ECLI:NL:RBZWB:2024:4898

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
02/316326-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en geweldsdelicten met fatale afloop in de woning van verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft op 14 december 2020 zijn partner, [slachtoffer 2], om het leven gebracht door samendrukkend en/of afdrukkend geweld toe te passen. De rechtbank concludeert dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op overlijden door de toegepaste geweldshandelingen. De verdachte was de enige volwassene in de woning op het moment van het overlijden van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] en dat er een patroon van mishandeling was. Op 19 oktober 2021 heeft de verdachte ook [slachtoffer 1] om het leven gebracht door hem te mishandelen en hem noodzakelijke medische hulp te onthouden, terwijl hij zich in een hulpbehoevende toestand bevond door een diabetische ketoacidose. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar heeft hem vrijgesproken van moord wegens gebrek aan bewijs voor voorbedachten rade. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar en moet schadevergoeding betalen aan de nabestaanden van beide slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/316326-20
vonnis van de meervoudige kamer van 16 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ( [land] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan den Rijn
raadslieden mr. C.D.W. Herrings en mr. C.R. Pirone, advocaten te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 en 12 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de benadeelde partijen heeft mr. F.J.M. Hamers de vorderingen tot schadevergoeding toegelicht. Het onderzoek is gesloten op 16 juli 2024.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 19 oktober 2021 al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, dan wel dat hij hem heeft mishandeld of opzettelijk zijn gezondheid heeft benadeeld met de dood ten gevolge, dan wel dat door zijn handelen of nalaten het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] is overleden;
feit 2:op 14 december 2020 al dan niet met voorbedachten rade zijn partner [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, dan wel dat hij haar heeft mishandeld terwijl dit de dood ten gevolge heeft gehad;
feit 3:op 14 december 2020 een hoeveelheid van 8 gram cocaïne en 28 gram amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 4:op 14 december 2020 een gasdrukpistool, een balletjespistool en een luchtdrukwapen voorhanden heeft gehad;
feit 5: op 14 december 2020 een centraalvuur gaspistool, stroomstootwapens en munitie voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op
14 december 2020 schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer 2] (feit 2). Uit het pathologisch onderzoek is niet gebleken van een ziekelijke of toxicologische doodsoorzaak. Ook is er geen sprake van zelfdoding, waardoor slechts twee mogelijke scenario’s resteren: een ongeval of een misdrijf. De enige door de patholoog overwogen doodsoorzaak is een krachtinwerking ter hoogte van de mond en/of hals die geleid kan hebben tot of bijgedragen hebben aan het overlijden, maar alleen als sprake is geweest van samendrukkende krachtinwerking. Die samendrukkende krachtinwerking moet van enige duur geweest zijn, omdat alleen het daardoor veroorzaakte zuurstoftekort uiteindelijk tot de dood kan lijden. Een samendrukkende krachtinwerking van enige duur impliceert toegebracht geweld. Voor het bewijs dat [slachtoffer 2] is overleden als gevolg van een misdrijf moet worden gekeken naar de context van het overlijden. Ten aanzien van de vraag hoe [slachtoffer 2] het letsel aan haar mond heeft opgelopen, heeft verdachte geen geloofwaardige consistente verklaring afgelegd. Het letsel aan de mond ten tijde van het overlijden kan niet al zijn ontstaan op zaterdag 12 december 2020. Op de camerabeelden van 12 december 2020 is om 14.00 uur zichtbaar letsel aan de mond van [slachtoffer 2] te zien. De patholoog heeft echter aangegeven dat beginnende genezing binnen een dag te verwachten is. Daarbij komt dat zij toen ook een dik oog had, wat beter past bij geweld dan bij een val. Ook over de gebeurtenissen van de ochtend van overlijden komt verdachte niet met een geloofwaardige consistente verklaring. Hij heeft in zijn verhoren en ter plekke die ochtend verschillende verhalen verteld over wat er die ochtend is gebeurd. Er volgt geen verklaring voor de letsels aan de mond en de kaaklijn. Bij de politie heeft verdachte in het geheel niet verklaard over de twee gemaakte foto’s om 06.23 uur. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij misschien zijn telefoon al in zijn hand had om 112 te bellen. Nadat hem is voorgehouden dat er 10 minuten zitten tussen het maken van de foto’s en het bellen van 112, weet verdachte niet wat hij in de tussentijd heeft gedaan. Uit getuigenverklaringen en uit door verdachte zelfgemaakte filmpjes blijkt dat verdachte [slachtoffer 2] stelselmatig mishandelde. Verdachte was de enige volwassene die in het weekend voor haar overlijden bij [slachtoffer 2] is geweest. Nu [slachtoffer 2] de ochtend van maandag 14 december 2020 is overleden resteert, bij uitsluiting van alle andere mogelijke doodsoorzaken, enkel de conclusie dat zij is overleden als gevolg van een samendrukkende krachtinwerking op haar neus, mond en keel/hals waarvoor verdachte verantwoordelijk is. Een dergelijke samendrukkende krachtinwerking kan alleen dodelijk zijn als dit gepaard gaat met de nodige kracht en enige tijd duurt. Dit is een uitvoeringshandeling die zozeer gericht is op de dood dat verdachte zich willens en wetens bloot heeft gesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Voor het onderdeel voorbedachten rade zijn geen aanwijzingen in het dossier, zodat verdachte van dat deel dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op
19 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1). De patholoog concludeert dat op het moment van zijn overlijden sprake was van een ernstige diabetische ketoacidose die het overlijden kan verklaren. Gelet op de breuk van het rechter bovenste hoorntje van het schildkraakbeen, de letsels in de mond en de drie recente ribbreuken die hij had, die allen gepaard gingen met bloeduitstortingen, kan de patholoog een gewelddadige oorzaak van zijn overlijden niet uitsluiten. Het gaat dan (op zichzelf of in combinatie) om verwurging, smoren of belemmeren van de ademhaling. De patholoog geeft aan dat, nu sprake was van een ketoacidose, het slachtoffer sneller zou overlijden in geval van een verwurging, smoren of benemen van de ademhaling. Dit omdat ketoacidose leidt tot een bewustzijnsverlaging. Daar komt bij dat uit het neuropathologisch onderzoek aan de hersenen is gebleken dat kort voor of in het kader van het overlijden, sprake was van een zuurstoftekort. Ten aanzien van de breuk van het hoorntje en de bloeduitstortingen rondom de ogen overweegt de patholoog dat die eerder gezien worden bij toegebracht letsel dan bij accidenteel letsel. Ten aanzien van de overige letsels kan hij geen zeker onderscheid maken of die accidenteel of toegebracht zijn. De patholoog kan ook niet aangeven of een overlijden als gevolg van een ketoacidose waarschijnlijker is dan een overlijden als gevolg van een gewelddadige oorzaak. Er moet worden gekeken naar de context van het overlijden. Verdachte heeft die nacht geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] . Hij heeft hem geschopt en meermalen geslagen. Op de beelden is letsel zichtbaar en [slachtoffer 1] grijpt ook meermalen naar zijn hoofd. Daarnaast zijn bij de sectie ook letsels geconstateerd. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het gebroken hoorntje en de gebroken ribben. Daarnaast heeft verdachte een ongeloofwaardige verklaring afgelegd over het gedrag van [slachtoffer 1] . Bovendien heeft verdachte de filmpjes die hij die nacht van [slachtoffer 1] had gemaakt gewist. Op die filmpjes is te horen dat verdachte steeds bozer wordt en dat hij [slachtoffer 1] waarschuwt dat hij geen last meer van hem wil hebben anders rukt hij zijn hoofd eraf of smijt hij hem van het balkon. De feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat het letsel aan het hoorntje, het hoofd, de mond, de ogen en de ribben allemaal toegebracht letsel is. Bij uitsluiting van andere doodsoorzaken behalve de ketoacidose resteert enkel de conclusie dat [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van samendrukkende krachtinwerking op zijn mond, hals en ribben. De ketoacidose en een gewelddadige doodsoorzaak kunnen naast elkaar bestaan en versterken elkaars werking. Verdachte valt niet te verwijten dat hij [slachtoffer 1] geen insuline injectie heeft gegeven, maar wel dat hij 112 niet heeft gebeld. Een samendrukkende krachtinwerking moet gepaard gaan met enige kracht en enige tijd duren om dodelijk te zijn. Deze uitvoeringshandeling is zozeer gericht op de dood dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Nu ook de onderkoeling een bijdragende factor is geweest en verdachte willens en wetens ruim een minuut lang een koude waterstraal op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gehouden kan ook dat onderdeel worden bewezen. Voor het onderdeel voorbedachten rade zijn geen aanwijzingen in het dossier, zodat verdachte van dat deel dient te worden vrijgesproken.
Ook het aanwezig hebben van 8 gram cocaïne en 28 gram amfetamine (feit 3) kan wettig en overtuigend bewezen worden. Daarnaast kan ook het voorhanden hebben van de wapens en munitie (feit 4 en 5) wettig en overtuigend bewezen worden. In de auto van verdachte lag een stroomstootwapen en op de eettafel lag een luchtdrukwapen. Verdachte heeft niet doorgevraagd wat er in het kistje zat wat hij moest bewaren in zijn berging, terwijl hij wist dat het foute boel was. Hij is strafrechtelijk aansprakelijk voor de wapens en munitie in dat kistje. Verdachte dient wel vrijgesproken te worden van
meerstroomstootwapen
s, omdat het tweede stroomstootwapen in oktober 2021 is gevonden en dat niet valt onder de tenlastelegging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak voor feit 2. De gemaakte filmpjes bevestigen de voorgeschiedenis waarover verdachte heeft verklaard. Uit die filmpjes blijkt de jarenlange hardnekkige alcoholverslaving van [slachtoffer 2] die het gezinsleven compleet heeft ontwricht. Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer 2] viel als ze dronken was.
Verdachte werd in de ochtend van 14 december 2020 wakker doordat hij [slachtoffer 2] geluiden hoorde maken alsof zij moest overgeven. Hij constateerde dat zij nat was van plas en dat zij begon te poepen. Aangezien de kinderen bijna gewekt moesten worden vanwege school en hij wilde voorkomen dat zij haar zo zagen, heeft hij haar meegenomen naar de badkamer om haar vieze kleding uit te trekken en heeft hij haar benen en billen afgespoeld in bad. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer 2] meegenomen naar de slaapkamer. Hij kreeg geen contact met haar wat hij al vele malen eerder had meegemaakt. Hij maakte om 06.23 uur foto’s om te laten zien dat het weer niet goed met haar ging. Nadat [slachtoffer 2] had gebraakt en gepoept op het matras in de slaapkamer merkte verdachte kort daarna dat zij niet meer ademde. Hij blies in haar mond en daar kwam een zwarte substantie uit. De foto van 06.23.38 uur in combinatie met het beeld van de bewegingscamera om 06.36.09 uur laten zien dat het matras binnen 13 minuten zichtbaar sterker is vervuild. Ter hoogte van haar mond zit een enorme donker ogende vlek op het matras. Toen verdachte merkte dat [slachtoffer 2] niet meer ademde heeft hij onmiddellijk 112 gebeld. Omdat er werd gezegd dat de hulpverleners veel plek nodig hadden, heeft hij haar naar de woonkamer gebracht. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 2] uiteindelijk om 07.20 uur is overleden.
De recherche heeft een verkeerde invulling gegeven aan het beeldmateriaal. Daarnaast staan de gebeurtenissen op de filmpjes in een te ver verwijderd verband van de tenlastelegging.
