6.3Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door de mond, neus en keel van zijn vriendin dicht te knijpen, waardoor zij geen lucht meer kreeg en bijna knock-out ging. Verdachte heeft door zo te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het moet voor haar heel beangstigend zijn geweest dat zij geen lucht kreeg. Dit volgt ook uit haar verklaring bij de politie. Zij was bang omdat verdachte dreigde haar te vermoorden terwijl hij haar vasthad bij haar neus en mond. Zij nam zijn bedreiging daarom serieus. Dat het letsel beperkt is gebleven tot rode plekken in haar nek, is niet aan verdachte te danken. Overigens heeft de vriendin geen aangifte gedaan omdat zij begrijpt wat verdachte heeft meegemaakt en zij vindt dat hij er niets aan kon doen.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van de medewerkster van de jeugdreclassering die hem begeleidde en juist betrokken was om hem te helpen. Dit is een kwalijk feit. Agressie tegen iemand met een publieke taak kan en mag niet worden getolereerd, omdat dit het doorgaans onmogelijk maakt die taak nog goed uit te kunnen voeren. De rechtbank weegt in dit geval mee dat verdachte vrij snel zijn excuses aan de medewerkster heeft aangeboden en dat er nadien weer een positieve samenwerking is ontstaan die nog steeds goed werkt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. In juni 2023 is een verdenking van openlijk geweld voorwaardelijk geseponeerd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de [psychiater] van 28 februari 2024. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling op basis van hechtingsproblemen. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde en dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. Er is geen gedetailleerd delictscenario. Het is voorstelbaar dat de persoonlijkheidsproblematiek heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde waardoor verdachte verminderd in staat was zijn gedragskeuzes te bepalen. Er is onvoldoende bekend over de toedracht om de doorwerking precies te beschrijven. Het is denkbaar dat verdachte op basis van zijn belaste voorgeschiedenis en zijn angst voor verlating overspoeld werd door zijn emoties en daardoor verminderd in staat was zijn gedrag te reguleren. Het risico op gewelddadig recidive wordt ingeschat als matig. Dit risico hangt vooral samen met relationele aspecten in combinatie met de persoonlijkheid. De psychiater adviseert begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering om het recidivegevaar te beperken en een zo gunstig mogelijk ontwikkeling te bevorderen, alsmede het maken van een delictscenario met aandacht voor emotionele triggers en het maken van een signaleringsplan. Verder wordt individuele psychotherapie (zoals schematherapie) gericht op emotie- en agressieregulatie, persoonlijkheidsontwikkeling en versterking van de copingvaardigheden geadviseerd. Aangezien verdachte en zijn vriendin de relatie willen voortzetten, is de aanbeveling de relatie te laten begeleiden. Stichting OpenDoor is hiermee al gestart. De behandeling en begeleiding kan plaatsvinden binnen een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het rapport van de [psycholoog] van 28 februari 2024. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling ontstaan uit kindeigen problematiek in combinatie met een instabiele opvoedsituatie. Verdachte heeft nog onvoldoende een eigen identiteit ontwikkeld en is op zoek naar aandacht, bevestiging en waardering om zo zijn eigenwaarde te kunnen voeden. Hij is, vanuit het verleden, bang voor verlating en om dat tegen te gaan, gaat hij daarbij ogenschijnlijk over zijn eigen grenzen, maar ook die van een ander. Gezien de structurele aard van de pathologie was deze ook aanwezig ten tijde van het aan hem ten laste gelegde feit en beïnvloedde dit zijn gedragskeuzes en gedragingen.
Het is niet ondenkbaar dat verdachte bang was dat dat zijn vriendin hem zou verlaten en dat hij overspoeld werd in zijn emoties. Hij is op zulke momenten onvoldoende bij machte om deze emoties op een adequate manier te kanaliseren. In het verleden heeft hij laten zien dat hij vaker met agressie reageert op situaties (reactieve agressie), hetgeen suggereert dat er sprake is van emotieregulatieproblematiek voortkomend uit de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De psycholoog is van mening dat de problematiek een rol heeft gespeeld in de totstandkoming van het tenlastegelegde feit, maar de mate van doorwerking kan niet beantwoord worden en daarmee kan ook de mate van toerekenen niet bepaald worden. Er zijn geen aanwijzingen om het tenlastegelegde in zijn geheel niet toe te rekenen aan verdachte. Hoewel verdachte geen geschiedenis heeft van gewelddadig gedrag, is er bij hem wel sprake van geringe copingvaardigheden en beperkte emotieregulatie, hetgeen extra onder druk komt te staan in de relationele sfeer. Verdachte is vanuit de gebrekkige ontwikkeling bang voor verlating en voelt zich snel tekort gedaan. Hij heeft behoefte aan waardering en erkenning en doordat zijn eigen identiteit nog onvoldoende ontwikkeld is, stelt hij zich afhankelijk op naar de ander om dit gevoel te krijgen. Dit maakt dat de kans op toekomstig gewelddadig gedrag op matig wordt geschat. Gezien wordt dat de kans op herhaling van gewelddadig gedrag vooral verhoogd is op het moment dat er bij verdachte sprake is van een dreiging van verlating of afwijzing door een naaste.
