Op 19 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekster, een zorgaanbieder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Verzoekster had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, omdat cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb) niet langer zorg mochten inkopen bij verzoekster. Dit besluit was genomen op 19 maart 2024, en verzoekster had hiertegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft op 16 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekster als het college en cliënten aanwezig waren.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van connexiteit, omdat verzoekster bezwaar had gemaakt tegen meerdere besluiten van het college. De rechter erkende dat verzoekster financieel in de problemen kon komen als de besluiten niet geschorst werden, maar concludeerde dat de rechtsvragen te complex waren voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter weigerde het verzoek om schorsing van de besluiten, maar stelde wel vast dat cliënten die het besluit van 19 maart 2024 hadden ontvangen, de mogelijkheid moesten krijgen om zorg in natura van verzoekster te ontvangen. Dit zou vervallen zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft het college opgedragen om het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden en heeft het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de zorg voor cliënten en de continuïteit van de zorgaanbieder, waarbij de rechter de zorgen over de kwaliteit van zorg en de veiligheid van cliënten in overweging heeft genomen.