De patholoog overweegt dat van het totale letselbeeld geen onderscheid kan worden gemaakt tussen accidenteel en toegebracht letsel. Een overlijden door ziekelijke afwijkingen kan niet geheel worden uitgesloten. Er is dan ook geen zekere doodsoorzaak gebleken. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte [slachtoffer 2] heeft gewurgd. Het letsel aan de kaakrand is gedateerd op enkele tot meerdere minuten oud en past beter bij intubatie. Ook is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte haar heeft gesmoord, dan wel haar ademhaling zou hebben belemmerd. Het letsel aan de neus en mond past ook bij het scenario waarbij er een directe impact is geweest op de onderzijde op het hoofd door erop te vallen. Daarover heeft verdachte al vanaf het begin af aan verklaard en het scenario van een accidentele toedracht vindt ook steun in het dossier. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 2] op 11 december 2020 al een dikke lip had en dat zij op 12 december 2020 zichtbaar letsel had aan haar ogen, neus en mond. Zij leek ook een bloeduitstorting op haar linkerkaak te hebben. Verdachte heeft hierover verklaard dat zijn vrouw was gevallen op de reling van het balkon. Daarnaast heeft hij ook verklaard dat zijn vrouw in de nacht van 13 op 14 december 2020 ten val is geraakt bij de televisiekast. Vermoedelijk is er die nacht nog een val geweest gelet op de kast die uit het lood staat en de bloedveeg op die kast. Verdachte heeft op de ochtend van het overlijden bloed uit de mond van [slachtoffer 2] zien komen. De patholoog heeft verklaard dat hij in het algemeen bij een tweetal dagen wel tekenen van genezing zou verwachten bij het letsel aan de mond. De verklaring van verdachte past bij de conclusie van de patholoog dat het letsel aan de lippen recent is. Gelet op de slechte conditie van het lichaam van [slachtoffer 2] is het reëel om bij [slachtoffer 2] uit te gaan van tekenen van genezing binnen twee dagen. Het scenario van smoren is totaal niet aannemelijk. Voor het belemmeren van de ademhaling is ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. Het is veel waarschijnlijker dat het letsel aan de linker kaakrand en de romp zijn veroorzaakt door medisch handelen. Tot slot is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte uitwendig en/of mechanisch geweld tegen het hoofd, mond, neus, hals en/of lichaam heeft gebruikt. Een accidentele toedracht voor de oorzaak van de letsels wordt niet uitgesloten door de forensische bevindingen. De getuigenverklaringen van de bewoners van de [flat] zijn van horen zeggen en naar hun aard zeer speculatief. Er zijn getuigenverklaringen van personen die dichterbij verdachte en [slachtoffer 2] stonden en zij verklaren allen dat er geen sprake was van fysiek geweld. De symptomen van [slachtoffer 2] passen bij een bloedende maagzweer, wat zou leiden tot de conclusie dat [slachtoffer 2] is overleden door een ziekelijke afwijking. Alle letsels kunnen worden verklaard door herhaaldelijk stoten en/of vallen, zonder relevantie ten aanzien van de dood.
De verdediging bepleit eveneens integrale vrijspraak voor feit 1. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 1] zich de dag van te voren niet lekker voelde. Op geen enkel moment heeft verdachte gedacht dat [slachtoffer 1] stervende was. Toen hij merkte dat [slachtoffer 1] zich vreemd ging gedragen heeft verdachte de broer van [slachtoffer 1] gebeld die ook langs is gekomen. Ook de broer heeft toen geen ambulance gebeld. Op de filmpjes van daarna is te horen dat verdachte een ambulance wil bellen maar [slachtoffer 1] reageert hier steeds afwijzend op. Van enige vorm van geweld waardoor letsel zou zijn ontstaan is niet gebleken uit de filmpjes. De ‘schop’ tegen de linkerflank en ‘klappen’ tegen het achterhoofd hebben geen letsel veroorzaakt en dat kan ook niet omdat dit niet met kracht is gedaan. De politie constateert pas letsel aan zijn neus en oog bij filmpje D, terwijl bij filmpje C al een bloedneus aanwezig was en vermoedelijk was ook het letsel aan het oog reeds eerder aanwezig.
Volgens de patholoog is de doodsoorzaak onbekend. Alle letsels kunnen verklaard worden door het herhaaldelijk stoten en/of vallen, zoals in het geval van een diabetische ketoacidose. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gewurgd. Alleen de breuk van het hoorntje is waarschijnlijker onder de hypothese van verwurging dan onder de hypothese van stomp botsende krachtsinwerking. Voor het overige ontbreekt iedere aanwijzing voor verwurging. Het scenario van stomp botsende krachtinwerking is gezien alle bevindingen in het dossier niet minder waarschijnlijk. Tussen de filmpjes zit een tijdsbestek van 45 minuten waarbinnen [slachtoffer 1] zich kan hebben bezeerd. Bovendien bevindt al het letsel zich aan de rechterzijde van het lichaam waardoor het waarschijnlijk is dat [slachtoffer 1] is gevallen op zijn rechterkant, terwijl de breuk aan het hoorntje en de bloeduitstorting in de onderkaakspeekselklier zich ook aan de rechterkant bevinden. De breuk aan het hoorntje is een recente breuk van een dag of enkele dagen oud. [slachtoffer 1] kan deze breuk dus ook al eerder hebben opgelopen. Ook voor het smoren is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De meerdere bloeduitstortingen in het slijmvlies van de mond die bij leven zijn ontstaan, kunnen veroorzaakt zijn door stomp botsende krachtinwerking of (af)drukkende krachtinwerking. Er is geen letsel aan de neus geconstateerd passend bij smoren en er zijn geen sectiebevindingen die smoren kunnen bewijzen of uitsluiten. Er is ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de ademhaling opzettelijk is belemmerd. Het belemmeren van de ademhaling wordt benoemd vanwege het letsel aan de borstkas. Dit letsel kan echter zijn ontstaan door een stomp botsende of een (samen)drukkende krachtinwerking waarbij beide oorzaken even waarschijnlijk zijn. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte geweld tegen het hoofd en/of lichaam heeft gebruikt om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De letsels aan het rechteroog en het harde hersenvlies zijn bij leven ontstaan door stomp botsende krachtinwerking, zoals stoten, vallen of geslagen worden. De letsels zijn gering en hebben op zichzelf geen bijdrage geleverd aan het overlijden. Er is een grote kans dat [slachtoffer 1] zijn hoofd heeft gestoten of op zijn hoofd is gevallen.
Er is ook onvoldoende bewijs dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk een insuline injectie of medische hulp heeft onthouden. Verdachte was in de veronderstelling dat [slachtoffer 1] dronken was. Nu verdachte geen wetenschap had dat [slachtoffer 1] een insuline injectie nodig had, kan hij dit ook niet opzettelijk hebben onthouden. Ook kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk in een staat van onderkoeling heeft gebracht ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden. Uit het pathologisch rapport blijkt niet dat er bevindingen zijn die passen bij hypothermie. Er is geen enkel motief om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Het meest waarschijnlijke scenario is dat [slachtoffer 1] is overleden aan diabetische ketoacidose en niet door een gewelddadige doodsoorzaak. Tot slot wordt ook niet voldaan aan de hoge eisen van de Hoge Raad bij enige vorm van schuld, waardoor er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde dood door schuld.
Ten aanzien van feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Evenals ten aanzien van het zwarte luchtdrukwapen (feit 4) en het stroomstootwapen (feit 5). Wat betreft het zwarte gasdrukpistool, het zilverkleurige balletjespistool, het centraal gaspistool en de munitie bepleit de verdediging vrijspraak. Verdachte heeft geen wetenschap gehad van de aanwezigheid van deze wapens en munitie in het kistje in de berging. Het betrof een afgesloten kluis die toebehoorde aan een derde. Die persoon had verteld dat er messen in zouden zitten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 2
Inleiding
In de ochtend van 14 december 2020 om 06.33 uur heeft verdachte naar 112 gebeld voor zijn vrouw [slachtoffer 2] . Om 06.39 uur is burgerhulpverlener [naam 1] bij de woning aan de [adres] in [plaats 2] aangekomen en gestart met de reanimatie van [slachtoffer 2] . Hij zag dat zij half ontkleed was en dat het onderlichaam bedekt was. Hij zag letsel en bloed in haar gezicht. Hij voelde geen polsslag bij [slachtoffer 2] en er was geen ademhaling.
Omstreeks 06.41 uur kwam de politie ter plaatse. In de woning waren, naast verdachte en burgerhulpverlener [naam 1] , de kinderen van verdachte en [slachtoffer 2] , [zoon slachtoffer 2] en [dochter slachtoffer 2] , aanwezig in een slaapkamer. [verbalisant] heeft de reanimatie van [naam 1] overgenomen. Acht minuten later arriveerde het ambulancepersoneel. Terwijl zij de medische handelingen verrichtten, bleven de verbalisanten reanimeren. Tijdens het reanimeren hebben zij de deken van het lichaam van [slachtoffer 2] gehaald en zagen zij meerdere grote blauwe plekken op haar benen, bovenlichaam en armen. Haar rechteroog was opgezwollen en donkerblauw van kleur. Daarnaast was haar bovenlip opgezwollen en kapot en zat er bloed rondom haar mond. Na ongeveer 30 minuten besloot het ambulancepersoneel in overleg met een arts van het Mobiel Medisch Team om de reanimatie te beëindigen. In verband met de verdachte omstandigheden waaronder het lichaam van [slachtoffer 2] was aangetroffen, is verdachte in de woning aangehouden.
Op 14 december 2020 werd door gemeentelijk lijkschouwer [schouwarts] een schouw verricht. De schouwarts was niet overtuigd van een natuurlijke dood. Op de sokken na was het lichaam geheel ontkleed en op het lichaam waren verschillende hematomen en verwondingen zichtbaar. Er werden ontlastingvegen op de bovenbenen, ontlasting rond de anus en op de billen aangetroffen.
Er werd een radiologisch onderzoek gelast waaruit bleek dat er veel letsel was. Ook werd er sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer 2] . Uit het voorlopig sectie rapport volgde dat er geen zekere doodsoorzaak was gebleken. Voor nadere interpretatie van de sectiebevindingen dienden de resultaten van het lichtmicroscopisch, toxicologisch, neuropathologisch en letseldateringsonderzoek te worden afgewacht.
Naar aanleiding van deze bevindingen werd nader onderzoek gedaan door de districtsrecherche in het onderzoek genaamd Kettering.
De rechtbank zal de bewijsoverweging verder opdelen in een aantal deelvragen. Deze deelvragen luiden:
1. Wat is de doodsoorzaak van [slachtoffer 2] ?
2. Is verdachte bij het overlijden van [slachtoffer 2] betrokken?
3. Is er sprake van een strafbaar feit?

1.Wat is de doodsoorzaak van [slachtoffer 2] ?

Nadat de gemeentelijk lijkschouwer had geconcludeerd niet overtuigd te zijn dat de dood van [slachtoffer 2] ten gevolge van een natuurlijke oorzaak was ingetreden, is een aantal deskundigenonderzoeken verricht op het gebied van onder andere radiologie, neuropathologie, toxicologie en pathologie.
Bespreking bevindingen patholoog
Forensisch [patholoog] heeft sectie verricht op het lichaam van de 33-jarige [slachtoffer 2] en hierover op 24 april 2021 gerapporteerd. Hij concludeert dat bij [slachtoffer 2] geen zekere doodsoorzaak is gebleken. Een ziekelijke en/of toxicologische oorzaak van het overlijden konden bij onderzoek met het blote oog en lichtmicroscopisch onderzoek niet worden vastgesteld. Dit sluit een overlijden door ziekelijke afwijkingen overigens niet geheel uit. Aan het lichaam waren talrijke letsels aanwezig als gevolg van meervoudig stomp botsende krachtinwerking op verschillende tijdstippen, deels hevig van aard. Hierbij kon geen zeker onderscheid worden gemaakt tussen accidenteel en toegebracht letsel.
Volgens de patholoog kan de krachtinwerking ter hoogte van de mond en/of hals hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan het overlijden. Dit betreft dan een samendrukkende krachtsinwerking omdat de mond, neus en/of hals zouden moeten zijn afgesloten.
In antwoord op een vraag van de rechter-commissaris over het tijdstip van overlijden heeft de patholoog op 13 oktober 2021 bericht dat sprake is geweest van een hartstilstand enkele minuten tot enkele tientallen minuten voorafgaand aan de reanimatie.
Letsel mond
Over het letsel aan de mond heeft de patholoog gerapporteerd dat rondom de mond enkele ingedroogde huidbeschadigingen zichtbaar waren. Er was een forse verscheuring en bloeduitstorting aan de binnenzijde van de boven- en onderlip. De letsels ter hoogte van de mond zijn bij leven ontstaan door stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking. Gezien de uitgebreidheid van het letsel aan de lippen is deze krachtinwerking hevig geweest. Indien sprake is geweest van bij leven afsluiten van de ademwegen door (samen)drukkende krachtinwerking op de mond en neus (smoren) kan dit via ademhalingsfunctiestoornissen hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden.
[patholoog] is door de politie nader bevraagd over de letsels en heeft verklaard dat er bij het letsel aan de mond geen tekenen van (beginnende) genezing waren. Hij acht het daarom hoogst onwaarschijnlijk dat dit letsel twee dagen voor het overlijden zou zijn opgetreden.
Vervolgens heeft [patholoog] op 11 januari 2024 bij de rechter-commissaris verklaard dat voor de mond, het letsel aan de lippen, letseldatering niet geschikt is. Daar is geen biopt van genomen, maar daar is met het blote oog naar gekeken. Er waren geen tekenen van genezing. Een letsel aan slijmvliezen geneest vrij snel, omdat daar sprake is van een forse doorbloeding. Daar treden relatief snel tekenen van genezing op. Als het letsel een tweetal dagen geleden zou zijn ontstaan, dan is daar wel echt verandering te verwachten. De deskundige is tijdens zijn werk als patholoog en arts op de spoedeisende hulp niet eerder tegengekomen dat bij een oud letsel aan het slijmvlies nog geen verandering zichtbaar was na twee dagen. Het betreft een expert opinion. Bij een letsel tot meerdere uren oud is weinig verandering te verwachten. Op enig moment is er verandering zichtbaar, dat is vanaf meerdere uren. Na een dag zou de patholoog dus wel verandering verwachten. Ook heeft de patholoog verklaard dat het letsel aan de lippen niet kan zijn ontstaan door intubatie.
