ECLI:NL:RBZWB:2024:4922

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
02/026819-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling met taakstraf

Op 17 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1981, die beschuldigd werd van het medeplegen van poging tot zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte openlijk geweld tegen twee slachtoffers, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij een geweldsincident op 26 januari 2023 in Goes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de geweldshandelingen jegens het eerste slachtoffer, maar wel voor de poging tot zware mishandeling van het tweede slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van deze poging tot zware mishandeling, waarbij hij het slachtoffer meerdere keren in het gezicht had geslagen en in bedwang had gehouden terwijl de medeverdachte geweld gebruikte. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, te vervangen door 90 dagen hechtenis bij niet-naleving. De benadeelde partij, het tweede slachtoffer, kreeg een schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen voor immateriële schade, terwijl de vordering van het eerste slachtoffer niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de straf passend was gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/026819-23
vonnis van de meervoudige kamer van 17 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. L. Verheuvel, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 juli 2024, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
2. samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 2 ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 verzoekt zij verdachte vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en feit 2 primair en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank, met daarbij de kanttekening dat verdachte moet worden vrijgesproken van dat deel van de tenlastelegging dat ziet op stekende geweldshandelingen jegens [slachtoffer 2] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verdachte jegens [slachtoffer 1] niet de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft gepleegd en dat de voor openlijke geweldpleging vereiste nauwe en bewuste samenwerking niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 26 januari 2023 te Goes een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en zijn zoon (hierna: medeverdachte) betrokken zijn geweest. Verdachte heeft hierbij [slachtoffer 2] diverse malen in het gezicht geslagen terwijl hij motorhandschoenen droeg. Hierna heeft verdachte [slachtoffer 2] naar de grond gebracht, waarna hij hem op de grond heeft vastgehouden, hem in bedwang heeft gehouden en hem op zijn hoofd heeft geslagen – nog steeds met motorhandschoenen aan. Terwijl [slachtoffer 2] op de grond werd vastgehouden door verdachte, heeft de medeverdachte hem meerdere malen geslagen, tegen het hoofd getrapt en getracht met een mes in zijn been te steken. Als gevolg van de geweldshandelingen heeft [slachtoffer 2] letsel opgelopen, te weten kneuzingen in het gelaat, met name onder de ogen, een kneuzing op het achterhoofd en bovenop het hoofd.
Medeplegen van poging tot zware mishandeling?
Verdachte wordt verweten dat hij samen met een ander – in dit geval de medeverdachte – heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 2] .
Niet is gebleken dat verdachte de geweldshandelingen heeft verricht met als doel zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Er is dan ook geen sprake geweest van vol opzet om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen – hij heeft [slachtoffer 2] op de grond vastgehouden, in bedwang gehouden en hem op zijn hoofd en tegen zijn gezicht geslagen, terwijl de medeverdachte [slachtoffer 2] meerdere keren tegen het hoofd heeft geschopt – bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en hij heeft deze kans ook bewust aanvaard. De aanmerkelijke kans bestaat dat door geweld te gebruiken tegen een onbeschermd hoofd, terwijl algemeen bekend is dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam, zwaar lichamelijk letsel aan iemand wordt toegebracht.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
De vraag die de rechtbank ook nog moet beantwoorden, is of verdachte en de medeverdachte in vereniging hebben gehandeld.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte [slachtoffer 2] op de grond heeft vastgehouden en in bedwang heeft gehouden en zowel hijzelf als de medeverdachte op dat moment geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer 2] .
