ECLI:NL:RBZWB:2024:484

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
02-140813-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 maart 2023 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de A16 te Breda. De verdachte, die met een Volkswagen Transporter met aanhanger reed, heeft niet voldoende opgelet en reed met een te hoge snelheid van 90 km/u, terwijl het matrixbord een toegestane snelheid van 50 km/u aangaf. Hierdoor heeft hij een aanrijding veroorzaakt met een stilstaand voertuig, bestuurd door [slachtoffer], die ernstig letsel heeft opgelopen, waaronder een neusfractuur en een zware hersenschudding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot het ongeval. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte een geldboete van € 1.000,- op te leggen en een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden. De verdediging pleitte voor een mildere straf, rekening houdend met de impact van het ongeval op de verdachte en zijn spijtbetuiging aan het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit en heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels overgenomen. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn autismespectrumstoornis, en de impact van het ongeval op zowel de verdachte als het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/140813-23
vonnis van de meervoudige kamer van 30 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. K.B.H. Welvaart, advocaat te Maastricht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] (ernstig) gewond is geraakt dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, waaraan hij schuld heeft zoals wordt bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte heeft niet voldoende opgelet, met te hoge snelheid gereden en hij is niet tijdig gestopt om een botsing te voorkomen. De gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Bij het slachtoffer is sprake van lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte primair ten laste gelegde feit. Er kan niet gesproken worden van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag. Daarnaast voert de verdediging aan dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank kan tot een bewezenverklaring komen van het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Vaststelling feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 16 maart 2023 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de A16 te Breda. Verdachte reed in een Volkswagen Transporter met aanhanger vanuit Etten-Leur en kwam op de uitvoegstrook van de afslag Rijsbergen. Verdachte had zijn cruise control ingesteld op 90 km/u. Het matrixbord dat verdachte in het begin van die uitvoegstrook op de A16 passeerde gaf een toegestane snelheid aan van 50 km/u. Verdachte heeft verklaard dat hij dat matrixbord niet heeft gezien. [slachtoffer] stond met haar Volkswagen Polo stil op de afslag Rijsbergen en zag het voertuig van verdachte van achter aan komen rijden. Zij heeft haar gevarenlichten aan gedaan, haar claxon gebruikt en heeft geprobeerd weg te sturen. Verdachte heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen en is met een snelheid van 79 km/u achterop de Volkswagen Polo met daarin [slachtoffer] gereden. Hierdoor is [slachtoffer] met de Volkswagen Polo achterop de voor haar stilstaande Opel Meriva geklapt. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] letsel opgelopen.
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen
schuldheeft aan het verkeersongeval, en zo ja, in welke mate. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op de uitvoegstrook bij Rijsbergen onvoldoende heeft opgelet en geanticipeerd op het overige wegverkeer en de op dat moment geldende verkeerssituatie.
De aanwezige matrixborden op de A16 waren actief en gaven een toegestane snelheid van 50 km/u aan. Verdachte heeft het matrixbord voorafgaand aan de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden in het geheel niet gezien en reed daarna nog geruime tijd (16 seconden) door met een snelheid van 90 km/u die hij op de cruise control had ingesteld. Uit het dossier volgt dat verdachte pas zeer kort voor de aanrijding heeft geremd en daarna het voertuig van [slachtoffer] heeft geraakt met een snelheid van maar liefst 79 km/u. De rechtbank is van oordeel dat de aanrijding niet enkel is veroorzaakt door de snelheid waarmee verdachte reed, maar ook is gelegen in het feit dat verdachte veel te laat is begonnen met afremmen omdat hij volstrekt onvoldoende heeft opgelet. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake kan zijn geweest van enkel een kort moment van onoplettendheid. Het verkeer dat zich voor verdachte op dezelfde rijbaan bevond stond nagenoeg stil en de afstand tot dat stilstaande verkeer was dusdanig lang dat verdachte tijdig had kunnen remmen. Bovendien heeft [slachtoffer] haar alarmlichten aangedaan, geclaxonneerd en geprobeerd weg te sturen. Dit alles heeft verdachte niet waargenomen. De rechtbank stelt vast dat er geen omstandigheden waren die het zicht van verdachte hebben belemmerd. Verdachte had tijdig kunnen en behoren te zien dat voor hem sprake was van stilstaand verkeer, zodat hij tijdig had kunnen en moeten stoppen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat van de zwaarste vorm van schuld, roekeloosheid, in ieder geval geen sprake is. Verdachte zal hiervan partieel worden vrijgesproken.
