ECLI:NL:RBZWB:2024:4846

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/3692 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen herziening WIA-uitkering en toekenning IVA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft bij besluit van 20 december 2021 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser herzien van 80-100% naar 45,02% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 26 november 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 november 2021 heeft vastgesteld op 45,02%. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en concludeert dat de beperkingen van eiser adequaat zijn vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat, maar de rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de FML (functionele mogelijkhedenlijst) van 26 november 2021 de juiste weergave van zijn beperkingen is.

Eiser heeft ook een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid gedaan, waarop het UWV hem per 1 november 2023 een IVA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank concludeert echter dat de beperkingen die per 1 november 2023 zijn vastgesteld, niet teruggelegd kunnen worden naar de datum in geding, omdat er geen bewijs is dat de situatie van eiser op dat moment anders was dan vastgesteld in de FML van 26 november 2021.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 november 2021 terecht heeft vastgesteld op 45,02%. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3692 WIA

uitspraak van 27 juni 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. R.F. Antes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV, (kantoor Breda),
gemachtigde: mr. H.M. van Gent.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft bij besluit van 20 december 2021 (primair besluit) de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 26 november 2021 herzien van 80-100% naar 45,02% arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA. Het UWV voert de herziening uit vanaf 1 januari 2024. Met het bestreden besluit van 8 juni 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, de echtgenote van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per
26 november 2021 voor 45,02% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 november 2021 heeft vastgesteld op 45,02%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als schilder voor 36,73 uur per week. Bij een arbeidsongeval op 20 oktober 2009 heeft eiser zijn rechterschouder en rechterelleboog beschadigd en is hij voor dit werk uitgevallen. Per einde wachttijd [1] werd eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt beschouwd. In de beslissing op bezwaar tegen dit besluit heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd vastgesteld op 41,13%. Na een herbeoordeling in november 2013 is eiser vanaf 12 december 2011 volledig arbeidsongeschikt en vanaf 12 november 2013 beschouwt het UWV eiser voor 66,03% arbeidsongeschikt. De verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid is per
1 december 2015 uitgevoerd. De voormalige werkgever van eiser heeft het UWV op
16 februari 2018 verzocht om de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen. Bij besluit van 14 mei 2018 acht het UWV eiser vanaf 1 mei 2017 volledig arbeidsongeschikt. Bij besluit van 2 maart 2020 heeft het UWV de WIA-uitkering van eiser vanaf 3 mei 2020 ingetrokken, omdat eiser vanaf 26 februari 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van een bezwaarschrift van eiser tegen dit besluit heeft het UWV het besluit van 2 maart 2020 ingetrokken. Het UWV beschouwt eiser vanaf
3 mei 2020 alsnog volledig arbeidsongeschikt.
Naar aanleiding van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid eind 2021 beschouwt het UWV eiser in het primaire besluit vanaf 26 november 2021 45,02% arbeidsongeschikt. De verlaging van de WIA-uitkering wordt vanaf 1 januari 2025 uitgevoerd. Eiser maakt bezwaar tegen het primaire besluit. In het bestreden besluit laat het UWV het primaire besluit in stand. Eiser stelt beroep in tegen het bestreden besluit. Hangende beroep heeft eiser op 25 november 2023 een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid bij het UWV ingediend. Bij besluit van 21 maart 2024 heeft het UWV eiser vanaf 1 november 2023 een IVA-uitkering toegekend.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts, medeondertekend door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De arts heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken en onderzocht op het spreekuur van 26 november 2021. De arts acht de beperkingen van eiser plausibel en passend bij zijn ziektebeeld. Er zijn benutbare mogelijkheden. De functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 1 november 2019 wordt in alle rubrieken aangevuld. Zo is eiser aangewezen op werk zonder een hoog tempo en zonder verhoogd persoonlijk risico. Eiser is beperkt voor beroepsmatig vervoer, hij mag alleen oppervlakkig patiëntencontact aangaan en hij is beperkt voor leidinggeven. Hij mag geen zware beschermende kleding dragen, er geldt een beperking voor geluidsbelasting en de linkerhand is beperkt voor knijpkracht en repetitieve bewegingen. Eiser is verder beperkt voor frequent reiken, tillen, dragen, traplopen, bovenhandswerken en voor nachtwerk.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van
26 november 2021.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en de hoorzitting op 18 april 2023 bijgewoond. In de rapportage overweegt de verzekeringsarts b&b dat het onderzoek van de arts bestond uit dossierstudie, een spreekuur met een gericht claimbeoordelingsgesprek, inclusief een uitgebreide anamnese. Hierin zijn onder meer het klachtenbeloop, de behandelingen, het dagelijks functioneren en de sociale omstandigheden besproken. Tevens heeft een psychisch en lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De arts is uitgegaan van een toename van de beperkingen ten opzichte van het onderzoek in 2019. Eiser heeft benutbare mogelijkheden, omdat zowel op basis van fysieke als psychische beperkingen geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts b&b stelt dat niet in geschil is dat eiser beperkingen heeft in het gebruik van de rechter- en linkerarm. Voor de rechterarm geldt dat er sprake is van een knobbel in het AC gewricht en voor de linkerarm is er sprake van een bicepspeesruptuur en een zenuwbeknelling die door een operatieve ingreep niet voldoende verbeterd zijn. Eiser kan niet veel tillen en dragen. Zowel links als rechts is veel en ver reiken beperkt, waarbij dat rechts iets makkelijker gaat dan links. Bovenhandswerken is beperkt; eiser kan niet of nauwelijks met de bovenarmen boven schouderhoogte komen. Voor wat betreft de psychisch klachten wordt eiser beperkt behandeld. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om op basis van de Standaard ‘duurbelasting in arbeid’ een urenbeperking aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts b&b is in de opgestelde FML in voldoende mate met alle beperkingen rekening gehouden en houdt deze FML in stand.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV – onder verwijzing naar de bezwaargronden – aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat bij de operatie van december 2020 een zenuw is geraakt en dat eiser last heeft van artrose in het sleutelbeen. Eiser slaapt slecht, is nog steeds onder behandeling bij de psycholoog en krijgt huishoudelijke ondersteuning via de Wmo. Eiser claimt beperkingen voor het zelfstandig handelen, het handelingstempo, werken in teamverband, het hanteren van emotionele problemen van anderen en omgaan met conflicten. Geen van de behandelingen en operaties heeft tot verbetering geleid. Het UWV heeft niet gemotiveerd waarom zijn situatie nu zo veel anders is dan per 3 mei 2020. Eiser claimt een urenbeperking uit preventief oogpunt. In de aanvullende gronden voert eiser aan dat het UWV hem inmiddels, per 1 november 2023, een IVA-uitkering heeft toegekend. De orthopedisch chirurg heeft eiser op 14 februari 2022 onderzocht, omdat hij vermoedde dat de operatie van 1 december 2020 mislukt was. Eiser heeft hierna MRI onderzoek ondergaan. Dat onderzoek bevestigde het vermoeden, aldus eiser. De per 1 november 2023 aangenomen beperkingen golden volgens eiser ook al ten tijde van het nemen van het primaire besluit.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben alle medische informatie van de behandelend sector van eiser in de beoordeling meegenomen. Uit de rapporten blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de arm- en schouderklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat deze op de hoogte was van het feit dat bij de linkerarm sprake is van een bicepspeesruptuur en een zenuwbeknelling die door de operatieve ingreep van 1 december 2020 niet voldoende zijn verbeterd. Het (deels) mislukken van de operatie van 1 december 2020 was dus bekend bij de verzekeringsarts b&b en is door deze meegenomen in zijn beoordeling.
4.4
Naar aanleiding van de melding toegenomen klachten is een nieuwe FML – geldend vanaf 1 november 2023 – opgemaakt. Eiser is het eens met die FML en stelt dat de beperkingen uit deze FML ook al per 26 november 2021 golden. De verzekeringsarts b&b heeft in de schriftelijke reactie van 23 april 2024 echter verklaard dat eiser bij de melding van 25 november 2023 heeft aangegeven dat zijn gezondheid achteruit is gegaan. In het voorjaar werd de pijn in zijn linkerarm erger en de artroseklachten zijn toegenomen. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat er klachten zijn ontstaan van de enkel en de linker elleboog. De verzekeringsarts heeft vervolgens een toename van de beperkingen aangenomen per 1 november 2023.
De rechtbank heeft beide FML-en met elkaar vergeleken. In de laatst opgemaakte FML is onder meer een beperking voor conflicthantering aangenomen, zijn er meer en grotere beperkingen voor dynamische en statische handelingen aangenomen (met name om de linkerkant te ontzien) en zijn ook beperkingen voor de enkelklachten aangenomen. Dit past bij de door eiser vermelde toename van zijn klachten. De beperkingen vanaf 1 november 2023 kunnen dan ook niet teruggelegd worden naar de datum in geding.
4.5
Niet is gebleken dat in de FML van 26 november 2021 de beperkingen van eiser voor dat moment zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Receptionist (Sbc-code 315120), Baliemedewerker (service en info, Sbc-code 315150) en Administratief medewerker (documenten scannen, Sbc-code 315133).
5.2
Eiser verwijst voor de arbeidskundige gronden naar zijn bezwaargronden. Daarin heeft hij aangevoerd dat het opleidingsniveau niet goed is vastgesteld en de functies van Receptionist en Baliemedewerker overschrijden de belastbaarheid van eiser voor wat betreft hebben van contact met verschillende mensen en het hanteren van conflicten.
5.3
Voor wat betreft de grond over het opleidingsniveau heeft de arbeidsdeskundige b&b in de rapportage in bezwaar naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het UWV terecht is uitgegaan van opleidingsniveau 3. Eiser heeft in beroep hierover geen nadere gronden aangevoerd en de rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het opleidingsniveau niet goed is vastgesteld. Dat de arbeidsdeskundige bij de laatste beoordeling geen functies heeft kunnen duiden, is terug te voeren op de in laatst opgemaakte FML opgenomen extra lichamelijke beperkingen en de beperking voor conflicthantering. Als gevolg hiervan is eiser nog afhankelijker geworden van lichte werkzaamheden, maar het ontbreekt eiser aan de betreffende opleiding en ervaring hiervoor. Daarom konden er in de laatste beoordeling geen functies worden geduid.
5.4
De overige beroepsgronden geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist. Het beroep op de overschrijding van de belastbaarheid voor wat betreft conflicthantering en het omgaan met verschillende personen wijst de rechtbank af. Er is op de datum in geding geen beperking voor conflicthantering opgenomen noch voor het hanteren van emoties. De rechtbank kan daar dus ook geen rekening mee houden. De betreffende functies betreffen korte oppervlakkige contacten met bezoekers, waarbij hanteren van emoties over het algemeen geen rol zal spelen. De ter zitting nader toegelichte grond dat eiser met de laatstelijk aangenomen beperkingen de bestreden geduide functies had kunnen vervullen, passeert de rechtbank. In meerdere functies is sprake van onder meer conflicthantering in persoonlijke contacten. Die functies zouden dan waarschijnlijk niet geduid zijn.
5.5
De in overweging 5.1 genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 45,02%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 november 2021 heeft vastgesteld op 45,02%
.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 november 2021 heeft vastgesteld op 45,02%. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 27 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.18 oktober 2011.