[patholoog] heeft bij de rechter-commissaris op 23 mei 2024 verklaard dat het letsel aan de lippen recent is en dat er geen aanwijzingen zijn voor oudere componenten. In zijn algemeenheid gesproken zou na één dag verandering qua genezing worden verwacht. De conditie van het lichaam van [slachtoffer 2] heeft daar geen invloed op. Het letsel past niet bij het ontstaan door op de lip te kauwen door [slachtoffer 2] zelf. Dat kan niet gezien de uitgebreidheid van het letsel als ook de locatie, heel centraal en heel hoog naar boven toe. Het is niet zo dat als er recidiverend letsel zou zijn aan de lippen dat daardoor de beoordeling van de genezing zou worden verstoord.
Letsel neus
De patholoog heeft gerapporteerd dat de neus gezwollen was met onderhuidse bloeduitstorting en meerdere inliggende kleinere oppervlakkige huidbeschadigingen.
Letsel kaakrand
[patholoog] heeft verder gerapporteerd dat ter hoogte van de kaakrand links enkele onderhuidse bloeduitstortingen waren, deels met inliggende oppervlakkige huidbeschadiging. Deze letsels passen bij een ouderdom van enkele tot meerdere minuten vóór het overlijden. De patholoog heeft tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 11 januari 2024 verklaard dat het letsel aan de kaakrand normaal niet wordt gezien bij intubatie, maar dit niet volledig kan worden uitgesloten. Verder heeft de patholoog tijdens dat verhoor verklaard dat al het letsel aan de onderzijde van het hoofd en de onderste gelaatshelft voor smoren in aanmerking komt. Dat is het letsel aan de neus, de lippen en de wangen. Het letsel aan de kaakrand kan ook nog een gevolg zijn van smorende handelingen.
Letsel hals
De patholoog heeft gerapporteerd dat de letsels in de hals bij leven zijn ontstaan door stomp botsende krachtinwerking. Daarbij kan het niet worden uitgesloten dat deze zijn ontstaan door samendrukkende krachtinwerking. Omdat aanhoudende samendrukkende krachtsinwerking op de hals aanleiding kan geven tot zuurstoftekort van de hersenen, kan in strikte zin verwurging als oorzaak van of bijdrage aan het overlijden niet worden uitgesloten.
Overlijden door maagzweer?
Het ter zitting door de verdediging geschetste scenario dat [slachtoffer 2] overleden zou zijn door een ziekelijke afwijking, namelijk een bloedende maagzweer, wordt niet ondersteund door het dossier. Uit het sectieverslag blijkt dat bij de inwendige schouw ook de maag is onderzocht. De maag was normaal van grootte, vorm en oppervlak. In de maag was circa 10 ml bruin vocht aanwezig en de maagwand was intact. Het maagslijmvlies toonde kleine gebieden met stipvormige bloeduitstortingen. De patholoog heeft niet gerapporteerd over een (bloedende) maagzweer. Bovendien heeft de patholoog nadrukkelijk gerapporteerd dat er geen aanwijzingen waren voor een ziekelijke doodsoorzaak, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen indien er een verdenking van een maagzweer was. Niet gebleken is dat de donkere vlek op het matras waarop [slachtoffer 2] lag die is te zien op de foto van 06.39.09 uur bloed uit de maag van [slachtoffer 2] betreft. De rechtbank ziet voor dit scenario dan ook geen aanknopingspunt.
Tussenconclusie
Op grond van voorgaande bevindingen beschouwd in de context van het dossier, stelt de rechtbank vast dat niet is gebleken van een ziekelijke of toxicologische doodsoorzaak. Op het lichaam van [slachtoffer 2] waren talrijke letsels zichtbaar, waaronder op de neus, mond, kaak en hals. De bloeduitstorting aan de kaak past bij een ouderdom van enkele tot meerdere minuten voorafgaand aan het overlijden. De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van de patholoog vast dat het letsel aan de mond van een ouderdom is van niet meer dan één dag. Deze letsels kunnen indien sprake is geweest van een samendrukkende krachtinwerking van langere duur hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan het overlijden van [slachtoffer 2] . Een andere mogelijke doodsoorzaak is uit het onderzoek niet gebleken.

2.Is verdachte bij het overlijden van [slachtoffer 2] betrokken?

Verdachte was de enige volwassene die in de woning aanwezig was toen [slachtoffer 2] overleed.
Geweld verdachte richting [slachtoffer 2]
Bij [slachtoffer 2] was sprake van talrijke letsels als gevolg van meervoudig stomp botsende krachtinwerking op verschillende tijdstippen, deels hevig van aard. De patholoog heeft verklaard dat er een bloeduitstorting zichtbaar was in het oogwit van het linkeroog en op het overliggende ooglid. Dit is een forse bloeduitstorting en dat past in dit geval bij een directe krachtinwerking op het oog. Dat dit is ontstaan door een slag is aannemelijker dan door een val, omdat het oog relatief beschermd zit door de oogkasrand. Daarnaast is er ook letsel geconstateerd aan de rug en het linker bovenbeen. Er waren uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen en lijnvormige oppervlakkige huidbeschadigingen zichtbaar op de rug. Hierbinnen waren twee bandvormige letsels met kruisend beloop aanwezig. Dit letsel was passend bij een ouderdom van enkele dagen. De patholoog omschrijft dit letsel als een opvallend patroon, wat mogelijk gerelateerd kan worden aan een langwerpig oorzakelijk voorwerp en/of fixatie. De rechtbank stelt vast dat de bevindingen over zowel het letsel aan het oog als het letsel aan de rug meer passen bij toegebracht letsel dan bij accidenteel letsel.
Uit getuigenverklaringen blijkt dat verdachte eerder geweld heeft gebruikt richting [slachtoffer 2] . [getuige 1] heeft verklaard dat zij in de zomer heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 2] met beide handen bij haar keel vastgreep. [getuige 2] heeft verklaard dat zij in de zomer heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 2] vastpakte, tegen de auto aangooide en meerdere malen naar haar uithaalde. Zij hoorde [slachtoffer 2] ook gillen. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze getuigen te twijfelen, ook aangezien zij geen directe relatie hadden met verdachte of [slachtoffer 2] .
Op de telefoon van verdachte zijn vele filmpjes aangetroffen waarop verdachte en [slachtoffer 2] te zien en te horen zijn. Drie van deze filmpjes zijn door verdachte gemaakt op 25 en 26 oktober 2020 en maken onderdeel uit van het dossier. De eigen waarneming van de rechtbank van wat er op die filmpjes te zien en horen is, komt overeen met de bevindingen van de politie. Op alle drie de filmpjes is hoorbaar dat verdachte met verheven stem praat en op momenten schreeuwt tegen [slachtoffer 2] . Verdachte zegt constant tegen [slachtoffer 2] dat zij zich moet gaan wassen, omdat zij onder ontlasting zou zitten. Op het filmpje [bestandsnaam 1] is te zien dat verdachte [slachtoffer 2] tweemaal schopt tegen haar rug, terwijl zij op een matras ligt en hij daarop staat. Op het filmpje [bestandsnaam 2] is het geluid van een klap hoorbaar en een kreet van [slachtoffer 2] waarna te zien is dat [slachtoffer 2] op haar rug op de grond ligt op een fiets. Ze gaat dan zitten en vervolgens is weer een klap te horen en slaakt [slachtoffer 2] een kreet. Wanneer [slachtoffer 2] weer in beeld komt ligt zij op de grond. Op het filmpje [bestandsnaam 3] is te zien dat het beeld wegdraait en de haren van [slachtoffer 2] vervolgens overeind staan en dat [slachtoffer 2] vervolgens na het wegdraaien van het beeld op de grond ligt. De rechtbank ziet op deze filmpjes niet dat [slachtoffer 2] wankelt of valt en er zijn geen voorwerpen te zien waarover zij gestruikeld kan zijn. Gelet op die omstandigheden in combinatie met de manier van communiceren van verdachte en de inhoud van wat hij op die momenten zegt, stelt de rechtbank vast, anders dan door de verdediging is betoogd, dat verdachte tijdens deze filmpjes geweld uitoefent op [slachtoffer 2] .
Op grond van het voorgaande blijkt dat bij [slachtoffer 2] sprake was van talrijke letsels, waarvan enkele beter passen bij toegebracht letsel dan bij een accidentele toedracht. Daarnaast is gebleken dat verdachte op diverse momenten geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] onder meer wanneer zij onder de ontlasting zou zitten. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte gewelddadig was richting [slachtoffer 2] .
Daarnaast zijn op de telefoon van verdachte twee afbeeldingen aangetroffen van [slachtoffer 2] terwijl zij geheel naakt op haar linkerzij op een matras ligt. Tussen haar bovenbenen lijkt ontlasting te zitten. De afbeeldingen zijn gemaakt op 14 december 2020 om 06.23 uur. Verdachte heeft bij de politie in het geheel niet verklaard over het maken van deze foto’s. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij zijn telefoon mogelijk al in zijn hand had omdat hij 112 ging bellen. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte is gebleken dat verdachte om 06.33 uur naar 112 heeft gebeld. Nadat verdachte daarmee is geconfronteerd heeft hij verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat hij in de tien minuten tussen het maken van de foto’s en het bellen naar 112 heeft gedaan. Voor het maken van de foto’s en voor hetgeen op de foto’s is te zien geeft verdachte geen uitleg.
Geen andere, afdoende verklaring voor letsels mond dan samendrukkend geweld
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat het letsel aan de mond van [slachtoffer 2] van een ouderdom is van niet meer dan één dag. Verdachte heeft wisselend verklaard over wat er de dagen voorafgaand aan het overlijden gebeurd zou kunnen zijn en komt niet met een eenduidige verklaring voor hoe het letsel aan de mond van [slachtoffer 2] is ontstaan. Aanvankelijk heeft hij verklaard dat [slachtoffer 2] op vrijdag of zaterdag in het park in elkaar zou zijn geslagen. Later verklaart hij dat dit niet dat bewuste weekend maar op een eerder moment zou zijn gebeurd (en dat de politie verkeerd had begrepen dat hij het had over die vrijdag of zaterdag) en dat ze op vrijdag met haar mond op de reling van het balkon is gevallen. Weer later verklaart hij dat dit op zaterdag 12 december 2020 zou zijn gebeurd. Gelet op het feit dat het letsel een ouderdom heeft van niet meer dan één dag, kan het letsel aan de mond niet zijn ontstaan op 12 december 2020 in de middag, waarbij [slachtoffer 2] tussen 14.04 en 14.05 uur op camerabeelden is te zien met letsel aan haar neus en mond. Verdachte heeft nog wel verklaard dat [slachtoffer 2] zich in de nacht van 13 op 14 december 2024 heeft bezeerd aan de televisiekast en zij ook later die nacht vermoedelijk nog is gevallen, maar ook daar is hij niet eenduidig in. Hij heeft als mogelijke oorzaak voor het letsel voorts nog genoemd dat zij haar mond aan de hoek de salontafel zou hebben gestoten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor het ontstaan van dit letsel niet een afdoende verklaring of alternatief heeft gegeven. De rechtbank is tevens van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn dat het letsel accidenteel is ontstaan. Daarentegen zijn er, gelet op het feit dat verdachte geweld gebruikte tegen [slachtoffer 2] , wel aanknopingspunten dat het letsel is toegebracht.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] pas 33 jaar oud was en er geen aanwijzingen zijn voor een ziekelijke of toxicologische doodsoorzaak. Verdachte was de enige volwassene die aanwezig was in de woning toen [slachtoffer 2] overleed. Hij gebruikte geweld tegen [slachtoffer 2] onder meer op momenten dat zij onder de ontlasting zat. Op de foto’s van 06.23 uur in de ochtend van het overlijden is ook ontlasting zichtbaar. Er is letsel aangetroffen aan de hals, neus en mond van [slachtoffer 2] dat kan zijn ontstaan als gevolg van een samendrukkende krachtsinwerking en verdachte heeft voor deze letsels geen afdoende verklaring gegeven. De rechtbank concludeert dat verdachte een krachtinwerking heeft uitgeoefend op de mond, neus, hoofd en/of hals waarmee de ademwegen zijn afgesloten wat heeft geleid tot de dood van [slachtoffer 2] .

3.Is er sprake van een strafbaar feit?