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte en de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte wel als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, en is daarom van oordeel dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Letsel
De rechtbank stelt aan de hand van de medische informatie in het dossier en het ter zitting uitgeoefende spreekrecht van [slachtoffer] vast dat door de gedragingen van de verdachte letsel bij het slachtoffer is veroorzaakt. Dit letsel bestaat uit een neusfractuur met forse snijwond, gekneusde ribben en een zware hersenschudding. De snijwond is gehecht met 14 hechtingen wat heeft geleid tot littekenvorming in het gezicht. Er moet nog een neusoperatie worden uitgevoerd om het kraakbeen uit de rechter neusvleugel te herstellen. Daarnaast heeft [slachtoffer] door de gevolgen van de opgelopen zware hersenschudding haar opleiding moeten beëindigen en heeft zij nu nog steeds moeite zich te concentreren en dingen te onthouden. Anders dan de officier van justitie en de verdediging kwalificeert de rechtbank het letsel van [slachtoffer] daarom wel als
zwaar lichamelijk letselgezien de noodzaak tot een operatie en het gebrek op uitzicht op (volledig) herstel binnen een afzienbare termijn.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 maart 2023 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de A16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers heeft hij, verdachte, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
- ter hoogte van de uitvoegstrook voor de afslag Rijsbergen onvoldoende
geanticipeerd op het overige wegverkeer en de op dat moment geldende/ontstane
verkeersituatie en
- met een snelheid van 90 kilometer per uur en
- zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen,
ten gevolge waarvan verdachte met zijn personenauto in aanrijding is gekomen met
een personenauto, door welk verkeersongeval aan de bestuurder van die personenauto,
zijnde [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, werd toegebracht, te weten: een gebroken neus en gekneusde ribben en een zware hersenschudding.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1.000,- en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Zij wijkt af van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, omdat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, vanwege zijn open houding op zitting en de persoonlijke omstandigheden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte spijt heeft betuigd aan het slachtoffer, dat het voorval ook op hem veel impact heeft gehad, dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en de persoon van verdachte. De verdediging bepleit te volstaan met een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Door het handelen van verdachte heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit haar spreekrecht blijkt dat zij tot op heden nog steeds veel nadelige gevolgen ondervindt van het ongeval. Lange tijd kon zij haar dochters en man niet om zich heen verdragen en zij ervaart nog steeds nachtmerries en angst.
Anderzijds blijkt uit het dossier en wat op zitting is verklaard en aangevoerd dat het ongeval ook veel impact op verdachte zelf heeft gehad. Daarnaast stond hij er na het ongeval voor open om in contact te treden met het slachtoffer. Ook heeft verdachte op zitting oprechte spijt betuigd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook weegt de rechtbank mee wat op de zitting naar voren is gekomen over de persoon van verdachte. Bij verdachte is sprake van een autismespectrumstoornis waarbij gebeurtenissen zoals deze een hele grote indruk op hem maken. Het ongeval heeft voor hem tot gevolg gehad dat hij is gestagneerd in zijn sociale en persoonlijke ontwikkeling. Tot slot houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
Nu de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel komt, zal dat in beginsel een zwaardere straf rechtvaardigen dan de straf die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet echter in de omstandigheden van deze specifieke zaak, bestaande uit de openheid op zitting van zowel het slachtoffer als verdachte en de persoon van verdachte, aanleiding om af te wijken van de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf gelet op de ernst van het feit in combinatie met alle specifieke omstandigheden van dit geval een passende straf is.
De rechtbank legt daarom aan verdachte op een geldboete van € 1.000,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 1000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. M.M. Veldhuizen en
mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 januari 2024.
Mr. Gillesse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.