In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind en een omgangsregeling vast te stellen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Marcus, heeft verzocht om het ouderlijk gezag te delen en een gedetailleerde omgangsregeling te creëren. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Möller, heeft zich verzet tegen dit verzoek en heeft aangegeven dat de man niet in staat is om een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden.
De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2024 was de man niet aanwezig, wat de rechtbank zorgwekkend vond. De Raad heeft vastgesteld dat er geen contact met de man kon worden gelegd en dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. De Raad adviseerde om het verzoek van de man af te wijzen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man in het verleden nauwelijks opvoedingsverantwoordelijkheid heeft gedragen en dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag en de omgangsregeling afgewezen, met de overweging dat de man niet in staat is om in het belang van het kind te handelen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.