De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden welk strafbaar feit precies de gedragingen van verdachte oplevert. Bij de beantwoording van die vraag is van belang of verdachte [slachtoffer 2] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Daarvoor is vereist dat sprake is geweest van kalm beraad of rustig overleg bij verdachte bij het verrichten van handelingen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bij het doden van [slachtoffer 2] ook heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor die conclusie. Dit leidt ertoe dat verdachte van het deel met voorbedachten rade, en dus van moord, zal worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van de onder feit 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, is vereist dat verdachte het opzet heeft gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer 2] . In beginsel betekent dit dat de verdachte gewild en geweten heeft dat door te handelen zoals tenlastegelegd het slachtoffer van het leven zou worden beroofd. Van vol opzet op het doden van [slachtoffer 2] is niet gebleken. Er bestaat ook de mogelijkheid om ter zake van het vereiste opzet dergelijk handelen aanwezig te achten in de zin van ‘voorwaardelijk opzet’.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is volgens bestendige jurisprudentie aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daarbij geldt dat de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans die in de gegeven omstandigheden de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid creëert dat het gevolg intreedt. Een dergelijke mogelijkheid of kans op het gevolg kan ook worden omschreven als de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans op het gevolg. Deze kans is echter niet afhankelijk van de aard van het gevolg waar die kans betrekking op heeft. De verdachte die wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, dient tevens die kans ten tijde van de gedraging bewust te hebben aanvaard (op de koop toe te hebben genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld uitgeoefend op de mond en/of neus en/of hoofd en/of hals van [slachtoffer 2] . Hiermee zijn de ademwegen afgesloten wat heeft geleid tot het overlijden. Door het samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld bestond er een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] zou overlijden. Aangezien de krachtsinwerking op de mond hevig moet zijn geweest en bovendien enige tijd moet hebben geduurd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zou overlijden zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1
Inleiding
Op 19 oktober 2021 om 13.04 uur heeft verdachte naar 112 gebeld. De politie is vervolgens naar de woning aan de [adres] te [plaats 2] gekomen. De politie trof verdachte aan in de woning. In een slaapkamer op het matras op de grond trof de politie een volledig naakte man aan. Het rechteroog was blauw gekleurd en aan de binnenzijde van de lippen en neus was een op bloed gelijkende substantie aanwezig. De man was al lijkstijf en daarom werd geen reanimatie meer gestart. De man bleek [slachtoffer 1] te zijn. In de woning waren toen ook [broer slachtoffer 1] , de broer van het slachtoffer, en zijn vriendin aanwezig.
De politie werd geïnformeerd over het feit dat er in december 2020 een vrouw onder verdachte omstandigheden dood in de woning was aangetroffen. Hierop werden alle personen uit de woning gehaald en werd de woning als plaats delict beschouwd.
Door gemeentelijk lijkschouwer [schouwarts] is op 19 oktober 2021 een schouw verricht. De schouwarts heeft gerapporteerd dat de man werd gevonden in een verkrampte houding, met gebalde vuisten en gestrekte benen en voeten. Op zijn hoofd waren enkele bloeduitstortingen zichtbaar. Uit de neus kwam wat bloed. Het was niet duidelijk waaraan [slachtoffer 1] was overleden, maar gezien de omstandigheden kon niet zonder meer worden geconcludeerd dat het een natuurlijk overlijden betrof.
Er werd sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer 1] . Uit het voorlopig sectierapport volgt dat er gewelddadige, ziekelijke en toxicologische doodsoorzaken worden overwogen. Aanvullend onderzoek was noodzakelijk.
Naar aanleiding van deze bevindingen werd nader onderzoek gedaan door de districtsrecherche in het onderzoek genaamd Draaihals.
De rechtbank zal de bewijsoverweging opdelen in een aantal deelvragen. Deze deelvragen luiden:
1. Wat is de doodsoorzaak van [slachtoffer 1] ?
2. Is verdachte bij het overlijden van [slachtoffer 1] betrokken?
3. Is er sprake van een strafbaar feit?

1.Wat is de doodsoorzaak van [slachtoffer 1] ?

Nadat de gemeentelijk lijkschouwer had geconcludeerd niet overtuigd te zijn dat de dood van [slachtoffer 1] een natuurlijke oorzaak had, is een aantal deskundigenonderzoeken verricht op het gebied van onder andere toxicologie, radiologie, neuropathologie en pathologie.
Bespreking bevindingen toxicoloog en patholoog
Dr. [naam 2] , apotheker-toxicoloog bij het NFI, heeft een toxicologisch onderzoek aan het lichaamsmateriaal van [slachtoffer 1] verricht en hierover op 26 januari 2022 gerapporteerd. Verhoogde glucose- en lactaatconcentraties in het glasvocht wijzen op de aanwezigheid van
een ernstige, mogelijk fatale hyperglycemie ten tijde van het overlijden. Een hoge HbA1c-waarde in het hartbloed wijst verder op een verstoorde suikerhuishouding in de weken voorafgaand aan het overlijden. Hoge BHB-concentraties in het femoraalbloed en het glasvocht geven een aanwijzing voor de aanwezigheid van een fatale ketoacidose (een verzuring van het bloed door de verbranding van vetzuren) ten tijde van het overlijden. De deskundige concludeert dat de resultaten van het biochemische onderzoek wijzen op de aanwezigheid van een ernstige diabetische ketoacidose (een ketoacidose als gevolg van hyperglycemie) ten tijde van het overlijden die bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke doodsoorzaak het overlijden kan verklaren.
[forensisch patholoog] heeft sectie verricht op het lichaam van de 37-jarige [slachtoffer 1] en hierover op 2 augustus 2022 gerapporteerd. Uit de medische stukken blijkt dat [slachtoffer 1] sinds augustus 2018 onder behandeling was voor suikerziekte (diabetes mellitus type 1). Diabetes mellitus is een chronische ziekte, waarbij er een noodzaak is tot het gebruik van medicatie, in de vorm van toedienen van insuline injecties. Wanneer er te weinig medicatie wordt gebruikt, kan dit leiden tot een zeer hoog bloedsuikergehalte (hyperglycemie). Dit kan leiden tot bewustzijnsdaling, een hulpeloze toestand en uiteindelijk het overlijden. Op basis van de resultaten van het biochemisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de suikerhuishouding voorafgaand aan het overlijden verstoord was, waarbij gedurende een langere periode een te hoog bloedsuikergehalte aanwezig was. Daarnaast was er sprake van een ernstige verzuring van het bloed als gevolg van een te hoog bloedsuikergehalte (diabetische ketoacidose), wat kan leiden tot onder andere slaperigheid, misselijkheid, braken, veel plassen, snelle ademhaling, zwakte, bewustzijnsstoornissen, bewustzijnsverlies en uiteindelijk het overlijden. De patholoog heeft beeldmateriaal bekeken van [slachtoffer 1] in de uren voor zijn overlijden. Hij stelt dat de gedragingen van [slachtoffer 1] op dit beeldmateriaal hierbij zouden kunnen passen. Een dergelijke diabetische ketoacidose herstelt zichzelf niet spontaan. Volgens de patholoog was [slachtoffer 1] op dat moment daarom mogelijk reeds in hulpbehoevende toestand. Er kan op basis van de beelden niet worden beoordeeld of er sprake was van een levensbedreigend stadium. Er waren geen overige ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren, of die hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest.
Daarnaast heeft de patholoog gerapporteerd dat er een breuk was van het rechter bovenste hoorntje van het schildkraakbeen met omgevende bloeduitstorting. Deze breuk is bij leven ontstaan als gevolg van (samen)drukkende en/of stomp botsende krachtinwerking op de hals. Een dergelijke breuk leidt op zichzelf niet tot het overlijden, maar kan een belangrijke aanwijzing zijn voor een mogelijke (samendrukkende) krachtinwerking op de hals. Indien sprake is geweest van langdurige (samen)drukkend geweld op de hals, kan dit wel hebben geleid tot zuurstofgebrek van de hersenen en het overlijden. Doorgaans gaat dit gepaard met stuwingstekenen. In dit geval waren er slechts enkele stipvormige bloeduitstortingen op de bovenste oogleden, die tevens verklaard kunnen worden door directe stomp botsende krachtsinwerking. Echter, het ontbreken van puntvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden (petechiën) en andere stuwingsverschijnselen sluit (samen)drukkend geweld op de hals niet geheel uit. Verwurging kan bij een volwassen persoon gepaard gaan met geringe letsels wanneer er sprake is van een bewustzijnsdaling. Gezien de bevindingen van het biochemisch onderzoek (de rechtbank begrijpt: de ernstige diabetische ketoacidose) is het zeer aannemelijk dat er sprake was van een bewustzijnsdaling voorafgaand aan het overlijden. Er was ook sprake van een bloeduitstorting in de rechter onderkaakspeekselklier. Deze kan naast een (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals ook zijn ontstaan door een directe stomp botsende krachtsinwerking en/of door stuwing. In de hals waren uitwendig geen bijzonderheden.
Er waren meerdere bloeduitstortingen in het slijmvlies in de mond die bij leven zijn ontstaan door een stomp botsende (zoals vallen, stoten of geslagen worden) of (af)drukkende krachtinwerking (zoals smoren). Indien er sprake is geweest van het gelijktijdig (af)drukken van de mond en neus kan dit hebben geleid tot belemmering van de ademhaling (smoren) en zodoende (bijdragen aan) het overlijden. Er bestaan echter geen sectiebevindingen die smoren, met mogelijk de dood tot gevolg, kunnen bewijzen of uitsluiten. Smoren kan bij een volwassen persoon gepaard gaan met geringe letsels wanneer er sprake is van een
bewustzijnsdaling, die de patholoog dus zeer aannemelijk vindt gezien de bevindingen van biochemische onderzoek.
Er zaten nog enkele andere letsels op het hoofd. De bloeduitstorting rondom het rechteroog met enkele stipvormige bloeduitstortingen aan het bovenooglid zijn bij leven ontstaan door een stomp botsende krachtsinwerking, zoals stoten, vallen of geslagen worden. De enkele stipvormige bloeduitstortingen aan het bovenooglid van het rechteroog kunnen het gevolgd zijn van langdurig (samen)drukkend geweld op de hals (stuwingstekenen), maar ook van directe stomp botsende krachtsinwerking. Er waren bloeduitstortingen te zien in de linker ooghoek, de rechterwang, links op het voorhoofd en in de beide slaapspieren. Onder het harde hersenvlies was circa 20 ml (deels gestold) bloed. De zachte hersenvliezen waren gestuwd. De letsels op het hoofd zijn bij leven ontstaan door een stomp botsende krachtsinwerking, zoals stoten, vallen of geslagen worden. Deze letsels waren gering en hebben op zichzelf geen bijdrage geleverd aan het overlijden. Wel kunnen zij hebben geleid tot een bewustzijnsdaling. De bloeduitstorting aan het rechteroog had bij letseldateringsonderzoek het aspect van een meerdere uren oud letsel. De datering van de geringe hoeveelheid bloed onder het harde hersenvlies paste bij een ouderdom van een halve dag tot maximaal één dag.
Op beide zijden van de borstkas waren bloeduitstortingen zichtbaar. Inwendig waren aan de rechterzijde meerdere ribbreuken met omgevende bloeduitstorting aanwezig. Voorts waren er in de rugspieren bloeduitstortingen. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door een stomp botsende krachtsinwerking, zoals door stoten, vallen of geslagen worden. Deze letsels kunnen ook zijn ontstaan door een (samen)drukkende krachtsinwerking, zoals het op de grond drukken van de borstkas. De patholoog voegt hieraan toe dat er volgens informatie niet zou zijn gereanimeerd.
De patholoog concludeert dat het een complexe casus betreft met meerdere doodsoorzakelijk relevante bevindingen en overwegingen. Het overlijden kan worden verklaard door een stoornis in de suikerhuishouding bij suikerziekte met verzuring van het bloed (diabetische ketoacidose). Een gewelddadige oorzaak van het overlijden kan echter niet worden uitgesloten. Ten aanzien hiervan worden de volgende doodsoorzaken (op zichzelf of in combinatie) overwogen:
  • (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals (zoals verwurgen);
  • (af)drukkende krachtsinwerking op de neus en mond (zoals smoren);
  • (samen)drukkende krachtsinwerking op de borstkas (belemmeren van de ademhalingsbewegingen).
Alle letsels op één na zouden kunnen worden verklaard door herhaaldelijk stoten en/of vallen, zoals in het kader van een te hoog suikergehalte met verzuring van het bloed (diabetische ketoacidose). Hierbij kan toegebracht geweld door derden (of een combinatie van beide) echter niet worden uitgesloten. Met name de bloeduitstortingen rond de ogen en de breuk van het bovenste hoorntje van het schildkraakbeen worden eerder gezien bij toegebracht geweld door derden. Het gebroken hoorntje van het schildkraakbeen past beter bij een bij leven ontstane (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals (zoals verwurgen). Deze bevinding is echter niet bewijzend voor overlijden als gevolg van deze krachtsinwerking.
Vervolgens heeft [forensisch patholoog] op 11 januari 2024 ook aanvullende vragen beantwoord bij de rechter-commissaris. Hij heeft verklaard dat niet kan worden gezegd of [slachtoffer 1] op de beelden aan het begin van een ketoacidose zat waarbij hij deze symptomen ontwikkelde of dat hij al redelijk bij het einde zat waarbij hij mogelijk op een gegeven moment zou gaan overlijden, omdat iedere persoon daar anders op reageert. Hoelang iemand een diabetische ketoacidose kan overleven verschilt van persoon tot persoon. Dat gaat meer in de richting van een dag of meerdere dagen dan uren.
Het verwurgen wordt als mogelijke doodsoorzaak overwogen omdat er in de hals een breuk van het bovenste hoorntje van het schildkraakbeen is. Dat is een structuur die in principe vrij beschermd in de hals ligt. Het aantreffen van die bevinding past beter bij een samendrukkende krachtinwerking op de hals, dus bijvoorbeeld verwurgen, dan bij stomp botsende krachtinwerking zoals slaan of vallen. Als puur wordt gekeken naar de breuk van het bovenste hoorntje dan is die bevinding waarschijnlijker onder de hypothese van verwurging dan onder de hypothese van stomp botsende krachtinwerking. Ook als iemand kortdurend wordt gewurgd kan dit leiden tot een breuk van het hoorntje.
Smoren wordt als mogelijke doodsoorzaak overwogen, omdat er in de mond enkele bloeduitstortingen en slijmvliesbeschadigingen zijn aangetroffen. Algemeen is het zo dat er geen enkel letsel is dat smoren bewijst. Met name bij mensen waarbij er sprake is van een bewustzijnsdaling, die bijvoorbeeld zichzelf niet kunnen verdedigen, is het makkelijker om hen te smoren. In dit geval zijn er wel letsels in de mond, namelijk slijmvliesbeschadigingen en bloeduitstortingen. Dat zou goed kunnen passen bij smoren, maar het kan ook op een andere manier zijn ontstaan.
Het belemmeren van de ademhalingsbewegingen wordt als mogelijke doodsoorzaak genoemd, vanwege de ribbreuken en bloeduitstortingen. Ribbreuken kunnen ook op verschillende manieren ontstaan: dat kan zijn door er tegenaan geslagen te worden, te vallen, of ergens tegenaan te stoten, maar het kan ook ontstaan als iemand op de borst drukt waardoor de ademhaling belemmerd wordt. In dit geval is er geen andere goede verklaring voor de ribbreuken, er is bijvoorbeeld niet gereanimeerd.
Ook ‘burking’, een combinatie van belemmering van de ademhaling van de borst en van smoren, behoort tot de mogelijke doodsoorzaken.
Verwurgings- of smoringshandelingen en diabetische ketoacidose kunnen elkaar versnellen. Bij een diabetische ketoacidose probeert het lichaam het zuur uit het lichaam te krijgen door heel snel te ademen. Als iemand ervoor zorgt dat de ademhaling wordt belemmerd door te smoren, verwurgen of op de borst te drukken dan zal dat sneller leiden tot het overlijden.
Een bewustzijnsdaling vóór het overlijden is zeer aannemelijk, omdat een ketoacidose ervoor zorgt dat het bloed verzuurt en ervoor zorgt dat een persoon het bewustzijn verliest, in coma raakt en uiteindelijk overlijdt.
De patholoog kan niet aangeven welke doodsoorzaak het meest waarschijnlijk is. Tussen de ziekelijke doodsoorzaak diabetische ketoacidose of een gewelddadige doodsoorzaak door krachtinwerking is geen hiërarchie aan te brengen.
Voorts is [forensisch patholoog] nogmaals bevraagd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2024. Hij heeft verklaard dat het gebroken hoorntje gelet op de bloeduitstorting een recente breuk is. Het kan dat die breuk eerder is opgetreden, rondom het overlijden (de rechtbank begrijpt: rondom het overlijden of bij een eerder recent voorval). Het letsel past beter bij verwurging dan bij stomp botsende krachtinwerking vanwege de locatie van het hoorntje, wat dieper in de hals en wat verder naar achter toe. Bij samendrukkende krachtinwerking kunnen de hoorntjes naar binnen worden geduwd en afbreken. Naast dat het anatomisch te verklaren is, blijkt ook uit wetenschappelijke literatuur dat een gebroken hoorntje waarschijnlijker is bij een samendrukkende krachtinwerking.
Tussenconclusie
Uit het pathologisch onderzoek zijn meerdere mogelijke doodsoorzaken gebleken. Zowel een ziekelijke doodsoorzaak bestaande uit een diabetische ketoacidose als een gewelddadige doodsoorzaak door krachtinwerking (verwurgen, smoren en/of belemmeren van de ademhaling) is mogelijk. De patholoog kan niet aangeven welke doodsoorzaak waarschijnlijker is. Het is zeer aannemelijk dat door de diabetische ketoacidose sprake is geweest van een bewustzijnsdaling. Het gebroken bovenste hoorntje van het schildkraakbeen is bij leven ontstaan en is waarschijnlijker bij een samendrukkende krachtinwerking dan bij een stomp botsende krachtinwerking. Ook de bloeduitstorting rond de ogen wordt eerder gezien bij toegebracht geweld waarbij sprake kan zijn van een stomp botsende of (samen)drukkende krachtsinwerking. Daarnaast waren er andere letsels zichtbaar zoals meerdere bloeduitstortingen en beschadigingen in het slijmvlies van de mond en enkele ribbreuken met bloeduitstortingen waarbij sprake kan zijn van een stomp botsende of (samen)drukkende krachtsinwerking.

2.Is verdachte bij het overlijden van [slachtoffer 1] betrokken?

Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 18 oktober 2021 contact heeft gezocht met [broer slachtoffer 1] , omdat [slachtoffer 1] zich niet goed voelde. [broer slachtoffer 1] is na zijn werk rond 00.00 uur naar de woning aan de [straat] gegaan om bij zijn broer te kijken. Zijn broer oogde ziek. Toen zijn broer na een kwartier weer lag te slapen heeft hij de woning verlaten en tegen verdachte gezegd dat hij een ambulance moest bellen als [slachtoffer 1] zich vreemd ging gedragen. Om 05.20 uur heeft verdachte een sms-bericht gestuurd naar [broer slachtoffer 1] waarin hij schrijft dat [slachtoffer 1] vandaag zijn huis uit moet. Vanaf 12.08 uur heeft [broer slachtoffer 1] zes keer naar verdachte gebeld. Nadat verdachte [broer slachtoffer 1] had ingelicht dat zijn broer niet meer leefde, heeft hij om 13.04 uur naar 112 gebeld.
In de nacht van 18 op 19 oktober 2021 heeft verdachte met zijn telefoon meerdere foto’s en filmpjes van [slachtoffer 1] gemaakt. De acht filmpjes die door verdachte van zijn telefoon waren verwijderd heeft de politie kunnen terughalen. Het eerste filmpje (A) is gemaakt om 00.23 uur. [slachtoffer 1] ligt met kleding aan op het matras op de grond in de slaapkamer. Verdachte praat op een rustige toon en [slachtoffer 1] beantwoordt de vragen die hem worden gesteld. Verdachte zegt daarbij onder andere: “misschien ben je ziek”, “misschien zal ik je naar het ziekenhuis brengen”, “ik wil niet dat je hier de pijp uit gaat”, “moet ik je verdomme naar het ziekenhuis brengen” en “word maar beter gezond”. Om 04.29 uur heeft verdachte een drietal foto’s gemaakt van [slachtoffer 1] . Het tweede filmpje (B) is gemaakt om 04.30 uur. [slachtoffer 1] staat volledig naakt in de woonkamer en oogt verward. Hij zwalkt en moet zich aan dingen vasthouden om zijn evenwicht te bewaren. Verdachte stuurt [slachtoffer 1] naar zijn kamer. Op het gezicht van [slachtoffer 1] is geen letsel zichtbaar. Dan zijn er zes filmpjes die elkaar opvolgen van 05.13 uur tot 05.33 uur. Op het derde filmpje (C) is zichtbaar dat [slachtoffer 1] naakt op een stoel aan de eetkamertafel zit met zijn armen en hoofd op tafel. De toon waarop verdachte praat is luider dan op de eerdere filmpjes. Verdachte schopt [slachtoffer 1] in zijn zij en slaat hem op zijn hoofd. [slachtoffer 1] grijpt daarop naar zijn hoofd. Op het vierde filmpje (D) is zichtbaar dat [slachtoffer 1] zwaar ademt en dat onder zijn rechteroog een blauwe verkleuring zit en er bloed uit zijn neus komt. Verdachte slaat hem drie keer tegen zijn hoofd terwijl [slachtoffer 1] nog aan de eettafel zit. Vervolgens slaat verdachte [slachtoffer 1] nogmaals als hij gehurkt in bad zit. Op het vijfde filmpje (E) zit [slachtoffer 1] in de badkuip en ademt zwaar. Op zijn voorhoofd aan de linkerzijde is een plek zichtbaar. Tijdens het zesde filmpje (F) ligt [slachtoffer 1] in de badkuip en richt verdachte twee minuten lang de straal met water voornamelijk op het hoofd van [slachtoffer 1] . Hierna uit verdachte de bedreigende woorden “dan smijt ik je over het balkon”. Ook op het zevende filmpje (G) praat verdachte luid en uit hij de bedreiging “als ik je nog hoor dan zal ik je kop eraf rukken”. Ruim tien minuten later is op het laatste filmpje (H) zichtbaar dat [slachtoffer 1] nog steeds in bad zit en zwaar ademt. Hij heeft moeite met uit bad komen en naar de slaapkamer lopen. Hij gaat links naast het matras liggen. Naarmate de tijd vordert, is op de filmpjes zichtbaar dat het steeds slechter gaat met [slachtoffer 1] . Tevens is op de filmpjes te horen (zo blijkt ook uit de vertaling), dat [slachtoffer 1] telkens dezelfde onbegrijpelijke uitspraak herhaalt.
Medische hulp onthouden
De rechtbank stelt vast dat uit de beelden blijkt dat de manier waarop verdachte tegen [slachtoffer 1] praat verandert naarmate de tijd verstrijkt. In het begin van de nacht is er enige mate van bezorgdheid hoorbaar en geeft verdachte aan dat hij niet wil dat [slachtoffer 1] in huis de pijp uit gaat en vraagt hij [slachtoffer 1] of hij ziek is. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich er op dat moment al van bewust was dat het niet goed ging met [slachtoffer 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer 1] dronken was. Die verklaring rijmt niet met de verklaring van verdachte ter zitting waarin hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] nog nooit eerder zo had gezien. Verdachte heeft namelijk verklaard dat [slachtoffer 1] wel vaker dronk en dus wist hij hoe [slachtoffer 1] zich gedroeg als hij had gedronken. Ook waren er geen andere aanwijzingen dat [slachtoffer 1] had gedronken. Bovendien wist verdachte al vanaf die middag ervoor dat [slachtoffer 1] zich niet goed voelde. Hij was notabene zelf naar de Poolse supermarkt geweest voor [slachtoffer 1] en had [broer slachtoffer 1] ingelicht. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij dacht dat [slachtoffer 1] dronken was dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de uiterlijke kenmerken die zijn te zien op de filmpjes, in het bijzonder het wankelen, moeizaam ademen, verward kijken en het onsamenhangend praten zonder te reageren op wat er gezegd wordt, zichtbaar is dat [slachtoffer 1] zich in een hulpbehoevende toestand bevond. Verdachte was de hele nacht in de woning aanwezig en heeft de verslechtering van de toestand van [slachtoffer 1] waargenomen. Uit de verklaring van [forensisch patholoog] bij de rechter-commissaris op 11 januari 2024 blijkt dat het noodzakelijk was om gelet op de diabetische ketoacidose medische hulp in te schakelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de noodzaak bestond om medische hulp in te schakelen. Verdachte heeft dit nagelaten en pas na het overlijden van [slachtoffer 1] 112 gebeld.
Toegebracht samendrukkend/afdrukkend/smorend geweld
Op de filmpjes is zichtbaar dat verdachte die nacht geweld uitoefent op [slachtoffer 1] . De rechtbank volgt de verklaring van verdachte, dat dit niet met kracht is gebeurd, niet. Gelet op het geluid dat hoorbaar is in combinatie met de reactie van [slachtoffer 1] en het bij [slachtoffer 1] aangetroffen letsel, is de rechtbank van oordeel dat dit wel met enige kracht is gegaan. Tegelijkertijd met het verslechteren van de situatie van [slachtoffer 1] blijkt uit de beelden dat het gedrag van verdachte verandert: hij verheft zijn stem, past geweld toe en uit bedreigingen tegen [slachtoffer 1] .
