ECLI:NL:RBZWB:2024:4840

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/9617
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen niet-ontvankelijkheid bezwaarschrift omgevingsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaarschrift, dat op 17 juli 2023 was ingediend. Dit bezwaarschrift was gericht tegen de aanvraag van vergunninghouder voor een omgevingsvergunning, die op 14 juli 2023 was aangevraagd voor het legaliseren van een bestaande kachelpijp en een dakkapel op een perceel in [plaats 2]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland heeft het bezwaarschrift op 4 augustus 2023 niet-ontvankelijk verklaard, wat door eisers werd bestreden.

De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 behandeld, waarbij eisers aanwezig waren en het college vertegenwoordigd werd door waarnemend gemachtigde mr. L. Koster-Braad. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift te vroeg was ingediend, aangezien het besluit van het college nog niet tot stand was gekomen op het moment van indiening. De rechtbank concludeert dat eisers niet voldaan hebben aan de voorwaarden van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die vereisen dat een bezwaarschrift pas kan worden ingediend als het besluit daadwerkelijk is genomen of als er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat het besluit al genomen is.

Eisers hebben aangevoerd dat zij dachten dat de later verleende omgevingsvergunning meegenomen zou worden in de beroepsprocedure, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. Eisers komen niet in aanmerking voor proceskostenvergoeding of schadevergoeding, en het betaalde griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en openbaar gemaakt op 27 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland,

(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats 2] , vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. M.A. de Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een op 17 juli 2023 ingediende bezwaarschrift. Eisers hebben in het bezwaarschrift bezwaar gemaakt tegen de aanvraag door vergunninghouder van een omgevingsvergunning van 14 juli 2023 voor het legaliseren van een bestaande kachelpijp en een dakkapel op het [perceel 1] te [plaats 2] (perceel). Het college heeft bij besluit van
4 augustus 2023 (bestreden besluit) het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft dit beroep op 22 april 2024 – tegelijk met het beroep in procedure BRE 23/8932 – op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door waarnemend gemachtigde mr. L. Koster-Braad, vergezeld door [naam 2] . Vergunninghouder heeft eveneens aan de mondelinge behandeling deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.2.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers zijn eigenaren van de percelen [perceel 2] en [perceel 3] te [plaats 2] . Vergunninghouder heeft op 14 juli 2023 bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd voor het legaliseren van een bestaande kachelpijp en een 31 jaar oude dakkapel. Het college heeft deze aanvraag op
17 juli 2023 gepubliceerd. Eisers hebben naar aanleiding van deze publicatie bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft het college – overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften – het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Overigens heeft het college daarna op 10 oktober 2023 de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Eisers hebben hiertegen geen bezwaar ingediend.
5. Als een bestuursorgaan – zoals het college – een besluit neemt en een belanghebbende is het niet eens met dat besluit, dan bestaat de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen dat besluit. Dat is bepaald in artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat kan echter pas als het besluit ook daadwerkelijk genomen is. Onder de publicatie van de aanvraag door vergunninghouder is daarom expliciet aangegeven
“Tegen deze aanvraag kunt u nu nog geen bezwaar indienen”. Eisers hebben toch op 17 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen de ingediende aanvraag. Dat betekent dat het bezwaarschrift te vroeg is ingediend. Onder omstandigheden kan een dergelijk bezwaarschrift toch ontvankelijk zijn, mits aan de in artikel 6:10, sub a of b, van de Awb gestelde voorwaarden is voldaan. Daarvoor is vereist dat op het moment van het maken van het bezwaar a) het besluit al tot stand was gekomen, of b) het besluit nog niet tot stand was gekomen, maar eisers redelijkerwijs konden menen dat dit wel al het geval was.
6. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de publicatie duidelijk dat het besluit nog niet tot stand was gekomen. Er is dan ook niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:10, sub a, van de Awb. Bovendien neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers al eerder betrokken zijn geweest bij meerdere bezwaarprocedures. Zij kunnen dan ook bekend worden verondersteld met het verschil tussen een ingediende aanvraag en een verleende omgevingsvergunning. Bovendien hebben eisers al meteen op de dag van de publicatie van de aanvraag bezwaar gemaakt. Daarmee had het voor eisers duidelijk dienen te zijn – zeker gelet op het in de vorige alinea aangehaalde citaat uit de publicatie – dat zij redelijkerwijs niet konden menen dat de omgevingsvergunning al verleend was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers evenmin voldoen aan de voorwaarde van artikel 6:10, sub b, van de Awb. Het te vroeg ingediende bezwaarschrift is dan ook niet-ontvankelijk.
7. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat zij er vanuit gingen dat de op 23 oktober 2023 verleende omgevingsvergunning meegenomen zou worden in deze beroepsprocedure tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren. Het beroepschrift is immers ingediend op 5 september 2023 (door de rechtbank ontvangen op 8 september 2023) en de vergunning is van een latere datum. Eisers stellen dat zij hierover contact hebben gehad met de griffie van de rechtbank. Tegen hun is toen gezegd dat dit nieuwe besluit in de procedure zou worden meegenomen.
8. De rechtbank stelt vast dat artikel 6:19 van de Awb regelt dat een beroepsprocedure mede betrekking heeft op een nieuw besluit van het college tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit. Daarvan is hier echter geen sprake. Het bestreden besluit is immers de niet-ontvankelijkverklaring van de te vroeg ingediende bezwaren van eisers. Het nieuwe besluit is de verlening van de door vergunninghouder aangevraagde omgevingsvergunning. Deze besluiten staan los van elkaar. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat na de behandeling nog intern onderzocht is of het betreffende contact van eisers met de griffie van de rechtbank herleid kon worden. Hiervoor heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden. Er is geen aantekening gemaakt van een telefoongesprek met eisers.

Conclusie

9. Het college heeft het bezwaarschrift tegen de ingediende aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard en dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift in stand blijft. Eisers komen niet in aanmerking voor een proceskostenvergoeding of schadevergoeding en krijgen ook niet het betaalde griffierecht vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juni 2024 door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.