ECLI:NL:RBZWB:2024:4918

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
C/02/404296 /. FA RK 22-5605
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag en vaststelling omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind en een omgangsregeling vast te stellen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Marcus, heeft verzocht om het ouderlijk gezag te delen en een gedetailleerde omgangsregeling te creëren. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Möller, heeft zich verzet tegen dit verzoek en heeft aangegeven dat de man niet in staat is om een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden.

De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2024 was de man niet aanwezig, wat de rechtbank zorgwekkend vond. De Raad heeft vastgesteld dat er geen contact met de man kon worden gelegd en dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. De Raad adviseerde om het verzoek van de man af te wijzen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man in het verleden nauwelijks opvoedingsverantwoordelijkheid heeft gedragen en dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag en de omgangsregeling afgewezen, met de overweging dat de man niet in staat is om in het belang van het kind te handelen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/404296 / FA RK 22-5605
datum uitspraak: 16 juli 2024
nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D. Marcus te Rijen,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw
,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. Möller te Tilburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 23 februari 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de Raad van 19 oktober 2023 en diens rapport van 15 februari 2024;
- de brieven van mr. Möller van 7 november 2023 en 29 februari 2024;
- de brieven van mr. Marcus van 17 november 2023 en 15 maart 2024.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 18 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen de advocaat van de man en de vrouw met haar advocaat. Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad. De man is niet verschenen.

2.Het nog openstaande verzoek

2.1.
De man verzoekt de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad;
  • te bepalen dat de man voortaan ook wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
  • een opbouwende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige] in de zin dat [minderjarige] de eerste maand elke woensdag- en zaterdagochtend van 9:00 uur tot 12:00 uur bij de man verblijft, de twee maanden hierna elke woensdag en zaterdag de gehele dag van 9:00 uur tot 16:00 uur bij de man verblijft en tot slot hierna elke woensdag van 9:00 uur tot donderdag 09:00 en zaterdag van 09:00 tot zondag 10:00 bij de man verblijft;
  • een verdeling van de vakanties en feestdagen op de volgende wijze:
o 3 weken in de zomervakantie, bijvoorbeeld de laatste drie weken van de
zomervakantie van de minderjarige;
o Een eerlijke verdeling van de vakanties welke elk jaar gewisseld zouden kunnen worden, bijvoorbeeld; de meivakantie en de herfstvakantie bij de man en de kerstvakantie en de carnavals-/krokusvakantie bij de vrouw.
o Een eerlijke verdeling van de feestdagen, waarbij de niet-oudergerelateerde dagen elk jaar gewisseld zouden kunnen worden, bijvoorbeeld: 31 december, eerste paasdag, hemelvaart, Vaderdag, de verjaardag van de man, 6 december en tweede kerstdag bij de man en 1 januari, tweede paasdag, Pinksteren, Moederdag, de verjaardag van de vrouw, 5 december en eerste kerstdag bij de vrouw.
- althans een zodanige regeling vast te stellen die de rechtbank juist acht.

