In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar tegen de weigering van haar WIA-uitkering. Eiseres had op 14 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 13 juni 2023, maar het UWV had niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 2 januari 2024 beslist. Eiseres heeft het UWV op 5 april 2024 in gebreke gesteld, maar er volgde nog steeds geen besluit. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar geeft het UWV vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de omstandigheden en de noodzaak voor een zorgvuldige heroverweging. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de reeds verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat het UWV niet tijdig heeft beslist na de ingebrekestelling.
Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 437,50, en het UWV moet het griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.