In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaarschrift, dat op 17 juli 2023 was ingediend. Dit bezwaarschrift was gericht tegen de aanvraag van vergunninghouder voor een omgevingsvergunning, die op 14 juli 2023 was aangevraagd voor het legaliseren van een bestaande kachelpijp en een dakkapel op een perceel in [plaats 2]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland heeft het bezwaarschrift op 4 augustus 2023 niet-ontvankelijk verklaard, wat door eisers werd bestreden.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 behandeld, waarbij eisers aanwezig waren en het college vertegenwoordigd werd door waarnemend gemachtigde mr. L. Koster-Braad. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift te vroeg was ingediend, aangezien het besluit van het college nog niet tot stand was gekomen op het moment van indiening. De rechtbank concludeert dat eisers niet voldaan hebben aan de voorwaarden van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die vereisen dat een bezwaarschrift pas kan worden ingediend als het besluit daadwerkelijk is genomen of als er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat het besluit al genomen is.
Eisers hebben aangevoerd dat zij dachten dat de later verleende omgevingsvergunning meegenomen zou worden in de beroepsprocedure, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. Eisers komen niet in aanmerking voor proceskostenvergoeding of schadevergoeding, en het betaalde griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en openbaar gemaakt op 27 juni 2024.