3.De nadere beoordeling

3.1.
Bij voormelde beschikking heeft de rechtbank partijen en de [minderjarige] voor (jeugd)hulpverlening verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar:
- elke dinsdag van 11.30 uur tot 12.30 uur, waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt;
- elke vrijdag één uur in de woning van de vrouw, mits de contactmomenten op de dinsdag viermaal goed zijn verlopen.
De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek van de man aangehouden, in afwachting van het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject en het verloop van de voorlopige omgangsregeling.
3.2.
Gebleken is dat het (jeugd)hulpverleningstraject niet van de grond is gekomen, omdat het niet is gelukt in contact te komen met de man. Om die reden heeft de Raad de zaak in onderzoek genomen.
3.3.
De Raad is er evenmin in geslaagd in contact te komen met de man.
Uit het onderzoek van de Raad is gebleken dat het op dit moment niet nodig is om hulpverlening voor [minderjarige] op te starten. [minderjarige] ontwikkelt zich in positieve zin. Wel acht de Raad het van belang dat oog wordt gehouden voor mogelijk preverbaal trauma bij [minderjarige] vanwege oorgetuige zijn van huiselijk geweld. Aan de positieve ontwikkeling doet niet af dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , het gebrek aan oudercommunicatie en samenwerking en het gebrek aan (basis)veiligheid.
3.4.
De Raad stelt zich op het standpunt niet anders te kunnen adviseren dan het verzoek van de man voor gezamenlijk ouderlijk gezag af te wijzen.
Om te komen tot gezamenlijk gezag moeten de ouders een minimale vorm van communicatie kunnen hebben, kunnen komen tot het maken (en nakomen) van afspraken, inzicht hebben in de ontwikkeling van een kind, wat zij nodig heeft om te komen tot een goede en gezonde ontwikkeling, handelen in het belang van het kind en er alles aan doen om dit te doen slagen, al dan niet met ingezette hulpverlening. Om te onderzoeken of daarvan sprake is dient de man inzicht te geven in zijn leven op het gebied van woning/werk/relatie. De Raad concludeert dat dit tijdens het onderzoek niet is gebeurd. Bij gebrek aan informatie van de zijde van de man heeft de Raad grote twijfels of de man wel in staat is om in gezamenlijkheid met de vrouw belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen. De Raad constateert een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren dreigt te raken als de ouders gezamenlijk het gezag hebben en heeft niet de verwachting dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
3.5.
De Raad constateert voorts dat de door de rechtbank bij beschikking van 23 februari 2023 vastgestelde omgangsregeling sinds mei 2023 niet meer wordt nageleefd. De Raad ziet een ontwikkelingsbedreiging in het feit dat [minderjarige] op die manier niet in staat is haar vader te leren kennen. Anderzijds is de vader tot op heden geen stabiele, betrouwbare factor in het leven van [minderjarige] gebleken en zijn er twijfels over zijn (on)mogelijkheden om een veilige opvoedsituatie voor haar te creëren. Ook dat levert een ontwikkelingsbedreiging op.
Voor dit moment ziet de Raad geen andere mogelijkheid dan de rechtbank te adviseren om geen omgangsregeling vast te leggen en het recht op contact van de man met [minderjarige] te ontzeggen. De Raad adviseert de moeder om nu al, bijvoorbeeld met hulp en ondersteuning van CJG, te starten met statusvoorlichting aan [minderjarige] over haar vader. Daarnaast acht de Raad het van belang dat de vrouw de man maandelijks over [minderjarige] informeert en hem een foto van [minderjarige] stuurt. Zo blijft hij op de hoogte wat er speelt in haar leven en kan hij, als op enig moment contactherstel aan de orde zou zijn, sneller aanhaken. Ook kan de man informatie en/of foto’s van zichzelf opsturen, die de vrouw in het kader van statusvoorlichting kan gebruiken als [minderjarige] daar aan toe is. Zo blijft er een lijntje tussen de man en [minderjarige] bestaan.
3.7
Namens de man is aangevoerd dat hij inziet dat hij steken heeft laten vallen. Met name in de periode december 2023-januari 2024 was het lastig om contact met hem te krijgen in verband met zijn mentale gezondheid. Op dit moment gaat het vele malen beter met hem. De Raad ziet nog mogelijkheden voor contactherstel, mits de man hulpverlening accepteert, betrouwbaar is in het nakomen van afspraken en voldoet aan de door de hulpverlening gestelde voorwaarden. De man is bereid om zich aan deze voorwaarden te houden om zo uiteindelijk te komen tot onbegeleid contact met [minderjarige] . De man ziet in dat voorlopig enkel begeleide omgang aan de orde kan zijn. Hij merkt hierbij op dat de begeleide bezoeken steeds goed zijn verlopen en dat hij momenteel beschikt over een bewindvoerder en een hulpverlener voor meer praktische zaken.
