ECLI:NL:RBZWB:2024:4923

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
02-016191-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag van scooterbestuurder

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een scooter betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, geboren in 2001, heeft op 22 mei 2023 in Tilburg een aanrijding veroorzaakt met een fietsster, mevrouw [slachtoffer], die als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had vrijspraak bepleit, maar de rechtbank achtte de schuld van de verdachte bewezen. De verdachte reed met beide benen aan één zijde van de scooter en met één hand aan het stuur, en heeft niet adequaat geanticipeerd op het verkeersgedrag van de fietsster. De rechtbank concludeerde dat het rijgedrag van de verdachte niet alleen onvoorzichtig was, maar ook gevaarlijk, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en zijn pogingen om contact met het slachtoffer op te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/016191-24
vonnis van de meervoudige kamer van 18 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. M. Ketting, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte door zijn rijgedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Volgens haar levert zijn rijgedrag evenwel geen roekeloosheid op maar is sprake van zeer onvoorzichtig rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: artikel 6 WVW). Verdachte heeft met beide benen aan één zijde van de scooter en met één hand aan het stuur gereden, heeft harder gereden dan verantwoord was en heeft ingehaald op een moment dat het niet meer verantwoord was. Als gevolg van zijn handelen heeft een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer] , zodanig letsel heeft opgelopen dat dit kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. Hoewel vast staat dat verdachte met beide benen aan één zijde van de scooter en met één hand aan het stuur heeft gereden, leveren deze twee omstandigheden in haar visie te weinig bewijs op om schuld van verdachte aan het ongeval bewezen te verklaren. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur heeft gereden. Ook het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen is volgens de verdediging niet als zwaar lichamelijk letsel te beschouwen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Artikel 6 WVW
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW, zoals primair is tenlastegelegd, is vereist dat vast komt te staan dat verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van voormeld artikel komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In dit verband zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Daarbij geldt dat één verkeersovertreding in beginsel nog niet voldoende is voor schuld in vorenbedoelde zin. De schuldvraag kent verder verschillende gradaties: aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos, welke laatste variant geldt als de zwaarste aan opzet grenzende vorm van schuld.
Naast de schuldvraag dient op grond van artikel 6 WVW de vraag te worden beantwoord of een ander (het slachtoffer van het verkeersongeval) is gedood dan wel zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het rijgedrag van verdachte
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte als bestuurder van een snorfiets/scooter op 22 mei 2023 omstreeks 16.58 uur op de Reeshofdijk te Tilburg ter hoogte van de T-splitsing met het Hultensepad in aanrijding is gekomen met mevrouw [slachtoffer] als bestuurster van een elektrische fiets. De Reeshofdijk betreft een fietspad. Verdachte reed met beide benen aan de linkerzijde van de scooter en hield alleen zijn rechterhand aan het stuur. [slachtoffer] reed in dezelfde richting rechts voor hem. Op enige afstand voor de afslag naar het Hultensepad die zich, gezien vanuit de rijrichting van verdachte en [slachtoffer] aan de linkerzijde bevond, stak [slachtoffer] haar hand uit en keek zij over haar linkerschouder. Vervolgens sloeg zij linksaf het Hultensepad in. Verdachte naderde [slachtoffer] van achteren, aan de linkerkant van het fietspad. Niets duidt erop dat hij ook linksaf wilde slaan en dat hij vaart minderde. Verdachte heeft zelf aangegeven dat hij haar wilde inhalen. Pas op ongeveer twee meter afstand van haar probeerde hij met zijn linkerhand het stuur beet te pakken. Hij was te laat om af te remmen en om haar te ontwijken, terwijl zij bezig was links af te slaan. Verdachte ging vervolgens met zijn scooter onderuit en raakte daardoor [slachtoffer] in haar linkerflank. Aansluitend viel [slachtoffer] hard met haar hoofd op het fietspad. Als gevolg van het ongeval liep zij meervoudig letsel op.
De rechtbank overweegt dat verdachte een afslag/T-splitsing naderde en dat er volgens de camerabeelden op dat moment meerdere weggebruikers ‒ fietsers en wandelaars ‒ in de nabijheid van die T-splitsing aanwezig waren. Dit zijn omstandigheden waar verdachte rekening mee moest houden en die naar het oordeel van de rechtbank van een bestuurder van een motorrijtuig extra alertheid vragen, zodat je in ieder geval kan anticiperen op hetgeen zich voordoet in het verkeer. Die alertheid heeft verdachte niet getoond. Niet is gebleken dat verdachte – hoewel niet vaststaat dat hij harder heeft gereden dan de toegestane maximum snelheid – zijn snelheid had aangepast, hetgeen wel verwacht mocht worden. Daarnaast mocht ook van verdachte worden verwacht dat hij extra oplettend en voorzichtig zou rijden, zeker gezien de bizarre, achteloze en gevaarlijke wijze waarop hij op de scooter reed. Hetgeen zich heeft voorgedaan wijst op het tegendeel. De rechtbank gaat ervan uit dat de aandacht van verdachte niet in voldoende mate op het verkeer was gericht waardoor hij onvoldoende heeft geanticipeerd op het verkeersgedrag van [slachtoffer] en haar ook niet tijdig heeft waargenomen.
Tussenconclusie
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Daarmee staat de schuld van verdachte aan het ongeval in de zin artikel 6 WVW vast.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld hoe hard verdachte op het moment van de aanrijding heeft gereden. Daarom kan hem niet worden verweten dat hij met een hogere snelheid dan de toegestane maximum snelheid heeft gereden of met een hogere snelheid dan die destijds verantwoord was.
Letsel
[slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval onder andere een hersenkneuzing, een klaplong, diverse gebroken ribben en een aangezichtsfractuur opgelopen. De rechtbank kwalificeert deze verwondingen, zeker bezien in hun totaliteit, als zwaar lichamelijk letsel. Zij heeft daarbij niet alleen de aard van het letsel in aanmerking genomen, maar ook het feit dat [slachtoffer] hiervoor vijf dagen in het ziekenhuis heeft gelegen, nog altijd verschillende pijnklachten ervaart en nog steeds bezig is met een intensief revalidatie-traject. Zo is zij onder behandeling van een psycholoog, fysiotherapeut, ergotherapeut en een psychosomatische therapeut. Het is onzeker of [slachtoffer] volledig zal herstellen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair:
op 22 mei 2023 te Tilburg , als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig, te weten een snorfiets/scooter merk Piaggio,
daarmede rijdende over de weg, de Reeshofdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
- op een gevaarlijke manier op de scooter gereden, te weten met beide benen aan
één zijde van de snorfiets/scooter en met één hand aan het stuur en
- onvoldoende geanticipeerd op medeweggebruikers en
medeweggebruikers niet tijdig waargenomen,
ten gevolge waarvan verdachte met zijn snorfiets/scooter in aanrijding is gekomen
met een fietsster genaamd [slachtoffer] , door welk verkeersongeval voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten gebroken ribben en een oogkas fractuur en een hersenkneuzing/-schudding en/ een klaplong.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uur en een rijontzegging van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd
van 2 jaar. Zij houdt daarbij rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de pogingen van verdachte om met het slachtoffer in contact te komen al dan niet middels mediation.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging de meewerkende proceshouding van verdachte en zijn blanco strafblad in acht te nemen. Met name wordt aandacht gevraagd voor de situatie dat verdachte voor zijn werk zijn rijbewijs nodig heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft als bestuurder van een scooter een verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft op een onverantwoorde manier op zijn scooter gereden en niet goed gelet en geanticipeerd op de andere verkeersdeelnemers. De manier waarop verdachte aan het verkeer heeft deelgenomen heeft verstrekkende gevolgen voor mevrouw [slachtoffer] gehad. Zij is namelijk met haar hoofd op de grond gevallen, is enkele minuten buiten bewustzijn geweest en heeft verschillende zwellingen in het gezicht, gebroken ribben, een hersenkneuzing, een klaplong en een oogkasfractuur opgelopen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die de echtgenoot van mevrouw [slachtoffer] zitting heeft voorgelezen volgt voorts dat het ongeval een grote impact op zowel haar als haar gezin heeft gehad. Zij ondervindt nog steeds pijnklachten en psychische complicaties als gevolg van de aanrijding. Zij is nog steeds niet “de oude” en het is de vraag of zij dat nog zal worden. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, helemaal op de wijze waarop hij op zijn scooter reed en geen rekening heeft gehouden met andere weggebruikers.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank houdt rekening met het gegeven dat verdachte een blanco strafblad heeft. Hij is een first offender. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte onlangs een tweede studie met goed gevolg heeft afgerond, hij momenteel vijf dagen per week werkzaam is als teamleider bij een nieuw bedrijf en hij daarnaast als grafisch vormgever een eigen zaak aan het opzetten is. De rechtbank hecht voorts waarde aan de positieve proceshouding die hij heeft laten zien. Hij heeft oprecht spijt betuigd, heeft geprobeerd met het slachtoffer in contact en gesprek te komen en heeft opengestaan voor mediation. Verdachte heeft herhaaldelijk bij de politie en ter zitting geuit dat hij zich dom en afkeurenswaardig heeft gedragen.
De op te leggen straf
Bij haar beslissing over de strafmodaliteit en de hoogte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten gaan in dit geval uit van de oplegging van een taakstraf in combinatie met een ontzegging van de rijbevoegdheid. Gelet op de aard en de ernst van het feit en gelet op straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken, acht de rechtbank oplegging van enkel een voorwaardelijke rijontzegging onvoldoende. De persoonlijke situatie van verdachte, dat hij als jongvolwassene nu na zijn opleiding voor zichzelf iets probeert op te bouwen en daarvoor zijn auto en rijbewijs nodig heeft, is voor de rechtbank evenwel aanleiding om het onvoorwaardelijk deel van de rijontzegging enigszins te beperken. Nu de rechtbank heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van een lagere schuldgradatie dan de officier van justitie, komt zij tot een lagere straf dan is gevorderd.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden en legt dit dan ook aan verdachte op. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker
en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 juli 2024.