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen van poging tot zware mishandeling vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan. Er is sprake van een gezamenlijke uitvoering van de poging tot zware mishandeling en de bijdrage die verdachte heeft geleverd is naar het oordeel van de rechtbank van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. Dit geldt evenwel niet voor het steken (in de richting van) op de benen van [slachtoffer 2] . Niet is gebleken dat verdachte er van op de hoogte was dat medeverdachte een mes voorhanden had en deze gebruikt heeft om een steekbeweging te maken.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Nu niet is komen vast te staan dat verdachte stekende geweldshandelingen jegens [slachtoffer 2] heeft begaan, zal de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2. primair
op 26 januari 2023 te Goes tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermalen met motorhandschoenen tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt (terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op de grond lag
) en
- meermalen tegen het hoofd heeft geschopt (terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op de grond lag)
,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast vordert zij aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 180 uur te vervangen door 90 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in de strafmaat rekening te houden met het feit dat verdachte zijn bereidwilligheid heeft getoond ten aanzien van mediation, maar hierop van de zijde van [slachtoffer 2] negatief is gereageerd. Naast deze bereidwilligheid mag in het voordeel van verdachte meewegen dat hij duidelijk en aanhoudend zijn best heeft gedaan om via de politie en Veilig Thuis een eind te maken aan de dreiging ten opzichte van zijn zoon zoals hij die ervaren heeft. Verdachte zag uiteindelijk geen andere keuze dan zelf proberen het conflict met [slachtoffer 2] uit te praten, waarbij hij ook werd gehinderd door de taalbarrière. Het is volgens de verdediging aannemelijk dat verdachte niet van plan was om geweld toe te passen. Daarnaast heeft hij zichzelf na het gevecht bij de politie gemeld. Verder wordt verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte voor de helft van de tijd verantwoordelijk is voor de zorg van zijn kinderen, het feit dat hij werk heeft en dat hij een huurwoning heeft. Deze omstandigheden maken dat wordt verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft weinig toegevoegde waarde, nu verdachte al ongeveer anderhalf jaar heeft laten zien dat hij in staat is om zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden. Daarnaast wordt er nog op gewezen dat verdachte first offender is. De geëiste taakstraf zal wat de verdediging betreft, gelet op uitspraken die zien op openlijke geweldpleging, moeten worden gematigd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn zoon schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling jegens [slachtoffer 2] , waarbij [slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen. Uit het handelen van verdachte blijkt niet dat hij op de bewuste avond probeerde om een conflict van zijn zoon op te lossen en tot een verzoening te komen, zoals hij naar eigen zeggen wel van plan was. Verdachte is immers het gevecht gestart en heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] . Dat [slachtoffer 2] niet ernstiger gewond is geraakt
is niet aan verdachte te danken geweest. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gepleegde geweld kunnen ondervinden. De geweldshandelingen hebben bovendien plaatsgevonden in een winkelgebied. Daardoor heeft het feit niet alleen gevoelens van onveiligheid bij [slachtoffer 2] teweeggebracht, maar ook bij omstanders die getuige zijn geweest en bij anderen die van het geweldsincident hebben gehoord of gelezen via bijvoorbeeld de media.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte een blanco strafblad heeft en dus – in ieder geval in Nederland – niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis van verdachte per 30 januari 2023 is geschorst. Aan deze schorsing zijn voorwaarden gekoppeld. Hoewel er naar aanleiding van de schorsing geen rapport door de reclassering is opgesteld, zijn er – voor zover bij de rechtbank bekend – geen aanwijzingen dat verdachte zich niet aan deze voorwaarden en het schorsingstoezicht heeft geconformeerd. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank dan ook mee dat hij zich nu ruim anderhalf jaar aan de voorwaarden en het toezicht houdt.
Straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste taakstraf voor de duur van 180 uur te vervangen door 90 dagen hechtenis passend en geboden is. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om verdachte daarnaast nog een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen. Het ondergane voorarrest zal in mindering worden gebracht op de taakstraf.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.870,00, bestaande uit € 370,00 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[slachtoffer 2] (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 17.075,00, bestaande uit
€ 15.575,00 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,00, ter zake van immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen vanaf 26 januari 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade.
Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat dit een voorwerp betreft dat met betrekking tot het bewezenverklaarde feit is begaan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2 primair: medeplegen van poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 (negentig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1] (feit 1)
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer 2] (feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] , € 1.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
26 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten:
* 1.00 stuks Handschoen (Omschrijving: G2552335, grijs, merk: Mqp);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Crombach, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. D.H. Hamburger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 juli 2024.
Mr. Hamburger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 26 januari 2023 te Goes openlijk, te weten, op de Kolveniershof,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke
plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1]
(meermalen)
- in/op/tegen het gezicht en/of in/op/tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen
en/of uit te halen,
- op/tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- met een mes, althans een puntig/scherp voorwerp, in/op/tegen de rug en/of zij,
althans het (boven)lichaam te steken;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 26 januari 2023 te Goes
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met motorhandschoenen) tegen het
gezicht, althans het hoofd, althans het (boven)lichaam heeft geslagen en/of
gestompt (terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op de grond lag,
- meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt (terwijl
voornoemde [slachtoffer 2] op de grond lag) en/of
- meermalen, althans eenmaal, in (de richting van)/op de benen, althans het
lichaam heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid
1. ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2023 te Goes openlijk, te weten, op de Kolveniershof,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke
plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2]
(meermalen)
- te duwen,
- in/op/tegen het gezicht en/of in/op/tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen
en/of uit te halen,
- die [slachtoffer 2] vast te houden en/of op de grond te houden,
- op/tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- in/op/tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen
- meermalen, althans eenmaal, in (de richting van)/op de benen, althans het
lichaam te steken;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )