ECLI:NL:RBZWB:2024:4949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
BRE 24/2966
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2024, wordt het beroep van eisers beoordeeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 14 september 2023, maar het college heeft niet tijdig beslist op dit bezwaar. De rechtbank stelt vast dat het college de beslistermijn heeft overschreden en dat eisers het college op 11 maart 2024 in gebreke hebben gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en dat het college alsnog binnen twee weken een besluit moet nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat het college in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de reeds verschuldigde dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien de ingebrekestelling op 11 maart 2024 is ontvangen en sindsdien meer dan 42 dagen zijn verstreken zonder dat het college een besluit heeft genomen. Daarnaast moet het college het griffierecht van € 187,- en proceskosten van € 437,50 aan eisers vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. J.H.D. Elings),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld, omdat het college volgens hen niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 12 oktober 2023 tegen het besluit van 14 september 2023 over het verzoek om handhavend op te treden van 15 juni 2023.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2.1.
Bij brief van 5 april 2024 heeft de rechtbank aan het college gevraagd de op de procedure ‘niet tijdig beslissen’ betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is het college verzocht in een verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden en zo ja, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten. Ten slotte is het college gevraagd, indien paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is, of een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd en zo ja, tot welk bedrag.
2.2.
Omdat het college niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van 5 april 2024, heeft de rechtbank het college bij aangetekende brief van 24 april 2024 een herinnering toegezonden en het college erop gewezen dat indien geen reactie volgt de rechtbank daaraan gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen.
2.3.
Het college heeft op 8 mei 2024 verzocht om twee weken uitstel. De rechtbank heeft het college op 22 mei 2024 twee weken uitstel verleend, te weten tot en met 5 juni 2024.
2.4.
Tot op heden heeft de rechtbank van het college geen stukken en ook geen verweerschrift ontvangen.
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eisers hebben het bezwaarschrift ingediend op 12 oktober 2023. Het college moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
.Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [2] Het college heeft de termijn verlengd met zes weken. Het college had dus uiterlijk op 29 februari 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eisers hebben het college op 11 maart 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eisers hebben verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1.
Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 11 maart 2024 bij het college is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen, het college de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1. berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 18 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.