Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 27 juni 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats] , eiser,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft bij besluit van 20 december 2021 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser herzien van 80-100% naar 45,02% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 26 november 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 november 2021 heeft vastgesteld op 45,02%. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en concludeert dat de beperkingen van eiser adequaat zijn vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat, maar de rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de FML (functionele mogelijkhedenlijst) van 26 november 2021 de juiste weergave van zijn beperkingen is.
Eiser heeft ook een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid gedaan, waarop het UWV hem per 1 november 2023 een IVA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank concludeert echter dat de beperkingen die per 1 november 2023 zijn vastgesteld, niet teruggelegd kunnen worden naar de datum in geding, omdat er geen bewijs is dat de situatie van eiser op dat moment anders was dan vastgesteld in de FML van 26 november 2021.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 november 2021 terecht heeft vastgesteld op 45,02%. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.