De man handhaaft zijn verzoeken. Indien de rechtbank zijn verzoeken mocht afwijzen, zou de man het fijn vinden als de rechtbank een informatieregeling vaststelt.
3.7.
De vrouw geeft aan dat zij, anders dan de man, wel de nodige inspanningen heeft geleverd om aan het (jeugd)hulpverleningstraject en het raadsonderzoek haar medewerking te verlenen. De vrouw kan de Raad daarom volgen in het gegeven advies. Zij heeft er geen vertrouwen in dat het de man gaat lukken om alsnog te voldoen aan de door de Raad opgestelde voorwaarden. Zo ontving de vrouw begin juni 2024 nog een sms bericht van de man, waarin hij aangaf dat hij de achternaam van [minderjarige] wilde laten wijzigen in de achternaam van de vrouw. De vrouw verzoekt afwijzing van de verzoeken van de man. Zij verklaart zich bereid om de man voortaan over [minderjarige] te informeren en hem geregeld ook een foto van [minderjarige] toe te sturen.
Gezag
3.8.
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.
Vast staat dat de man in het jonge leventje van [minderjarige] nog nauwelijks opvoedingsverantwoordelijkheid heeft gedragen. Ook is er al geruime tijd geen enkele vorm van oudercommunicatie en heeft de man sinds mei 2023 geen contact met [minderjarige] .
Meerdere pogingen van de hulpverlening en de Raad tussen juli 2023 en februari 2024 om hier verandering in te brengen zijn vastgelopen, omdat de man ieder contact afhield. Ook bij de mondelinge behandeling is de man niet verschenen. Niet te verwachten is dan ook dat de situatie binnen afzienbare termijn zal wijzigen.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen enkele basis voor gezamenlijk gezag. De man weet niet wat er speelt in het leven van [minderjarige] , hoe zij zich ontwikkelt en welke beslissingen derhalve in haar belang te achten zijn. Bovendien profiteert hij niet van de mogelijkheden die hem geboden worden om daar verandering in te brengen. Gelet hierop acht de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] om de man mede met het gezag over haar te belasten en wijst het verzoek van de man dat daarop ziet af.
Omgang
3.10.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek(BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
d. indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.11.
Gelet op het gebrek aan stabiliteit en betrouwbaarheid dat de man tot op heden heeft laten zien in het contact met [minderjarige] staat naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand vast dat hervatting van de omgang tussen de man en [minderjarige] op een voor [minderjarige] niet belastende wijze kan verlopen. Daartoe zal de man eerst moeten laten zien dat zijn persoonlijke situatie inmiddels zodanig gewijzigd is dat hij nu wel in staat is de omgang met [minderjarige] op een structurele, veilige en stabiele wijze vorm te geven. De man heeft de rechtbank daar niet van kunnen overtuigen. Zo heeft de man noch de hulpverlening noch de Raad openheid gegeven over wat er speelt in zijn leven, waardoor ieder zicht op de mogelijkheden en belemmeringen van de man ontbreekt. Op dit moment acht de rechtbank met de Raad omgang tussen de man en [minderjarige] niet in haar belang.
3.12.
Het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] zal daarom worden afgewezen.
Informatie
3.13.
In aansluiting op het advies van de Raad is ter zitting over een informatieregeling gesproken. Aangezien geen (schriftelijk) verzoek van de man tot vaststelling van een informatieregeling voorligt, zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen.
Dit neemt niet weg dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd dat zij bereid is om de man geregeld over [minderjarige] te informeren en hem daarbij een foto toe te sturen. Mocht de informatie van de vrouw bij de man vragen oproepen, dan mag hij die vragen per e-mail aan de vrouw stellen, maar enkel en alleen als het vragen over [minderjarige] betreft. Deze vorm van informatievoorziening zal eventueel contactherstel tussen de man en [minderjarige] in de toekomst vergemakkelijken, omdat de man dan weet wat er in haar leven speelt.
Proceskosten
3.14.
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
wijst de verzoeken van de man af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024, in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.