9.De beslissing
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:doodslag;
feit 2:doodslag;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 4:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd;
feit 5:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, met uitzondering van
onderdeel 2º of onderdeel 7º
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 20 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[zoon slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon slachtoffer 2] van € 24.200,-, waarvan € 4.200,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [zoon slachtoffer 2] (feit 2), € 24.200,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 155 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [dochter slachtoffer 2] van € 25.175,-, waarvan € 5.175,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [dochter slachtoffer 2] (feit 2), € 25.175,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 160 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [dochter slachtoffer 1] van € 36.936,-, waarvan € 16.936,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [dochter slachtoffer 1] (feit 1), € 36.936,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 219 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [broer slachtoffer 1] van € 2.910,60 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [broer slachtoffer 1] (feit 1), € 2.910,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 39 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer 1] van € 18.988,14, waarvan € 1.488,14 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [moeder slachtoffer 1] (feit 1), € 18.988,14 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 129 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en
mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel en J. Meeuwissen MSc, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 juli 2024.
Bijlage I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te [plaats 2] [slachtoffer 1] opzettelijk en
met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door:
- die [slachtoffer 1] een insuline-injectie en/of noodzakelijke en/of adequate
medische hulp te onthouden en/of
- door uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of
samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen
de neus en/of mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas,
althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] toe te passen en/of
- die [slachtoffer 1] in een situatie van onderkoeling te brengen en/of te laten
(mede) ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te [plaats 2] [slachtoffer 1] heeft
mishandeld en/of de gezondheid van (die) [slachtoffer 1] opzettelijk heeft
benadeeld, door:
- die [slachtoffer 1] (meermalen) met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam te
schoppen en/of te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] een insuline-injectie en/of noodzakelijke en/of adequate
medische hulp te onthouden en/of
- uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of samendrukkend
en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen de neus en/of
mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas, althans het
lichaam, van die [slachtoffer 1] toe te passen en/of
- die [slachtoffer 1] in een situatie van onderkoeling te brengen en/of te laten
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te [plaats 2] roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of
nalatig heeft gehandeld jegens [slachtoffer 1] ,
die als gevolg van een ketoacidose verward gedrag vertoonde,
kortademig was, niet meer uit zijn woorden kon komen, onvast ter been
was en had overgegeven,
immers verdachte heeft, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had
moeten vermoeden dat [slachtoffer 1] diabetes patiënt was:
niet doorgevraagd wat er met hem aan de hand was en/of
hem onvoldoende hulp geboden en/of
hem geslagen en geschopt en/of
hem geen insuline toegediend en/of
(koud) water over hem heen gesproeid en/of
hem terug naar zijn (slaap)kamer gestuurd en/of
nadien niet meer gecontroleerd hoe het met hem ging,
zonder (op enig moment gedurende die nacht en/of ochtend) de
noodzakelijke en/of adequate medische hulp voor die [slachtoffer 1] in te
schakelen,
door/bij welk handelen en/of nalaten van verdachte het (mede) aan zijn
schuld te wijten is, dat die [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 307 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] [slachtoffer 2] ,
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door
uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of samendrukkend
en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen de neus en/of
mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas, althans het
lichaam, van die [slachtoffer 2] toe te passen, (mede) tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 2] (meermalen) met kracht tegen de
mond en/of het hoofd en/of de hals te slaan en/of te stompen en/of
door uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of
samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen
de neus en/of mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas,
althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] toe te passen, terwijl het feit de
dood ten gevolge heeft gehad;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] opzettelijk heeft bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, ruim 8 gram cocaïne en ruim 28 gram
amfetamine, in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne en/of amfetamine, zijnde amfetamine en/of
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
4.
hij, op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] een of meer wapen(s)
van categorie I onder 7°, te weten een zwart gasdrukpistool en/of een
zilverkleurig balletjespistool en/of een zwart luchtdrukwapen, zijnde
(een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en
afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een)
vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en)
voorhanden heeft gehad;
(artikel 13 juncto 55 Wet Wapens en Munitie)
5.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] ,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een centraalvuur gaspistool van het merk Rohm,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of
een of meer wapen(s) van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een of meer stroomstootwapen(s) (in de vorm van een zaklamp),
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot
personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden
toegebracht en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- in totaal 12, althans een aantal, kogelpatronen, van het merk Sellier & Bellot,
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )