ECLI:NL:RBZWB:2024:4892

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
C/02/419502 / FA RK 24-871
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning en wijziging ouderlijk gezag in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige en de wijziging van het eenhoofdig ouderlijk gezag naar gezamenlijk ouderlijk gezag. De man, de biologische vader van de minderjarige, heeft verzocht om toestemming om zijn kind te erkennen, omdat de moeder, de vrouw, niet instemt met gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in principe geen bezwaar heeft tegen de erkenning, maar dat zij niet wil dat de man ook het ouderlijk gezag krijgt. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige in overweging genomen en geconcludeerd dat het in het belang van het kind is dat de man wordt toegestaan om de erkenning te doen, zelfs als de vrouw niet instemt met gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft ook een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de regie over de contacten tussen de man en de minderjarige bij de gecertificeerde instelling (GI) wordt belegd. De rechtbank heeft de bijzondere curator ontslagen van haar taak, nu haar rol in deze procedure is volbracht. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/419502 / FA RK 24-871
Datum uitspraak: 21 juni 2024
Nadere beschikking over vervangende toestemming erkenning, wijziging ouderlijk gezag en vaststelling zorg-/omgangsregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.C.A. Keulers te Zoetermeer,
over de minderjarige
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
vertegenwoordigd door:
mr. S. VAN REEVEN-ÖZER, advocaat te Waalwijk, in haar hoedanigheid als bijzondere curator over [minderjarige] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
De rechtbank merkt als belanghebbenden in deze procedure aan:
[minderjarige],
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg.
De rechtbank merkt als informant in deze procedure aan:
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de beschikking van deze rechtbank van 26 maart 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het F9-formulier van 15 maart 2024 van mr. Keulers, met bijlagen;
  • de brief van 21 mei 2024 van mr. Keulers, met bijlagen;
  • het rapport en advies van 21 mei 2024 van de bijzondere curator.
1.2.
Op 24 mei 2024 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn de man en de vrouw verschenen en gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast waren aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad en een vertegenwoordiger namens de GI.

2.De nadere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 26 maart 2024. Hierbij is mr. Van Reeven-Özer benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] en verzocht om een onderzoek in te stellen, naar aanleiding daarvan, schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en een standpunt over het afstammingsverzoek in te nemen. In afwachting daarvan heeft de rechtbank de beslissing op de verzoeken aangehouden tot de mondelinge behandeling op 24 mei 2024.
2.2.
Aan de orde zijn de verzoeken van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kosten rechtens:
I. aan de man toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, [minderjarige] te erkennen;
II. de man met onmiddellijke ingang gezamenlijk met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
III. een zorgregeling vast te stellen zoals vermeld onder punten 11 en 12 van het verzoekschrift, waarbij [minderjarige] in de oneven weken van vrijdagmiddag 14.30 uur tot zondagmiddag 17.00 uur bij de man verblijft en de man [minderjarige] op vrijdagmiddag ophaalt op school en hij haar op zondagmiddag terugbrengt bij de vrouw, alsmede een regeling vast te stellen voor de vakanties en feestdagen;
IV. een dwangsom vast te stellen van € 250,= per keer dat de vrouw geen uitvoering geeft aan de vastgestelde zorgregeling;
althans te beslissen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht.
2.3.
Op grond van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten vast:
  • De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar gehad. [minderjarige] is tijdens die relatie geboren, op [geboortedag] 2016.
  • De man heeft [minderjarige] niet erkend. Op de akte van geboorte van [minderjarige] staat geen juridisch vader vermeld.
  • De vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] woont bij de vrouw.
  • De man, de vrouw en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit en wonen in Nederland.
2.4.
De bijzondere curator heeft in voormeld rapport van 21 mei 2024 en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, aangevoerd dat tussen partijen niet in geschil is dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. De vrouw kan weliswaar instemmen met erkenning van [minderjarige] door de man, maar zij wil niet dat de man als gevolg van die erkenning van rechtswege samen met de vrouw wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vrouw wil dan ook een verklaring (laten) opstellen ten behoeve van de erkenning, waardoor haar eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] gehandhaafd blijft. De man wil daarentegen graag samen met de vrouw worden belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] . De bijzondere curator heeft in de afgelopen periode gepoogd om hier met partijen afspraken over te maken, maar dit is niet gelukt. Gezien het voorgaande heeft de bijzondere curator geen bezwaar tegen erkenning van [minderjarige] door de man. De bijzondere curator acht het in het belang van [minderjarige] dat partijen dit alsnog gezamenlijk zullen regelen, waarbij zij schriftelijk kunnen verklaren dat het eenhoofdig ouderlijk gezag van de vrouw over [minderjarige] gehandhaafd blijft. De verzoeken van de man over gezag en omgang kunnen dan aan de rechtbank worden voorgelegd. Indien de rechtbank vervangende toestemming zal verlenen voor erkenning door de man van [minderjarige] , geeft dit naar de mening van de bijzondere curator een verkeerd signaal af, omdat het dan lijkt alsof de vrouw niet instemt met de erkenning, terwijl dit niet het geval is.
2.5.
Namens en door de man is, samengevat, aangevoerd dat hij de biologische vader van [minderjarige] is en dat partijen op 11 juni 2024 een afspraak hebben bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente voor de erkenning door de man van [minderjarige] . Voor de zekerheid handhaaft de man zijn verzoek tot vervangende toestemming erkenning. Als partijen de erkenning alsnog samen regelen, dan hoeft die vervangende toestemming niet te worden benut. De man acht het daarnaast in het belang van [minderjarige] dat hij voortaan samen met de vrouw het gezag over haar uitoefent. De man wil graag een grotere rol spelen in het leven van [minderjarige] en meedenken en -beslissen over belangrijke (gezags)beslissingen over [minderjarige] . De communicatie tussen partijen behoeft verbetering, maar de man staat open voor de in dat verband noodzakelijk geachte hulpverlening. De man en [minderjarige] hebben inmiddels al gedurende elf maanden slechts eenmaal per twee weken op zondag (bij de vrouw thuis) contact met elkaar. De man wil graag zo spoedig mogelijk de oorspronkelijke regeling hervatten, op basis waarvan [minderjarige] eenmaal per twee weken een weekend bij de man verblijft. Indien nodig kan de man instemmen met een minimale opbouwende regeling en dat de regie daarover bij de GI wordt belegd. De man vraagt zich af waarom de contacten onder begeleiding moeten plaatsvinden. Hij maakt zich, net als de vrouw, zorgen over de seksueel grensoverschrijdende uitspraken en handelingen die [minderjarige] heeft gedaan. Maar de man betwist dat hij daar iets mee te maken heeft.
2.6.
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat de vrouw instemt met erkenning door de man van [minderjarige] , maar dat zij niet wil dat de man samen met haar wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Tussen partijen is sprake van moeizame communicatie en samenwerking, met onderling wantrouwen en verwijten. Zij vreest dan ook dat [minderjarige] klem en verloren raakt, of dreigt te raken, indien partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag worden belast. De vrouw heeft ook geen bezwaar tegen de contacten tussen de man en [minderjarige] , mits de veiligheid van [minderjarige] daarbij is gewaarborgd. Volgens de vrouw heeft [minderjarige] seksueel grensoverschrijdende uitspraken en handelingen gedaan, mogelijk omdat zij bij de man thuis is geconfronteerd met pornografisch (video)materiaal. Maar de vrouw sluit niet uit dat er een andere oorzaak is. Niettemin vindt zij dat de contactopbouw tussen de man en [minderjarige] zorgvuldig moet plaatsvinden. Zij verzoekt daarom om de regie daarover bij de GI te beleggen, waarbij zorgvuldig en stapsgewijs zal worden toegewerkt naar het hervatten van de oorspronkelijke tweewekelijkse weekendregeling tussen de man en [minderjarige] . Pas wanneer die contacten goed verlopen, kan de vrouw eventueel instemmen met gezamenlijk gezag. De vrouw verzoekt primair om het verzoek van de man om hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] af te wijzen en subsidiair om de beslissing over het gezag aan te houden in afwachting van het verdere verloop van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
2.7.
De GI heeft, samengevat, aangegeven dat [minderjarige] enkele maanden geleden onder toezicht is gesteld en dat er in het kader van die maatregel onder meer wordt gewerkt aan het verbeteren van de onderlinge verstandhouding tussen partijen en het uitbreiden van de contacten tussen de man en [minderjarige] . De GI heeft hulpverlening aangevraagd voor het begeleiden van die contacten en voor het verrichten van een gezinsonderzoek. Aangezien de GI pas enkele maanden betrokken is en de hulpverlening nog niet is afgerond, kan zij op dit moment geen standpunt innemen over het gezag. De GI adviseert daarom om de beslissing daarover aan te houden voor de duur van een half jaar in afwachting van het verdere verloop van de ondertoezichtstelling. Gezien de zorgelijke uitspraken en handelingen die [minderjarige] heeft gedaan, is de GI daarnaast van mening dat de contacten tussen [minderjarige] en de man zorgvuldig dienen te worden opgebouwd, en aanvankelijk onder begeleiding dienen plaats te vinden. Momenteel hebben de man en [minderjarige] eenmaal per veertien dagen op zondag contact met elkaar, bij de vrouw thuis. Afgesproken is dat de GI daarnaast doordeweeks enkele contactmomenten zal begeleiden (totdat de omgangsbegeleiding zal starten). De GI kan er mee instemmen dat de regie over de uitbreiding van de contacten bij haar wordt belegd, maar dat neemt de wachtlijsten bij de instantie die de omgangsmomenten zal begeleiden niet weg.
2.8.
De Raad heeft, samengevat, aangegeven dat als uitgangspunt heeft te gelden dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kind(eren) uitoefenen. Naar de mening van de Raad zijn de strijd en de communicatieproblemen tussen partijen in beginsel onvoldoende om gezamenlijk gezag te weigeren. De Raad ziet ook geen aanleiding om te veronderstellen dat er een (dreigend) risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen partijen indien de man mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt belast. Bovendien is de GI betrokken om partijen daarbij te begeleiden. De Raad ziet dan ook geen contra-indicaties voor gezamenlijk gezag. De Raad acht het daarnaast van belang dat de contacten tussen de man en [minderjarige] voortvarend worden opgebouwd. De Raad adviseert daarom om de regie daarover bij de GI te beleggen.
2.9.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
Vervangende toestemming erkenning
2.10.
In artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat, voor zover hier van belang, dat de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, in dit geval de man, door de toestemming van de rechtbank kan worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt en die persoon de verwekker is van het kind.
2.11.
Niet in geschil is dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. Daarnaast is gebleken dat de vrouw in beginsel geen bezwaar heeft tegen erkenning door de man van [minderjarige] , maar dat het de man en de vrouw tot nu toe niet gelukt is om dit gezamenlijk te regelen bij de gemeente. De vrouw kan er niet mee instemmen dat de man, als gevolg van die erkenning, van rechtswege mede wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Hoewel partijen bij de erkenning kunnen verklaren dat de vrouw het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] blijft uitoefenen, is het hen tot op heden nog niet gelukt om dit daadwerkelijk te regelen. De man wil graag, samen met de vrouw, met het ouderlijk gezag over [minderjarige] worden belast. Op 11 juni 2024 hebben partijen een afspraak bij de gemeente voor erkenning door de man van [minderjarige] .
2.12.
Aangezien de man de biologische vader van [minderjarige] is en niet is gebleken van contra-indicaties voor erkenning door de man van [minderjarige] , acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] dat die erkenning zal plaatsvinden. Daarmee wordt de juridische situatie in overeenstemming gebracht met de biologische werkelijkheid, hetgeen in lijn is met het uitgangspunt van de wetgever in het afstammingsrecht. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom toewijzen in die zin dat zij, voor zover het partijen niet lukt om op gezamenlijk initiatief de erkenning door de man van [minderjarige] te laten plaatsvinden, aan de man toestemming zal verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, om [minderjarige] te erkennen. Het is dan aan de man om, met die vervangende toestemming, tijdig naar de gemeente te gaan om [minderjarige] daadwerkelijk te erkennen. Maar de rechtbank is, met de bijzondere curator, van oordeel dat het het meest in het belang van [minderjarige] is dat partijen alsnog op gezamenlijk initiatief de erkenning door de man van [minderjarige] te regelen.
Wijziging eenhoofdig ouderlijk gezag naar gezamenlijk ouderlijk gezag
2.13.
In artikel 1:253c BW staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders klem komt te zitten tussen haar ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.14.
De rechtbank overweegt allereerst dat op grond van voormeld artikel de vader van het kind de rechtbank kan verzoeken om hem mede met het gezamenlijk ouderlijk gezag te belasten. Met de term ‘vader’ wordt de juridisch vader bedoeld die in een familierechtelijke betrekking tot [minderjarige] staat. Alvorens de man kan verzoeken om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten, zal hij haar dus eerst daadwerkelijk moeten erkennen.
2.15.
De rechtbank overweegt verder dat als uitgangspunt van de wetgever heeft te gelden dat ouders gezamenlijk het gezag over hun (kind)eren uitoefenen, tenzij sprake is van een of meerdere in voormeld artikel genoemde contra-indicaties. Hoewel de communicatie en samenwerking tussen partijen duidelijk verbetering behoeft, ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat [minderjarige] klem en verloren raakt of dreigt te raken wanneer partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over haar worden belast. Zij betrekt hierbij dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] betrokken is om partijen te begeleiden, al dan niet met inzet van hulpverlening. Daarbij geldt dat indien de man met het ouderlijk gezag over [minderjarige] is belast, ook hij in het kader van de ondertoezichtstelling door de GI kan worden aangesproken. De rechtbank acht gezamenlijk ouderlijk gezag ten slotte niet (anderszins) in strijd met de belangen van [minderjarige] .
2.16.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen in die zin dat zij zal bepalen, onder de voorwaarde dat de man [minderjarige] heeft erkend en zij dus in een familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Vaststelling omgangsregeling
2.17.
In artikel 1:377a BW staat dat een ouder zonder gezag over het kind recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van de ouders gezamenlijk of een van hen een omgangsregeling vaststellen.
2.18.
Gebleken is dat [minderjarige] zorgelijke seksueel grensoverschrijdende uitspraken en handelingen heeft gedaan, mogelijk omdat zij bij de man thuis is geconfronteerd met pornografisch (video)materiaal. Onduidelijk is wat er precies is gebeurd. De man betwist dat hij hier iets mee te maken heeft. De vrouw sluit ook niet uit dat voormelde zorgelijke uitingen en gedragingen een andere oorzaak hebben. Maar de situatie is nu zo dat de afgelopen elf maanden de man en [minderjarige] slechts eenmaal per twee weken op zondag bij de vrouw thuis contact met elkaar hebben gehad. Gezien voormelde zorgen is de GI van mening dat de contacten tussen de man en [minderjarige] zorgvuldig en aanvankelijk onder begeleiding moeten worden opgebouwd. De GI heeft partijen inmiddels aangemeld bij een instantie voor omgangsbegeleiding, maar daar is sprake van een wachtlijst.
2.19.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter het niet in het belang van [minderjarige] om de stappen die de GI reeds heeft gezet te doorkruisen en op dit moment te bepalen, overeenkomstig het verzoek van de man, dat de man en [minderjarige] eenmaal per twee weken gedurende een weekend gerechtigd zijn tot het hebben van onbegeleide omgang met elkaar. Aangezien de contacten zorgvuldig moeten worden opgebouwd en het op dit moment nog onduidelijk is hoe dat traject er precies zal uitzien, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan de regie over het opbouwen van die contacten bij de GI te beleggen, hetgeen de rechtbank op onderstaande wijze zal bepalen. Wel is de rechtbank, met de Raad, van oordeel dat de contacten tussen de man en [minderjarige] voortvarend dienen te worden opgebouwd. Zij vindt het dan ook goed om te horen dat de GI bereid en beschikbaar is om in de tussentijd een aantal extra contactmomenten tussen de man en [minderjarige] te begeleiden. Het belang van [minderjarige] staat hierbij voorop en haar tempo dient leidend te zijn. De GI kan in de toekomst, indien zij dat in het belang van [minderjarige] acht, op grond van artikel 1:265g BW bij de kinderrechter een verzoek indienen om alsnog een vastomlijnde omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen.
2.20.
Daarnaast hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling met elkaar afgesproken dat de man en [minderjarige] wekelijks op woensdag en op vrijdag om 17.15 uur contact met elkaar hebben via (video)bellen. De rechtbank zal deze afspraak op onderstaande wijze vastleggen. Als het (video)belmoment onverhoopt een keer niet kan doorgaan, dan zullen partijen dit tijdig aan elkaar laten weten, zodat [minderjarige] daarop kan worden voorbereid. Voorkomen moet worden dat zij, al dan niet op het laatste moment, wordt teleurgesteld.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.21.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de beslissing en het belang dat [minderjarige] hierover duidelijkheid ervaart, de beslissing tot vaststelling van de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man. Dat betekent dat die beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst. Gelet op de aard van de afstammingsbeslissing en omdat de beslissing over het gezag daar voorwaardelijk aan verbonden is, zullen die beslissingen niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Oplegging dwangsom
2.22.
Gebleken is dat de vrouw de contacten tussen de man en [minderjarige] niet tegenhoudt mits de veiligheid van [minderjarige] daarbij is gewaarborgd. Nu de regie over (de opbouw van) de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] bij de GI wordt belegd, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw daaraan zal meewerken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een dwangsom op te leggen voor iedere keer dat de vrouw zich niet houdt aan voormelde omgangsregeling, zoals door de man is verzocht. De rechtbank betrekt hierbij dat in familiezaken, onder meer met het oog op het belang van het kind, in beginsel terughoudend wordt omgegaan met het opleggen van een dwangsom. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Verdeling proceskosten
2.23.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure, zal de rechtbank de kosten van partijen in deze procedure tussen hen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Taak bijzondere curator
2.24.
De rechtbank zal ten slotte de bijzondere curator ontslaan van haar taak nu zij deze heeft volbracht in deze procedure in eerste aanleg en er een eindbeslissing wordt genomen over het afstammingsverzoek (en de overige verzoeken) in deze procedure.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent toestemming aan de man, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, tot het erkennen van de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016;
3.2.
bepaalt, onder de voorwaarde dat de man [minderjarige] heeft erkend en zij dus in een familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
3.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar waarbij de regie over de vorm, de duur en de frequentie daarvan bij de GI wordt belegd;
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
ontslaat de bijzondere curator van haar taak in deze procedure in eerste aanleg;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.