende procesbelang aan te ontlenen. Ook dit verzoek zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard.
7. Ten aanzien van de overige verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat er wel sprake is van procesbelang. Verzoekers hebben immers in de voorlopige voorziening gevraagd om voortzetting van zorg bij [B.V.] . Daarbij is minder relevant of deze zorg in natura of met een pgb wordt geleverd. De stelling van het college dat de looptijd van het verstrekte pgb in alle gevallen inmiddels is verstreken, is daarom niet relevant.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
8. Gelet op de bedragen die gemoeid zijn met de zorg geleverd vanuit [B.V.] heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om te veronderstellen dat verzoekers (tijdelijk) deze zorg zelf kunnen financieren.
9. Verzoekers hebben allen een alternatief aanbod gekregen over aan hen te leveren zorg per 1 augustus 2024 bij een andere zorgverlener. Sommige verzoekers hebben dit aanbod inmiddels ook geaccepteerd. Volgens het college is deze zorg passend en ontbreekt daarom het spoedeisend belang. De voorzieningenrechter volgt het college niet in die stelling. Duidelijk is immers dat verzoekers willen dat de zorg door [B.V.] wordt voortgezet en dat zij daarbij ook een belang hebben. In het geval dat alle cliënten over zouden gaan naar andere zorgverleners, bestaat er een reëel gevaar dat [B.V.] niet kan voortbestaan. In het geval de bestreden besluiten uiteindelijk niet gehandhaafd blijven, kunnen verzoekers dan niet meer terug naar deze zorgverlener. Omdat dit, zoals terecht gesteld door de gemachtigde van verzoekers, een onomkeerbaar gevolg is, blijven verzoekers een spoedeisend belang houden bij een oordeel van de voorzieningenrechter.