Uit het sectieverslag en de aanvullende deskundigenverklaringen van [forensisch patholoog] maakt de rechtbank op dat uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat een breuk van het bovenste hoorntje van het schildkraakbeen waarschijnlijker is bij samendrukkende krachtinwerking, dan bij een stomp botsende krachtinwerking. Dit vanwege de locatie van het hoorntje, wat dieper en wat verder naar achter toe in de hals. Naast deze breuk was er ook nog sprake van een bloeduitstorting aan het rechteroog met enkele stipvormige bloeduitstortingen aan het bovenooglid, een bloeduitstorting in de rechter onderkaakspeekselklier, bloeduitstortingen en beschadigingen in het slijmvlies van de mond, enkele ribbreuken met bloeduitstortingen en bloeduitstortingen aan beide kanten van de borstkas die kunnen passen bij samendrukkend geweld. Zowel de bloeduitstorting aan het rechteroog als aan de rechterzijde van de borst waren passend bij een ouderdom van meerdere uren.
In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat het letsel aan het hoorntje, de mond en de borstkas kan zijn ontstaan door toegebracht stomp botsend geweld.
Het door verdachte geschetste scenario van een val waardoor het letsel zou zijn ontstaan is niet verenigbaar met het bij [slachtoffer 1] aangetroffen letsel en de bevindingen van de patholoog. Het geschetste scenario van een val wordt ook niet ondersteund door de beelden en verdachte heeft ook niet verklaard waar en hoe deze val zou hebben plaatsgevonden. Dat het merendeel van het letsel aan de rechterzijde van het lichaam aanwezig is, maakt niet dat dit door een val zou zijn ontstaan, zoals door de verdediging is betoogd. Al het letsel bij elkaar is daarvoor te divers en daardoor is het niet aannemelijk dat al deze letsels zouden zijn ontstaan door een val op de rechterzijde van het lichaam. De rechtbank schuift het door de verdachte naar voren gebrachte scenario dan ook terzijde.
Tussenconclusie
Op het moment van overlijden was in ieder geval sprake van een diabetische ketoacidose. Het is zeer aannemelijk dat deze diabetische ketoacidose bewustzijnsverlaging tot gevolg heeft gehad. In dat geval overlijdt iemand sneller in geval van verwurging, smoren of het belemmeren van de ademhaling. Daarnaast kan iemand door een verwurgingshandeling of smoringshandeling versneld in een diabetische ketoacidose terecht komen. Door heel snel te ademen probeert het lichaam het zuur uit het lichaam te krijgen, waardoor het belemmeren van de ademhaling door te smoren, verwurgen of op de borst te drukken sneller tot het overlijden zal leiden.
Verdachte was de enige die in de woning aanwezig was bij [slachtoffer 1] die bewuste nacht. Gelet op het feit dat verdachte die nacht gewelddadig was richting [slachtoffer 1] , de ouderdom van de letsels, de plaatsen waar de letsels zijn aangetroffen en de omstandigheid dat verdachte geen verklaring heeft voor het ontstaan van deze letsels, brengt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van toegebracht letsel door verdachte bestaande uit samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van een diabetische ketoacidose of door samendrukkend, afdrukkend en/of smorend geweld dat op hem is toegepast of door een combinatie hiervan.

3.Is er sprake van een strafbaar feit?

De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden welk strafbaar feit de gedragingen van verdachte opleveren. Bij de beantwoording van die vraag is van belang of verdachte [slachtoffer 1] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Daarvoor is vereist dat sprake is geweest van kalm beraad of rustig overleg bij verdachte bij het verrichten van handelingen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bij het doden van [slachtoffer 1] ook heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor die conclusie. Dit leidt ertoe dat verdachte van het deel met voorbedachten rade, en dus van moord, zal worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, is vereist dat verdachte het opzet heeft gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] . In beginsel betekent dit dat de verdachte gewild en geweten heeft dat door te handelen zoals tenlastegelegd het slachtoffer van het leven zou worden beroofd. Van vol opzet op het doden van [slachtoffer 1] is niet gebleken. Er bestaat ook de mogelijkheid om ter zake van het vereiste opzet dergelijk handelen aanwezig te achten in de zin van ‘voorwaardelijk opzet’.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is volgens bestendige jurisprudentie aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daarbij geldt dat de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans die in de gegeven omstandigheden de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid creëert dat het gevolg intreedt. Een dergelijke mogelijkheid of kans op het gevolg kan ook worden omschreven als de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans op het gevolg. Deze kans is echter niet afhankelijk van de aard van het gevolg waar die kans betrekking op heeft. De verdachte die wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, dient tevens die kans ten tijde van de gedraging bewust te hebben aanvaard (op de koop toe te hebben genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte had medische hulp moeten inschakelen en heeft door dat niet te doen [slachtoffer 1] de noodzakelijke medische hulp onthouden. Door geen medische hulp in de schakelen, was er gelet op de diabetische ketoacidose bij [slachtoffer 1] sprake van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] hierdoor zou komen te overlijden. [forensisch patholoog] heeft hierover in zijn verhoor bij de rechter-commissaris van 11 januari 2024 verklaard dat diabetische ketoacidose een soort eindstadium is. Het is een serieuze conditie. Als tijdig insuline wordt gespoten dan wordt een dergelijke situatie voorkomen. Als iemand zich in dit stadium bevindt, dan moet die persoon worden opgenomen en moet er naast insuline ook vocht worden toegediend en worden gemonitord. De tijd dat iemand kan overleven met een diabetische ketoacidose gaat meer richting een dag of meerdere dagen dan over uren. [slachtoffer 1] had dus binnen afzienbare tijd medische hulp nodig om ervoor te zorgen dat hij niet zou overlijden aan de gevolgen van de diabetische ketoacidose.
Daarnaast heeft verdachte samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld tegen de neus en/of mond en/of hals en/of borstkas van [slachtoffer 1] toegepast. Bij zulk geweld bestaat er een aanmerkelijke kans op overlijden.
Door in de situatie waarin [slachtoffer 1] verkeerde, waarbij verdachte wist dat [slachtoffer 1] aan suikerziekte leed en hij vermoedde dat [slachtoffer 1] ziek was en zag dat [slachtoffer 1] zeer verontrustende symptomen vertoonde, geen medische hulp in te schakelen en daarnaast samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld te gebruiken richting [slachtoffer 1] , heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] aanvaard. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onthouden van het toedienen van een insuline injectie, omdat van hem niet kon worden verwacht dat hij wist hoe en welke hoeveelheid insuline hij aan [slachtoffer 1] had moeten toedienen. Nu uit het pathologisch onderzoek geen aanwijzingen volgen dat [slachtoffer 1] onderkoeld is geweest, zal de rechtbank verdachte ook partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank stelde al vast dat [slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van een diabetische ketoacidose of door samendrukkend, afdrukkend en/of smorend geweld dat op hem is toegepast of door een combinatie hiervan. Nu verdachte heeft nagelaten om medische hulp in te schakelen en daardoor [slachtoffer 1] medische hulp heeft onthouden en hij daarnaast geweld op de neus, mond, hals en/of borstkas van [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is die strafrechtelijk voor het overlijden van [slachtoffer 1] verantwoordelijk is.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen. Nu dit kan zijn gebeurd door het onthouden van medische hulp of door samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld toe te passen of een combinatie hiervan, zal de rechtbank de in de tenlastelegging genoemde alternatieve mogelijkheden bewezen verklaren.
Feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het aanwezig hebben van ruim 8 gram cocaïne en ruim 28 gram amfetamine wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 en 5
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] in [plaats 2] is in de woonkamer op de eettafel een zwart luchtdrukwapen aangetroffen. In een afgesloten afstortlade in de berging behorende bij de woning van verdachte zijn een zilveren balletjespistool, een zwart gasdrukwapen, een centraalvuur gaspistool en 10 kogelpatronen aangetroffen. Daarnaast is er in de auto van verdachte een stroomstootwapen aangetroffen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is, of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van, en de beschikkingsmacht had over de wapens en munitie.
Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie onder meer vereist dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de wapens en de munitie. In dat kader worden doorgaans de volgende aspecten onderkend: een wapen bij of in de directe omgeving van de verdachte, de beschikkingsmacht van de verdachte over dat wapen en de bewustheid van verdachte met betrekking tot dat wapen.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het in de woonkamer van verdachte aangetroffen zwarte luchtdrukwapen en de in de auto aangetroffen stroomstootwapen. De rechtbank stelt vast dat deze goederen zijn onderzocht en dat is vastgesteld dat het voorhanden hebben van deze goederen strafbaar is gesteld onder de Wet wapens en munitie.
Verdachte heeft over de in de afstortlade in de berging aangetroffen wapens verklaard dat hij deze kluis voor een kennis moest bewaren omdat die ging verhuizen. Die kennis had verteld dat er een mes en een nepwapen in zaten en dat hij niet wilde dat iemand dat zou zien. Het stoorde verdachte niet en daarom heeft hij het in de berging gezet. Hij heeft niet verder gevraagd. Volgens de verdediging was er bij verdachte geen bewustheid over de wapens en munitie. Hij beschikte ook niet over de sleutel van de afgesloten kluis. Hierdoor wordt volgens de verdediging ook niet voldaan aan het criterium van de feitelijke macht.
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een bewoner weet wat er in zijn woning en bijhorende berging aanwezig is. Dit is alleen anders indien de bewoner komt met een aannemelijke, alternatieve verklaring waaruit volgt dat hij zich van die aanwezigheid niet bewust hoefde te zijn. De bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van de wapens of munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Verdachte wist dat in de kluis een mes en een nepwapen zaten. Hij heeft er bewust voor gekozen de kluis te bewaren, terwijl hij wist dat hier wapens in zaten. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring dat verdachte niet zou hebben geweten dat er munitie aanwezig was in de kluis. Bovendien is de verklaring van verdachte op geen enkele manier onderbouwd. Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte wetenschap had van de wapens en munitie die in de berging van zijn woning zijn aangetroffen. Nu de wapens en munitie zijn aangetroffen in de berging van zijn woning had verdachte ook de beschikkingsmacht over de wapens. Dat de wapens in een afgesloten kluis lagen, maakt dat niet anders.
Nu niet is gebleken dat verdachte een tweede stroomstootwapen en de overige twee kogelpatronen ook voorhanden heeft gehad op 14 december 2020, zal de rechtbank verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging partieel vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een zwart gasdrukpistool, een zilverkleurig balletjespistool, een zwart luchtdrukwapen (feit 4) en een centraalvuur gaspistool, een stroomstootwapen en 10 kogelpatronen (feit 5) voorhanden heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 19 oktober 2021 te [plaats 2] [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door:
- die [slachtoffer 1] noodzakelijke medische hulp te onthouden en/of
- door samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen
de neus en/of mond en/of de hals en/of de borstkas, van die [slachtoffer 1] toe te passen
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
op 14 december 2020 te [plaats 2] [slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven heeft beroofd door samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen de neus en/of
mond en/of het hoofd en/of de hals, van die [slachtoffer 2] toe te passen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
3.
op 14 december 2020 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad, ruim 8 gram cocaïne en ruim 28 gram amfetamine, zijnde amfetamine en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 14 december 2020 te [plaats 2] wapens van categorie I onder 7°, te weten een zwart gasdrukpistool en een zilverkleurig balletjespistool en een zwart luchtdrukwapen, zijnde
voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens en/of met voor ontploffing bestemde voorwerpen
voorhanden heeft gehad;
5.
op 14 december 2020 te [plaats 2] , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een centraalvuur gaspistool van het merk Rohm,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een stroomstootwapen (in de vorm van een zaklamp), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden
toegebracht
en
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
- in totaal 10, kogelpatronen, van het merk Sellier & Bellot,
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 jaar met aftrek van voorarrest. Dat is de maximaal op te leggen straf omdat sprake is van meerdaadse samenloop. De redelijke termijn is niet geschonden, omdat het gaat om een complex onderzoek naar een levensdelict waarbij na tien maanden nog een tweede omvangrijk onderzoek naar een soortgelijk levensdelict bijkwam.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gelet op de gevoerde bewijsverweren geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft op 14 december 2020 zijn vrouw [slachtoffer 2] gedood door dusdanig geweld op haar toe te passen waardoor zij is overleden. Voorafgaand aan dit feit was er al langer sprake van een gespannen en gewelddadige situatie tussen verdachte en [slachtoffer 2] , die zich voornamelijk afspeelde in de woning. Verdachte heeft herhaaldelijk verbaal en fysiek geweld toegepast tegen [slachtoffer 2] , ook terwijl de kinderen daarbij aanwezig waren. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat verdachte [slachtoffer 2] daarbij ook nog eens filmde. Uiteindelijk heeft verdachte met zijn handelen het meest fundamentele recht dat [slachtoffer 2] toekwam, namelijk het recht op leven, ontnomen. Dat terwijl [slachtoffer 2] pas 33 jaar oud was en nog een heel leven voor haar had. Het feit dat verdachte de moeder van zijn kinderen heeft omgebracht terwijl die kinderen, [zoon slachtoffer 2] en [dochter slachtoffer 2] van 7 en 3 jaar, in dezelfde woning aanwezig waren, maakt dit extra kwalijk. Het spreekt voor zich dat met het overlijden van [slachtoffer 2] de nabestaanden, in het bijzonder haar kinderen, onherstelbaar leed is toegebracht. De kinderen zullen moeten opgroeien zonder hun moeder, notabene in de wetenschap dat hun eigen vader daarvoor verantwoordelijk is. Ook hun gevoelens van veiligheid zullen daardoor in grote mate zijn aangetast. Volgens de traumabehandelaar zullen zij hun leven lang hiervan last ondervinden en deze trauma’s met zich mee moeten dragen.