Om de ontwikkeling van verdachte te bevorderen en de kans op recidive te beperken, heeft hij behandeling en begeleiding nodig. Het is belangrijk dat de identiteitsontwikkeling van verdachte wordt gestimuleerd, waarbij hij zijn emotionele beleving leert herkennen en bespreekbaar kan maken om er vervolgens adequaat op te anticiperen. Van belang is dat het fundament in zijn persoonlijkheid verstevigd wordt en dat hij minder afhankelijk wordt van de ander (door de behoefte aan aandacht en waardering) en daardoor minder bang is voor verlating c.q. afwijzing. De relatie met zijn vriendin zal begeleid moeten worden, waarbij
ze beiden leren om afstand te nemen indien dat nodig is. Samen met de begeleiding kan hij een signaleringsplan maken, zodat hij in de toekomst eventuele emotiedoorbraken tijdig voelt aankomen. De situationele omstandigheden, zoals het behouden van een dagbesteding in combinatie met onderwijs en extern toezicht (reclassering), dragen bij aan een bevordering van zijn ontwikkeling. Verdachte ontvangt op dit moment begeleiding, hulp en toezicht vanuit Open Door, De Harde Leerschool, BTSW en de jeugdreclassering. Eerdergenoemde behandeldoelen zouden via deze instanties (of een soortgelijke instantie) voldoende gewaarborgd kunnen worden. Mocht de hulpverlening onvoldoende toereikend zijn, dan zou eventueel doorverwezen kunnen worden naar een forensische polikliniek. Wanneer verdachte schuldig wordt bevonden ten aanzien van het hem ten laste gelegde feit zou bovenstaande plaats kunnen vinden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank heeft tot slot kennis genomen van het rapport van de Raad van 27 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet lijkt te beseffen dat het incident met zijn vriendin ook heel slecht af had kunnen lopen. Verdachte scoort laag op riscofactoren rondom agressie en middelengebruik en het totaal dynamische risicoprofiel komt uit op laag, waarbij de beschermende factoren in de domeinen werk en dagbesteding en hulpverlening een belangrijke rol spelen. Verdachte heeft vijf dagen in de week dagbesteding en daarnaast heeft hij een baantje. Dit helpt hem in het vormgeven van een gezond dag- en
nachtritme, het versterken van zijn vaardigheden en het opdoen van succeservaringen. Verdachte toont zich daarnaast gemotiveerd om aan zijn toekomst te werken en benut alle hulpverlening die hem wordt aangereikt. Hij vindt steun bij de jeugdreclassering en OpenDoor en heeft bij hen een dusdanige vertrouwensband opgebouwd dat hij over zijn traumatische ervaring is gaan praten. De jeugdreclassering heeft daarop traumaverwerking van BTSW ingezet. In de begeleiding vanuit OpenDoor wordt gezien dat verdachte het afgelopen halfjaar gegroeid is. Het is belangrijk dat verdachte deze groei weet voort te zetten door zich in te zetten voor zijn hulpverlening en zijn dagbesteding. De zorgen over verdachte hebben met name betrekking op de domeinen gezin, relaties, geestelijke
gezondheid en vaardigheden. De ingrijpende gebeurtenissen in de jeugd van verdachte hebben grote impact gehad op zijn ontwikkeling. Uit de persoonlijkheidsonderzoeken blijkt dat verdachte nog onvoldoende zijn eigen identiteit heeft ontwikkeld en bevestiging en aandacht nodig heeft om zijn eigenwaarde te kunnen voeden. Hij heeft een grote angst voor afwijzing en verlating en daardoor de neiging om over eigen grenzen heen te gaan. De Raad ziet dat verdachte hier vooral last van heeft binnen zijn relatie. De kern van de zorgen over zijn relatie zit naar inziens van de Raad niet in de relatie zelf, maar in de kindeigenproblematiek van verdachte. De geringe identiteitsontwikkeling maakt dat [verdachte] opzoek is naar een persoon aan wie hij zijn identiteit kan ophangen. Verdachte vindt dit op dit moment in zijn vriendin die er onvoorwaardelijk voor hem lijkt te zijn en hem accepteert zoals hij is. Verdachte lijkt zelf ook in te zien dat hij weinig eigenheid in de relatie laat zien, maar hij is onvoldoende in staat om hier zelf verandering in te brengen. De Raad is van mening dat het niet helpend is om in te steken op de relatie zelf, maar dat het nodig is om intensiever te werken aan de weerbaarheid, identiteit- en sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte. Van daaruit kan hij werken aan het leren maken van zijn eigen keuzes. Deze hulp kan geboden worden door BTSW en OpenDoor. Daarnaast is het belangrijk dat verdachte ondersteuning krijgt bij het leren aanvoelen en adequaat uiten van gevoelens en dat er meer zicht komt op zijn mentale gezondheid. De Raad ziet de dagbesteding van verdachte ook als een vorm van hulpverlening, omdat het hem de mogelijkheid geeft om een gezond dag- en nachtritme aan te houden. Hij krijgt daar ook de mogelijkheid om zijn vaardigheden te versterken en het geeft hem een stabiele basis waar hij succeservaringen op kan doen. Zolang verdachte niet fulltime werkt en/of naar school gaat is de Raad van mening dat de dagbesteding voortgezet dient te worden. De Raad concludeert dat verdachte een flinke externe stok achter de deur, namelijk een voorwaardelijke jeugddetentie, nodig heeft om hem te blijven motiveren voor het meewerken aan alle hulpverlening die wordt ingezet om hem verder te helpen in zijn ontwikkeling. Het inzetten op zorg en continuering van alle processen die nu lopen, zullen meer bijdragen aan het verkleinen van de kans op recidive dan een onvoorwaardelijke straf. Een onvoorwaardelijke straf brengt het risico met zich mee dat deze processen verstoord worden en kan voor verdachte ook een overbelasting worden.
De Raad adviseert aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van twee jaar en toezicht van de jeugdreclassering, met daarbij als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* meewerkt aan het verkrijgen en onderhouden van een zinvolle daginvulling in de vorm van dagbesteding, werk en/of onderwijs voor tenminste 36 uur in de week;
* een positieve vrijetijdsbesteding heeft;
* meewerkt aan de behandeling vanuit BTSW of een soortgelijke instantie;
* meewerkt aan de begeleiding en coaching vanuit Stichting OpenDoor;
* zich houdt aan de regels en afspraken zoals deze gelden bij de instelling waar hij woont en verblijft.
Verminderde toerekening
Hoewel uit het onderzoek van de psychiater en de psycholoog niet duidelijk naar voren is gekomen in hoeverre en op welke wijze de problematiek van verdachte exact een rol heeft gespeeld in de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten, volgt uit de onderzoeken ook dat het voorstelbaar is dat de problematiek heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde en dat verdachte verminderd in staat was zijn gedragskeuzes te bepalen. Ook de rechtbank acht dit aannemelijk en is daarom van oordeel dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. Zij maakt daarbij de overwegingen van de psychiater en psycholoog tot de hare.
Strafmaat
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, zoals ook door de officier van justitie is geëist, passend en noodzakelijk is. Anders dan de officier van justitie becijfert de rechtbank de duur van het voorarrest op 24 dagen. De rechtbank zal het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie daarom op 24 dagen bepalen.
Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden en jeugdreclasseringstoezicht mogelijk te maken. Gelet op de adviezen van de psychiater, psycholoog en de Raad acht de rechtbank het van groot belang dat de ingezette hulp bij verdachte wordt voortgezet om het recidivegevaar te beperken en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte te bevorderen. De rechtbank acht de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden daartoe passend en zal deze aan verdachte opleggen. De proeftijd wordt op twee jaar bepaald.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van met name feit 1, maar ook om te zorgen voor een voldoende stevige stok achter de deur voor verdachte om de bijzondere voorwaarden na te leven, niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke werkstraf, maar dat een voorwaardelijke jeugddetentie als strafmodaliteit passend en noodzakelijk is. De schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte is immers meermalen opgeheven, omdat verdachte zich niet aan de voorwaarden hield.