Toetsingskader

10. De voorzieningenrechter stelt vast dat het aantal gedingstukken zeer omvangrijk is en deze niet binnen het korte tijdsbestek van een voorlopige voorziening alle integraal bestudeerd kunnen worden. Ook zijn de rechtsvragen die beantwoord moeten worden dusdanig principieel en complex van aard, dat deze niet geschikt zijn om in een voorlopige voorziening beantwoord te worden. Een beoordeling van de inhoudelijke kant van deze zaak vraagt een gedegen onderzoek waarvoor in deze spoedprocedure geen plaats is. De voorzieningenrechter zal daarom geen voorlopig rechtsmatigheidsoordeel geven over de bestreden besluiten. Bij de beoordeling van het verzoek zal de voorzieningenrechter volstaan met een belangenafweging.
Belangenafweging
11. Niet in geschil is dat alle verzoekers aangewezen zijn op een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo. Aan verzoekers is immers door ‘ [organisatie] ’ schriftelijk meegedeeld dat zij in aanmerking komen voor begeleiding en/of dagbesteding.
11. Het belang van verzoekers is duidelijk. Zij willen dat hun zorg bij [B.V.] wordt voortgezet na 1 augustus 2024. Het belang van het college is dat er kwalitatief goede zorg wordt verleend. Ook moet de veiligheid van verzoekers worden gewaarborgd. Volgens het college kan dat niet bij [B.V.] omdat uit het onderzoek is gebleken dat medewerkers van deze zorgverlener met het DigiD van hun cliënten hebben ingelogd bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
11. Uit de gedingstukken blijkt dat het onderzoek naar [B.V.] al geruime tijd geleden is gestart en in december 2023 is afgerond. Daarna heeft [B.V.] nog haar zienswijze mogen geven op het conceptrapport, waarna op 8 maart 2024 het definitieve rapport is opgeleverd. Op 19 maart 2024 zijn verzoekers geïnformeerd dat zij met ingang van 1 mei 2024 hun zorg niet meer mogen inkopen bij [B.V.] . Nadat verzoekers eerder al om een voorlopige voorziening hadden gevraagd, is aan verzoekers meegedeeld dat zij tot 1 augustus 2024 nog zorg in natura van deze zorgverlener kunnen ontvangen. Hieruit volgt dat de bedenkingen die het college bij de geleverde zorg van [B.V.] heeft, niet dusdanig zijn dat deze tot onmiddellijke stopzetting van de zorg nopen. Gelet hierop kan niet worden ingezien waarom de zorg niet nog enige tijd kan worden voortgezet tot de beslissingen op bezwaar zijn genomen. Daarbij is ook meegewogen dat het college zelf invloed heeft op het tijdstip waarop de beslissingen op bezwaar worden genomen.
14. De zorgen voor de veiligheid van verzoekers kan de voorzieningenrechter begrijpen, gelet op de bevindingen uit het onderzoeksrapport over het inloggen met de DigiD van cliënten door medewerkers van [B.V.] . Dit risico is echter alleen aanwezig in de gevallen dat de zorg wordt ingekocht met een pgb en niet als de zorg in natura wordt verleend.
15. In het kader van de belangenafweging acht de voorzieningenrechter ook van belang dat geen bezwaarclausule was opgenomen in de besluiten, waardoor verzoekers niet meteen op de hoogte waren van rechtsmiddelen die zij tegen het besluit konden aanwenden. Het is aannemelijk dat mede hierdoor pas op 30 april 2024 bezwaar is gemaakt. Verder is van belang dat het college de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de bestreden besluiten pas zeer recent aan de gemachtigde van verzoekers heeft overgelegd en de hoorzitting op 13 augustus 2024 gepland staat. Ter zitting is verder gesteld dat de beslissing op bezwaar niet eerder dan 12 september 2024 genomen zal zijn. De bezwaren van verzoekers tegen de voor hen belastende besluiten zijn derhalve niet echt voortvarend opgepakt. Dit valt binnen de risicosfeer van het college. Niet uitgesloten is dat als een bezwaarclausule was opgenomen en voortvarender te werk was gegaan door het college de beslissingen op bezwaar voor 1 augustus 2024 zouden zijn genomen.
16. Verder is nog van belang dat, zoals ook onder punt 9 is overwogen, er een reëel risico bestaat dat [B.V.] niet kan voortbestaan als aan de cliënten uit de gemeente Tilburg geen zorg meer kan worden verleend. In het geval de bestreden besluiten uiteindelijk niet gehandhaafd blijven, kunnen verzoekers dan niet meer terug naar [B.V.] .
16. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekers zwaarder moet wegen dan het belang van het college. Het college zal ervoor moeten zorgen dat verzoekers ook na 1 augustus 2024 nog zorg in natura kunnen krijgen van [B.V.] . Voor het geval dat dit niet meer mogelijk is in onderaanneming bij [onderaannemer], zal het college een andere oplossing moeten bedenken. Ter zitting is namens de gemachtigde van verzoekers voorgesteld dat het college zelf de zorg aan [B.V.] kan betalen. Namens het college is niet gesteld dat dit niet mogelijk zou zijn. Dit zou dus een optie kunnen zijn. Bijkomend voordeel is dat het college dan de mogelijkheid heeft om controle uit te voeren op de geleverde zorg. Uiteindelijk is het aan het college om te bepalen op welke manier uitvoering wordt gegeven aan de opdracht ervoor te zorgen dat er zorg in natura wordt geleverd door [B.V.] .

Conclusie en gevolgen

18. De verzoeken van [verzoeker 4] , [verzoeker 12] , [verzoeker 2] en [verzoeker 6] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard.
18. De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de overige verzoekers zullen worden toegewezen in die zin dat het college ervoor zal moeten zorgen dat verzoekers na 1 augustus 2024 zorg in natura kunnen blijven ontvangen van [B.V.] . Deze voorziening vervalt 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
20. Het college dient aan de verzoekers waarvoor een voorziening wordt getroffen, het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
20. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,‑ en wegingsfactor 1). Hoewel het verzoek is gedaan namens meer dan 4 verzoekers ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de wegingsfactor met 1,5 te verhogen. Er is immers maar één verzoekschrift opgesteld waarbij in een bijlage bij dat verzoekschrift is opgenomen voor welke verzoekers het verzoek geldt. Er is verder niet gebleken van extra werkzaamheden vanwege het aantal verzoekers waarvoor het verzoek is gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart de verzoeken om voorlopige voorziening van [verzoeker 4] , [verzoeker 12] , [verzoeker 2] en [verzoeker 6] niet-ontvankelijk;
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening van de overige verzoekers toe in die zin dat verzoekers na 1 augustus 2024 zorg in natura kunnen blijven ontvangen van [B.V.] ;
  • bepaalt dat deze voorziening vervalt 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,-- te vergoeden aan die verzoekers waarvoor de voorziening wordt toegewezen;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.750,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. mr. A.J.M. van Hees, griffier op 19 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.