Tien maanden later, namelijk op 19 oktober 2021, heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan doodslag. Verdachte heeft zijn huisgenoot [slachtoffer 1] , die op dat moment verkeerde in een diabetische ketoacidose, de noodzakelijke medische hulp onthouden en heeft geweld op hem toegepast, waardoor [slachtoffer 1] is overleden. Uit het beeldmateriaal van die bewuste nacht blijkt dat [slachtoffer 1] zich zichtbaar in een hulpbehoevende toestand bevond. In plaats van medische hulp in te schakelen heeft verdachte [slachtoffer 1] uitgescholden, tegen hem geschreeuwd, hem geslagen en geschopt en heeft hij [slachtoffer 1] ook nog eens in deze mensonterende situatie gefilmd. Dit alles neemt de rechtbank verdachte bijzonder kwalijk. Verdachte heeft [slachtoffer 1] het meest fundamentele recht dat hem toekwam, namelijk het recht op leven, ontnomen. [slachtoffer 1] was toen pas 37 jaar oud en had nog een heel leven voor zich. Ook had hij een dochter, [dochter slachtoffer 1] van 8 jaar oud, die zonder haar vader zal moeten opgroeien. Met het doden van [slachtoffer 1] is de nabestaanden, in het bijzonder de dochter en de broer, onherstelbaar leed toegebracht.
Verdachte heeft aldus binnen een tijdsbestek van tien maanden twee mensen gedood. Ook in bredere kring buiten de nabestaanden heeft de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een grote schok teweeggebracht, en dan met name bij de bewoners van de flat aan de [straat] waar beide feiten hebben plaatsgevonden. Daarnaast zijn het voor de gehele samenleving zeer schokkende en ernstige feiten. Temeer omdat de feiten elkaar in een relatief kort tijdsbestek hebben opgevolgd in een en dezelfde woning. Daarbij acht de rechtbank het mensonterend dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gefilmd op het moment dat zij zich in een hulpbehoevende toestand bevonden. De laatste minuten van het leven van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] moeten afschuwelijk zijn geweest.
Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en amfetamine. Het is algemeen bekend dat de georganiseerde misdaad die achter drugshandel schuil gaat een ontwrichtend en ondermijnend effect heeft op de samenleving. Bovendien werkt harddrugs sterk verslavend en is het zeer schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast heeft de handel in harddrugs vele andere vormen van criminaliteit tot gevolg.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van meerdere op vuurwapen gelijkende voorwerpen, een centraalvuur gaspistool, een stroomstootwapen en munitie. Deze wapens zijn voor bedreiging of afdreiging geschikt en daardoor is het voorhanden hebben van deze voorwerpen bijzonder kwalijk.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij het bepalen van de straf betrekt de rechtbank het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
In het multidisciplinair onderzoek van 11 januari 2024 hebben [naam 3] (psychiater), [naam 4] (GZ-psycholoog) en [naam 5] (forensisch milieuonderzoeker) gerapporteerd over verdachte. In het rapport wordt door de psychiater en psycholoog geconcludeerd dat bij verdachte geen psychopathologie kon worden vastgesteld. Het advies is om de feiten volledig toe te rekenen. Wel wordt opgemerkt dat er een onderzoeksbeperking bestond doordat er vanuit het milieuonderzoek slechts beperkte collaterale informatie beschikbaar was over het leven van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van persoonlijke omstandigheden die in strafmatigende of strafverzwarende zin zouden moeten meewegen.
Redelijke termijn
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn voor de feiten 2, 3, 4 en 5 is overschreden, aangezien verdachte in december 2020 in verzekering is gesteld en nu pas wordt veroordeeld. De rechtbank zal, gelet op de ernst van de feiten en de omvang en complexiteit van het onderzoek, volstaan met de enkele constatering van die overschrijding.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van die straf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat sprake is van meerdaadse samenloop. Voor doodslag was het wettelijke strafmaximum ten tijde van deze feiten een gevangenisstraf van ten hoogste 15 jaar. Gelet op artikel 57, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan op het feit waarop de hoogte gevangenisstraf is gesteld tot een derde boven het maximum worden opgelegd. De rechtbank kan in deze zaak een gevangenisstraf van maximaal 20 jaar opleggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste en maximaal op te leggen gevangenisstraf passend en geboden is, mede rekening houdend met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank volgt de officier van justitie dan ook in de strafeis en legt aan verdachte op een gevangenisstaf van 20 jaar met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

7.1
Wettelijke grondslag/juridische kader
De rechtbank stelt voorop dat buiten alle twijfel staat dat de nabestaanden diep zijn getroffen door het overlijden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Er is sprake van enorm verdriet en leed bij de nabestaanden. De vorderingen zullen desondanks beoordeeld moeten worden binnen de wettelijke context. Met andere woorden: schadevergoedingsvorderingen kunnen alleen worden toegekend als daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig is en de schade op grond van een juridische beoordeling voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank zal daarom eerst het toepasselijke juridische kader schetsen, waarna de vorderingen zullen worden beoordeeld.
Derden die als gevolg van het overlijden van iemand schade lijden, hebben slechts de aanspraken waarin artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voorziet. Het gaat dan om derving van levensonderhoud (lid 1), kosten van lijkbezorging (lid 2) en affectieschade (lid 3). Op grond van de Wet affectieschade is het voor naasten van een slachtoffer met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van een overleden slachtoffer mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg- en stief)ouders en kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
Deze derden hebben dus geen recht op volledige vergoeding van al hun schade. Verlies van arbeidsvermogen en kosten van eigen behandeling komen als zodanig niet voor vergoeding in aanmerking. Ook ander nadeel dan vermogensschade komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Dit wettelijke stelsel is niet alleen limitatief, maar ook exclusief: voor zover het gaat om schade door overlijden van een ander bestaat buiten artikel 6:108 BW geen recht op vergoeding van deze schade.
De grenzen van dit stelsel zijn in de rechtspraak bevestigd en het stelsel wordt alleen doorbroken in het zeer bijzondere geval dat de aansprakelijke het oogmerk had om met het kwetsen van een naaste de derde te kwetsen. Daarnaast is in de rechtspraak aanvaard dat het wettelijke stelsel enige ruimte laat voor een vordering tot vergoeding van schade die iemand lijdt door confrontatie met een schokkende gebeurtenis (“shockschade”).
In zijn arrest van 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad de rechtspraak over shockschade gepreciseerd. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna nader omschreven. Die schade kan materieel of immaterieel zijn.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis;
- de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
7.2
De vordering van benadeelde partij [zoon slachtoffer 2]
De benadeelde partij [zoon slachtoffer 2] , de zoon van [slachtoffer 2] , vordert voor feit 2 een totale schadevergoeding van € 111.800,-, bestaande uit:
- € 16.800,- ( subsidiair € 4.200,-) aan materiële schade voor gederfd levensonderhoud;
- € 60.000,- aan immateriële schade, waarvan € 30.000,- voor de aantasting in persoon op andere wijze en € 30.000,- voor shockschade;
- € 20.000,- aan affectieschade;
- € 15.000,- aan nader te onderbouwen schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schade te vermeerderen met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat het overleden slachtoffer – samen met verdachte – voorzag in het levensonderhoud van haar zoon. De verdediging heeft het primair gevorderde bedrag aan gederfd levensonderhoud betwist. Het is wat de rechtbank betreft op zichzelf voldoende aannemelijk dat bij de benadeelde partij in ieder geval in enige mate sprake is van gederfd levensonderhoud. Naar het oordeel van de rechtbank is de primair gevorderde maandelijkse bijdrage van € 100,- echter, mede gelet op de betwisting, onvoldoende onderbouwd. Er is geen financiële informatie overgelegd waaruit deze bijdrage blijkt.
De rechtbank zal bij de vaststelling van de kosten van gederfd levensonderhoud uitgaan van het subsidiair gevorderde en niet betwiste bedrag van € 25,- per maand. De rechtbank zal het subsidiair gevorderde en niet betwiste bedrag van € 4.200,- toewijzen.
Immateriële schade
Aantasting in de persoon op andere wijze
Het gevorderde schadebedrag van € 30.000,- voor het wegvallen van een moederfiguur wat een ernstige inbreuk maakt op de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van het kind, komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering is gegrond op artikel 6:106 BW jo artikel 6:162 BW, omdat volgens de raadsman sprake zou zijn van een zelfstandige onrechtmatige daad tegen de kinderen. De drie varianten die artikel 6:162 BW noemt: een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, zijn volgens de raadsman allemaal van toepassing.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 6:106 BW, mede gelet op het gesloten stelsel van artikel 6:108 BW, geen grondslag voor vergoeding van deze schade. Er moet hierbij sprake zijn van een zelfstandige onrechtmatige daad richting de benadeelde partij. Naar het oordeel van de rechtbank is er bij het wegvallen van een moeder, hoe tragisch dit ook is, geen sprake van een zelfstandige onrechtmatige daad richting de benadeelde partij en kan de gevorderde ontwikkelingsschade en beschadiging van het zelfvertrouwen dus niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in dit deel van de vordering.
Shockschade
Anders dan door de raadsman betoogd, kan de schade als gevolg van het ontstane geestelijk letsel niet worden verhaald als shockschade, nu niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad. Gelet op het hiervoor geschetste juridische kader is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de betwisting, onvoldoende feitelijk is onderbouwd dat de benadeelde partij daadwerkelijk is geconfronteerd met de daad of de gevolgen daarvan. De door de orthopedagogen opgeschreven herinneringen zijn daartoe onvoldoende. Daarnaast is dit niet, althans onvoldoende, gebleken uit het dossier. Om die reden komt de vordering voor dit deel niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank wil de benadeelde partij niet de mogelijkheid ontnemen om haar schade in een procedure bij de civiele rechter te vorderen, zodat de benadeelde partij daar haar vordering nader feitelijk kan onderbouwen. Een dergelijk nader feitelijk (en mogelijk juridisch) debat zal de rechtbank in het kader van deze strafprocedure niet toestaan, omdat dat in deze stand van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen voor zover deze vordering is gegrond op het leerstuk van de shockschade.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de zoon van [slachtoffer 2] , tot de kring van gerechtigden behoort. De benadeelde partij heeft bij zijn vordering aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermeld bedrag. De rechtbank zal de gevorderde € 20.000,- aan affectieschade daarom toewijzen.
Nader te onderbouwen schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit gedeelte van haar vordering, omdat dit bedrag ziet op mogelijk toekomstige schade in verband met een eventuele procedure in hoger beroep.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in totaal een bedrag van € 24.200,- toewijzen, bestaande uit € 4.200,- aan materiële schade en € 20.000,- aan affectieschade. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 14 december 2020. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3
De vordering van benadeelde partij [dochter slachtoffer 2]
De benadeelde partij [dochter slachtoffer 2] , de dochter van [slachtoffer 2] , vordert voor feit 2 een totale schadevergoeding van € 115.700,-, bestaande uit:
- € 20.700,- ( subsidiair € 5.175,-) aan materiële schade voor gederfd levensonderhoud;
- € 60.000,- aan immateriële schade, waarvan € 30.000,- voor de aantasting in persoon op andere wijze en € 30.000,- voor shockschade;
- € 20.000,- aan affectieschade;
- € 15.000,- aan nader te onderbouwen schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schade te vermeerderen met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat het overleden slachtoffer – samen met verdachte – voorzag in het levensonderhoud van haar dochter. De verdediging heeft het primair gevorderde bedrag aan gederfd levensonderhoud betwist. Het is wat de rechtbank betreft op zichzelf voldoende aannemelijk dat bij de benadeelde partij in ieder geval in enige mate sprake is van gederfd levensonderhoud. Naar het oordeel van de rechtbank is de primair gevorderde maandelijkse bijdrage van € 100,- echter, mede gelet op de betwisting, onvoldoende onderbouwd. Er is geen financiële informatie overgelegd waaruit deze bijdrage blijkt.
De rechtbank zal bij de vaststelling van de kosten van gederfd levensonderhoud uitgaan van het subsidiair gevorderde en niet betwiste bedrag van € 25,- per maand. De rechtbank zal het subsidiair gevorderde en niet betwiste bedrag van € 5.175,- toewijzen.
Immateriële schade
Aantasting in de persoon op andere wijze
Het gevorderde schadebedrag van € 30.000,- voor het wegvallen van een moederfiguur wat een ernstige inbreuk maakt op de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van het kind, komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking. Zij verwijst hiervoor naar hetgeen dat is overwogen onder 7.2. De benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in dit deel van de vordering.
Shockschade
Anders dan door de raadsman betoogd, kan de schade als gevolg van het daardoor ontstane geestelijk letsel niet worden verhaald als shockschade, nu niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad. Gelet op het hiervoor geschetste juridische kader is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende feitelijk is onderbouwd dat de benadeelde partij daadwerkelijk is geconfronteerd met de daad of de gevolgen daarvan. De door de orthopedagogen opgeschreven herinneringen zijn daartoe onvoldoende. Daarnaast is dit niet, althans onvoldoende gebleken uit het dossier. Om die reden komt de vordering voor dit deel niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank wil de benadeelde partij niet de mogelijkheid ontnemen om haar schade in een procedure bij de civiele rechter te vorderen, zodat de benadeelde partij daar haar vordering nader feitelijk kan onderbouwen. Een dergelijk nader feitelijk (en mogelijk juridisch) debat zal de rechtbank in het kader van deze strafprocedure niet toestaan, omdat dat in deze stand van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen voor zover deze vordering is gegrond op het leerstuk van de shockschade.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de dochter van [slachtoffer 2] , tot de kring van gerechtigden behoort. De benadeelde partij heeft bij zijn vordering aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermeld bedrag. De rechtbank zal de gevorderde € 20.000,- aan affectieschade daarom toewijzen.
Nader te onderbouwen schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit gedeelte van haar vordering, omdat dit bedrag ziet op mogelijk toekomstige schade in verband met een eventuele procedure in hoger beroep.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in totaal een bedrag van € 25.175,- toewijzen, bestaande uit € 5.175,- aan materiële schade en € 20.000,- aan affectieschade. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 14 december 2020. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.4
De vordering van benadeelde partij [dochter slachtoffer 1]
De benadeelde partij [dochter slachtoffer 1] , de dochter van [slachtoffer 1] , vordert voor feit 1 een totale schadevergoeding van € 76.963,-, bestaande uit:
- € 16.936,- ( subsidiair € 3.650,-) aan materiële schade voor gederfd levensonderhoud;
- € 30.000,- aan immateriële schade voor de aantasting in persoon op andere wijze;
- € 20.000,- aan affectieschade;
- € 10.000,- aan nader te onderbouwen schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schade te vermeerderen met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Materiële schade
De verdediging heeft het primair gevorderde bedrag aan gederfd levensonderhoud betwist.
De rechtbank stelt vast dat het overleden slachtoffer voorzag in het levensonderhoud van zijn dochter. In de alimentatiebeschikking uit Polen van 28 januari 2020 is berekend wat de (feitelijke) behoefte is van [dochter slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat het primair gevorderde bedrag daarmee voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal het primair gevorderde bedrag van € 16.936,- toewijzen.
Immateriële schade
Aantasting in de persoon op andere wijze
Het gevorderde schadebedrag van € 30.000,- voor het wegvallen van een moederfiguur wat een ernstige inbreuk maakt op de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van het kind, komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking. Zij verwijst hiervoor naar hetgeen dat is overwogen onder 7.2. De benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in dit deel van de vordering.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de dochter van [slachtoffer 1] , tot de kring van gerechtigden behoort. De benadeelde partij heeft bij zijn vordering aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermeld bedrag. De rechtbank zal de gevorderde € 20.000,- aan affectieschade daarom toewijzen.
Nader te onderbouwen schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit gedeelte van haar vordering, omdat dit bedrag ziet op mogelijk toekomstige schade in verband met een eventuele procedure in hoger beroep.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in totaal een bedrag van € 36.936,- toewijzen, bestaande uit € 16.936,- aan materiële schade en € 20.000,- aan affectieschade. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 19 oktober 2021. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.5
De vordering van benadeelde partij [broer slachtoffer 1]
De benadeelde partij [broer slachtoffer 1] , de broer van [slachtoffer 1] , vordert voor feit 1 een totale schadevergoeding van € 49.108,96, bestaande uit:
- € 2.910,60 aan materiële schade voor kosten van lijkbezorging;
- € 19.198,36 aan materiële schade op basis van shockschade voor eigen risico (€ 885,-) en verlies aan verdienvermogen (primair € 18.313,36 / subsidiair € 6.867,51);
- € 25.000,- aan immateriële schade voor shockschade;
- € 2.000,- aan nader te onderbouwen schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schade te vermeerderen met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Immateriële schade
Shockschade
Anders dan door de raadsman betoogd, kan de schade als gevolg van het ontstane geestelijk letsel niet worden verhaald als shockschade, nu niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad. Gelet op het hiervoor geschetste juridische kader is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende feitelijk is onderbouwd dat en op welke wijze is voldaan aan het confrontatievereiste. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij de woning is ingegaan, terwijl hij wist dat zijn broer was overleden. Hij heeft zijn broer daar zien liggen. De benadeelde partij is op dat moment niet geconfronteerd met verwondingen of omstandigheden die konden duiden op een misdrijf. De benadeelde partij is dus niet geconfronteerd met de tegen zijn broer gepleegde onrechtmatige daad. Pas geruime tijd later verneemt de benadeelde partij dat mogelijk sprake is van een misdrijf. In die situatie is het geen gegeven dat de benadeelde partij met terugwerkende kracht een shock heeft ervaren bij die confrontatie. De rechtbank is van oordeel dat gezien de gezichtspunten in onderlinge samenhang beschouwd onvoldoende is onderbouwd dat daarvan sprake is. Om die reden komt de vordering voor dit deel niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank wil de benadeelde partij niet de mogelijkheid ontnemen om haar schade in een procedure bij de civiele rechter te vorderen, zodat de benadeelde partij daar haar vordering nader feitelijk kan onderbouwen. Een dergelijk nader feitelijk (en mogelijk juridisch) debat zal de rechtbank in het kader van deze strafprocedure niet toestaan, omdat dat in deze stand van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover deze vordering is gegrond op het leerstuk van de shockschade.
Materiële schade
Kosten lijkbezorging
De kosten voor lijkbezorging zijn niet betwist en komen de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal de gevorderde schade geheel toewijzen.
Eigen risico en verlies aan verdienvermogen
Voor zover deze schade is gevorderd op basis van shockschade is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet kan worden toegewezen. De rechtbank verwijst hierbij naar wat hiervoor is overwogen over de shockschade. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een andere grondslag op basis waarvan de schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Nader te onderbouwen schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit gedeelte van haar vordering, omdat dit bedrag ziet op mogelijk toekomstige schade in verband met een eventuele procedure in hoger beroep.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in totaal een bedrag van € 2.910,60 toewijzen, bestaande uit materiële schade. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 19 oktober 2021. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.6
De vordering van benadeelde partij [moeder slachtoffer 1]
De benadeelde partij [moeder slachtoffer 1] , de moeder van [slachtoffer 1] , vordert voor feit 1 een totale schadevergoeding van € 20.988,14, bestaande uit:
- € 1.488,14 aan materiële schade voor kosten van lijkbezorging;
- € 17.500,- aan affectieschade;
- € 2.000,- aan nader te onderbouwen schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schade te vermeerderen met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Materiële schade
De kosten voor lijkbezorging zijn niet betwist en komen de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal de gevorderde schade geheel toewijzen.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de moeder van [slachtoffer 1] , tot de kring van gerechtigden behoort. De benadeelde partij heeft bij zijn vordering aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermeld bedrag. De rechtbank zal de gevorderde € 17.500,- aan affectieschade daarom toewijzen.
Nader te onderbouwen schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit gedeelte van haar vordering, omdat dit bedrag ziet op mogelijk toekomstige schade in verband met een eventuele procedure in hoger beroep.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in totaal een bedrag van € 18.988,14 toewijzen, bestaande uit € 1.488,14 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 19 oktober 2021. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:doodslag;
feit 2:doodslag;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 4:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd;
feit 5:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, met uitzondering van
onderdeel 2º of onderdeel 7º
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 20 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[zoon slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon slachtoffer 2] van € 24.200,-, waarvan € 4.200,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [zoon slachtoffer 2] (feit 2), € 24.200,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 155 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[dochter slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [dochter slachtoffer 2] van € 25.175,-, waarvan € 5.175,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [dochter slachtoffer 2] (feit 2), € 25.175,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 160 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[dochter slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [dochter slachtoffer 1] van € 36.936,-, waarvan € 16.936,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [dochter slachtoffer 1] (feit 1), € 36.936,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 219 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[broer slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [broer slachtoffer 1] van € 2.910,60 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [broer slachtoffer 1] (feit 1), € 2.910,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 39 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[moeder slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer 1] van € 18.988,14, waarvan € 1.488,14 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [moeder slachtoffer 1] (feit 1), € 18.988,14 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 129 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en
mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel en J. Meeuwissen MSc, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 juli 2024.
Bijlage I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te [plaats 2] [slachtoffer 1] opzettelijk en
met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door:
- die [slachtoffer 1] een insuline-injectie en/of noodzakelijke en/of adequate
medische hulp te onthouden en/of
- door uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of
samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen
de neus en/of mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas,
althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] toe te passen en/of
- die [slachtoffer 1] in een situatie van onderkoeling te brengen en/of te laten
(mede) ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te [plaats 2] [slachtoffer 1] heeft
mishandeld en/of de gezondheid van (die) [slachtoffer 1] opzettelijk heeft
benadeeld, door:
- die [slachtoffer 1] (meermalen) met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam te
schoppen en/of te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] een insuline-injectie en/of noodzakelijke en/of adequate
medische hulp te onthouden en/of
- uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of samendrukkend
en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen de neus en/of
mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas, althans het
lichaam, van die [slachtoffer 1] toe te passen en/of
- die [slachtoffer 1] in een situatie van onderkoeling te brengen en/of te laten
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te [plaats 2] roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of
nalatig heeft gehandeld jegens [slachtoffer 1] ,
die als gevolg van een ketoacidose verward gedrag vertoonde,
kortademig was, niet meer uit zijn woorden kon komen, onvast ter been
was en had overgegeven,
immers verdachte heeft, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had
moeten vermoeden dat [slachtoffer 1] diabetes patiënt was:
niet doorgevraagd wat er met hem aan de hand was en/of
hem onvoldoende hulp geboden en/of
hem geslagen en geschopt en/of
hem geen insuline toegediend en/of
(koud) water over hem heen gesproeid en/of
hem terug naar zijn (slaap)kamer gestuurd en/of
nadien niet meer gecontroleerd hoe het met hem ging,
zonder (op enig moment gedurende die nacht en/of ochtend) de
noodzakelijke en/of adequate medische hulp voor die [slachtoffer 1] in te
schakelen,
door/bij welk handelen en/of nalaten van verdachte het (mede) aan zijn
schuld te wijten is, dat die [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 307 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] [slachtoffer 2] ,
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door
uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of samendrukkend
en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen de neus en/of
mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas, althans het
lichaam, van die [slachtoffer 2] toe te passen, (mede) tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 2] (meermalen) met kracht tegen de
mond en/of het hoofd en/of de hals te slaan en/of te stompen en/of
door uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of
samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen
de neus en/of mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas,
althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] toe te passen, terwijl het feit de
dood ten gevolge heeft gehad;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] opzettelijk heeft bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, ruim 8 gram cocaïne en ruim 28 gram
amfetamine, in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne en/of amfetamine, zijnde amfetamine en/of
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
4.
hij, op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] een of meer wapen(s)
van categorie I onder 7°, te weten een zwart gasdrukpistool en/of een
zilverkleurig balletjespistool en/of een zwart luchtdrukwapen, zijnde
(een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en
afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een)
vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en)
voorhanden heeft gehad;
(artikel 13 juncto 55 Wet Wapens en Munitie)
5.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] ,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een centraalvuur gaspistool van het merk Rohm,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of
een of meer wapen(s) van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een of meer stroomstootwapen(s) (in de vorm van een zaklamp),
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot
personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden
toegebracht en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- in totaal 12, althans een aantal, kogelpatronen, van het merk Sellier & Bellot,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )