ECLI:NL:RBZWB:2024:4890

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/3116
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om incidentele subsidie voor restauratie van een rijksmonument

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een incidentele subsidie voor de restauratie van een rijksmonument. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst heeft deze aanvraag met het besluit van 8 november 2022 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft bij het bestreden besluit van 16 mei 2023 de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals deskundigen en vertegenwoordigers van het college.

De rechtbank heeft beoordeeld of het college op juiste gronden zijn besluit om de subsidie niet te verlenen in stand heeft gelaten. De rechtbank concludeert dat het college niet gehouden was de aangevraagde subsidie te verlenen, omdat er geen wettelijke grondslag voor subsidieverlening voor herstel van rijksmonumenten bestaat. De rechtbank verwijst naar artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een bestuursorgaan slechts subsidie verstrekt op basis van een wettelijk voorschrift. In dit geval is er geen sprake van een incidenteel geval, omdat er in de gemeente Hulst 109 rijksmonumenten zijn, wat betekent dat het aantal potentiële aanvragen niet beperkt is.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht het verzoek heeft afgewezen en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 18 juli 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3116

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser,

(gemachtigde: mr. dr. T.N. Sanders),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst,

verweerder,
(gemachtigde: mr. L.R. Kortland)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een incidentele subsidie voor restauratie van een rijksmonument.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 8 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 mei 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen
  • eiser, eisers gemachtigde en ing. [naam 1] en ir. [naam 2] als vooraf aangekondigde deskundigen;
  • [naam 3], [naam 4] namens het college, de gemachtigde van het college en mr. B.F.Th. de Moor, kantoorgenoot van gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 29 april 2016 het pand aan [het adres] in [plaats 2] gekocht. Het pand is sinds 1973 een rijkmonument.
2.1.
Bij brief van 16 september 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend bij het college om een incidentele subsidie te verstrekken ter hoogte van een bedrag van € 1.880.616,19 voor restauratie van het voorhuis.
2.2.
Met het primaire besluit van 8 november 2022 heeft het college eisers verzoek afgewezen. Eiser heeft op 23 november 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, welk bezwaar bij besluit van 16 mei 2023 ongegrond is verklaard (het bestreden besluit).
2.3.
Op 2 juni 2023 is daartegen door eiser opgekomen in beroep en op 4 juli 2023 zijn de gronden van beroep aangevuld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op juiste gronden, in heroverweging, bij het bestreden besluit zijn besluit om de aanvraag om een incidente subsidie niet te verlenen aan eiser in stand heeft gelaten. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het college niet gehouden was de aangevraagde subsidie te verlenen en daarom is het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Incidenteel geval?
5. Op grond van artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstrekt een bestuursorgaan slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift, dat regelt voor welke activiteiten subsidie wordt verstrekt. Tussen partijen is niet in geschil dat een wettelijke grondslag voor subsidieverlening door het college voor herstel van rijksmonumenten ontbreekt. Op grond van artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder d van de Awb is het vereiste van een wettelijke grondslag niet van toepassing in incidentele gevallen, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt.
5.1.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis [1] volgt dat het bij incidentele subsidies niet altijd reëel is een wettelijk voorschrift te eisen, omdat de met de voorbereiding daarvan gemoeide lasten in die gevallen onevenredig hoog kunnen worden in verhouding tot de met strikte handhaving van het vereiste van een wettelijke grondslag gediende belangen. Daarom is in het derde lid, aanhef en onder d, bepaald dat in incidentele gevallen zonder grondslag in een wettelijk voorschrift subsidie kan worden verleend, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt. Daarmee is tot uitdrukking gebracht, dat deze uitzondering slechts van toepassing is indien de voorgenomen subsidie in twee opzichten van beperkte betekenis is: zowel het aantal ontvangers als het tijdvak waarvoor de subsidie wordt verstrekt dient beperkt te zijn. Het is niet doenlijk geacht door de wetgever om in algemene zin te omschrijven wat onder incidentele gevallen wordt verstaan. Incidentele gevallen zijn juist naar hun aard telkens weer anders en daarom niet in algemene regels te vatten.
5.2.
Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat in eisers situatie geen sprake is van een incidenteel geval. Ter onderbouwing daarvan heeft het college toegelicht dat er in de gemeente Hulst 109 rijksmonumenten zijn waarvan een groot aantal in eigendom bij particulieren. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een situatie waarin het aantal potentiële aanvragen van eigenaren voor subsidie voor de kosten van herstel van hun rijksmonument zó beperkt is, dat eisers verzoek een incidenteel geval vormt.
5.3.
Bij gebrek aan een (wettelijke) grondslag voor subsidieverstrekking, ontbreekt voor het college de bevoegdheid tot subsidieverlening. Het college heeft het verzoek daarom terecht afgewezen en heeft het daartegen gerichte bezwaar van eiser op juiste gronden ongegrond verklaard. Eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel kan daar geen verandering in brengen.
5.4.
Omdat geen sprake is van een incidenteel geval, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden, inhoudende dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met het beleid zoals dat volgt uit het bestuursakkoord 2022-2026, de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2015 en de concept Nota Ruimtelijke Kwaliteit van juli 2022, dat bestaande subsidieregelingen onvoldoende soelaas bieden en dat bijzondere omstandigheden de afwijzing van het verzoek om incidentele subsidie onevenredig maken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J. Maas-Cooymans, voorzitter, en mr. dr. E.J. Govaers en mr. A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 18 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. dr. E.J. Govaers.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 1993/94, 23700, nr. 3