ECLI:NL:RBZWB:2024:4837

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
02-299279-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door een minderjarige

Op 15 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging. De verdachte werd veroordeeld voor het meermalen dichtknijpen van de mond, neus en keel van het slachtoffer, wat leidde tot een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel opzettelijk de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het bedreigen van een medewerker van de jeugdreclassering. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte, wat voortkwam uit zijn problematische achtergrond en psychische toestand. De strafoplegging bestond uit een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 114 dagen, met bijzondere voorwaarden gericht op begeleiding en behandeling. De rechtbank benadrukte het belang van voortzetting van de hulpverlening en de noodzaak van toezicht om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-299279-23
vonnis van de meervoudige kamer van 15 juli 2024
in de strafzaak tegen de (ten tijde van de ten laste gelegde feiten) minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
gedetineerd in de [RJJI] te [plaats],
raadsman mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 1 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1) heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden of zwaar te mishandelen door haar keel dicht te knijpen en haar mond en neus vast te houden, of haar daardoor heeft mishandeld;
2) dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bij feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer te doden, maar wel dat hij heeft geprobeerd haar zwaar te mishandelen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Het is een feit van algemene bekendheid dat het meermalen met kracht de mond, neus en keel dichtduwen een heel groot risico oplevert dat iemand buiten bewustzijn raakt en dat daardoor hersenschade ontstaat. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan wettig en overtuigend worden bewezen. Feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank bij feit 1 niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag of zware mishandeling, omdat niet kan worden vastgesteld met welke intensiteit de keel van het slachtoffer is dichtgeknepen. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling bij feit 1 en ten aanzien van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte meerdere keren en met enige kracht de keel, mond en neus van het slachtoffer heeft dichtgeknepen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe deze handelingen van verdachte moeten worden gekwalificeerd.
Poging doodslag of zware mishandeling?
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling, moet er sprake zijn van opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – op het gevolg.
Onvoldoende gebleken is dat verdachte heeft gewild dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel op zou lopen, waardoor niet kan worden bewezen dat bij verdachte sprake was van vol opzet. Voorwaardelijk opzet op het gevolg is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat door het handelen van verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Hoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte meerdere keren en met enige kracht de keel, mond en neus van het slachtoffer heeft dichtgeknepen, is niet gebleken hoe lang dit heeft geduurd. De rechtbank kan daardoor onvoldoende vaststellen dat er een aanmerkelijke kans was dat de handelingen van verdachte tot de dood van het slachtoffer hadden kunnen leiden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen. Uit de verklaring van [getuige] volgt dat verdachte de mond en neus van het slachtoffer dicht heeft geknepen. Hij ging net zo lang door tot zij bijna knock-out ging. Zij liep helemaal rood aan, kreeg traanogen en ging steeds minder bewegen toen verdachte dit deed. Uit de verklaring van het slachtoffer zelf volgt dat verdachte haar bij haar keel vasthad en haar neus en mond dichtkneep, waardoor zij geen lucht meer kreeg. Verder heeft hij haar met beide handen om haar keel vastgepakt. Hij leunde daarbij met zijn volle gewicht op zijn handen, waardoor het slachtoffer geen lucht meer kreeg. Ze moest haar best doen om bij bewustzijn te blijven, want hij bleef doorgaan. Uit de verklaringen van [getuige] en verdachte zelf volgt dat hij meermalen de neus, mond en/of keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen. Blijkens de bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse zijn gegaan, reageerde het slachtoffer in eerste instantie niet op vragen die aan haar werden gesteld en had zij rode plekken in haar nek.
Hieruit leidt de rechtbank af dat de keel, mond en neus van het slachtoffer meermalen gedurende aanzienlijke tijd en met zodanige kracht zijn dichtgeknepen, dat de toevoer van zuurstof tijdelijk is gestopt. Door het (tijdelijk) ontbreken van zuurstof kan hersenschade ontstaan. Dit levert een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat de hals een kwetsbaar deel van het lichaam is, waarin zich belangrijke lichaamsonderdelen bevinden zoals (slag)aders, de luchtpijp en de slokdarm, die door het met kracht dichtknijpen van de keel beschadigd kunnen raken, hetgeen ook zwaar lichamelijk letsel op kan leveren. Het handelen van verdachte was daarbij naar de uiterlijke verschijningsvorm ook zozeer gericht op dat gevolg dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 1 juli 2024;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] (pagina 3 van het ongenummerde eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024019636 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Subsidiair
op 12 november 2023 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen (langdurig) de mond en neus van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en vastgehouden en dichtgeknepen, waardoor die [slachtoffer 1] geen lucht meer kreeg en die [slachtoffer 1] bij de keel heeft vastgepakt en (met kracht) heeft gedrukt op de keel en de keel heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 16 januari 2024 te Middelburg [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik zal jou eens doodsteken”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een jeugddetentie van 111 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden. De geëiste onvoorwaardelijke jeugddetentie is gelijk aan de duur van het voorarrest. Bij haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de rapporten van de psychiater, psycholoog en de Raad. Gelet op de problematiek van verdachte, kunnen de feiten verminderd aan hem worden toegerekend. Het is van belang dat de ingezette hulpverlening wordt voortgezet en een voorwaardelijke jeugddetentie is daarom noodzakelijk als stevige stok achter de deur voor het naleven van de voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een onvoorwaardelijke jeugddetentie die gelijk is aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke werkstraf met daarbij de door de Raad geadviseerde voorwaarden. Verdachte wil de ingezette hulpverlening graag voortzetten en is bereid zich aan de geadviseerde voorwaarden te houden. Een voorwaardelijke werkstraf is daarom toereikend als steun in de rug.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door de mond, neus en keel van zijn vriendin dicht te knijpen, waardoor zij geen lucht meer kreeg en bijna knock-out ging. Verdachte heeft door zo te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het moet voor haar heel beangstigend zijn geweest dat zij geen lucht kreeg. Dit volgt ook uit haar verklaring bij de politie. Zij was bang omdat verdachte dreigde haar te vermoorden terwijl hij haar vasthad bij haar neus en mond. Zij nam zijn bedreiging daarom serieus. Dat het letsel beperkt is gebleven tot rode plekken in haar nek, is niet aan verdachte te danken. Overigens heeft de vriendin geen aangifte gedaan omdat zij begrijpt wat verdachte heeft meegemaakt en zij vindt dat hij er niets aan kon doen.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van de medewerkster van de jeugdreclassering die hem begeleidde en juist betrokken was om hem te helpen. Dit is een kwalijk feit. Agressie tegen iemand met een publieke taak kan en mag niet worden getolereerd, omdat dit het doorgaans onmogelijk maakt die taak nog goed uit te kunnen voeren. De rechtbank weegt in dit geval mee dat verdachte vrij snel zijn excuses aan de medewerkster heeft aangeboden en dat er nadien weer een positieve samenwerking is ontstaan die nog steeds goed werkt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. In juni 2023 is een verdenking van openlijk geweld voorwaardelijk geseponeerd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de [psychiater] van 28 februari 2024. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling op basis van hechtingsproblemen. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde en dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. Er is geen gedetailleerd delictscenario. Het is voorstelbaar dat de persoonlijkheidsproblematiek heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde waardoor verdachte verminderd in staat was zijn gedragskeuzes te bepalen. Er is onvoldoende bekend over de toedracht om de doorwerking precies te beschrijven. Het is denkbaar dat verdachte op basis van zijn belaste voorgeschiedenis en zijn angst voor verlating overspoeld werd door zijn emoties en daardoor verminderd in staat was zijn gedrag te reguleren. Het risico op gewelddadig recidive wordt ingeschat als matig. Dit risico hangt vooral samen met relationele aspecten in combinatie met de persoonlijkheid. De psychiater adviseert begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering om het recidivegevaar te beperken en een zo gunstig mogelijk ontwikkeling te bevorderen, alsmede het maken van een delictscenario met aandacht voor emotionele triggers en het maken van een signaleringsplan. Verder wordt individuele psychotherapie (zoals schematherapie) gericht op emotie- en agressieregulatie, persoonlijkheidsontwikkeling en versterking van de copingvaardigheden geadviseerd. Aangezien verdachte en zijn vriendin de relatie willen voortzetten, is de aanbeveling de relatie te laten begeleiden. Stichting OpenDoor is hiermee al gestart. De behandeling en begeleiding kan plaatsvinden binnen een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het rapport van de [psycholoog] van 28 februari 2024. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling ontstaan uit kindeigen problematiek in combinatie met een instabiele opvoedsituatie. Verdachte heeft nog onvoldoende een eigen identiteit ontwikkeld en is op zoek naar aandacht, bevestiging en waardering om zo zijn eigenwaarde te kunnen voeden. Hij is, vanuit het verleden, bang voor verlating en om dat tegen te gaan, gaat hij daarbij ogenschijnlijk over zijn eigen grenzen, maar ook die van een ander. Gezien de structurele aard van de pathologie was deze ook aanwezig ten tijde van het aan hem ten laste gelegde feit en beïnvloedde dit zijn gedragskeuzes en gedragingen.
Het is niet ondenkbaar dat verdachte bang was dat dat zijn vriendin hem zou verlaten en dat hij overspoeld werd in zijn emoties. Hij is op zulke momenten onvoldoende bij machte om deze emoties op een adequate manier te kanaliseren. In het verleden heeft hij laten zien dat hij vaker met agressie reageert op situaties (reactieve agressie), hetgeen suggereert dat er sprake is van emotieregulatieproblematiek voortkomend uit de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De psycholoog is van mening dat de problematiek een rol heeft gespeeld in de totstandkoming van het tenlastegelegde feit, maar de mate van doorwerking kan niet beantwoord worden en daarmee kan ook de mate van toerekenen niet bepaald worden. Er zijn geen aanwijzingen om het tenlastegelegde in zijn geheel niet toe te rekenen aan verdachte. Hoewel verdachte geen geschiedenis heeft van gewelddadig gedrag, is er bij hem wel sprake van geringe copingvaardigheden en beperkte emotieregulatie, hetgeen extra onder druk komt te staan in de relationele sfeer. Verdachte is vanuit de gebrekkige ontwikkeling bang voor verlating en voelt zich snel tekort gedaan. Hij heeft behoefte aan waardering en erkenning en doordat zijn eigen identiteit nog onvoldoende ontwikkeld is, stelt hij zich afhankelijk op naar de ander om dit gevoel te krijgen. Dit maakt dat de kans op toekomstig gewelddadig gedrag op matig wordt geschat. Gezien wordt dat de kans op herhaling van gewelddadig gedrag vooral verhoogd is op het moment dat er bij verdachte sprake is van een dreiging van verlating of afwijzing door een naaste.
Om de ontwikkeling van verdachte te bevorderen en de kans op recidive te beperken, heeft hij behandeling en begeleiding nodig. Het is belangrijk dat de identiteitsontwikkeling van verdachte wordt gestimuleerd, waarbij hij zijn emotionele beleving leert herkennen en bespreekbaar kan maken om er vervolgens adequaat op te anticiperen. Van belang is dat het fundament in zijn persoonlijkheid verstevigd wordt en dat hij minder afhankelijk wordt van de ander (door de behoefte aan aandacht en waardering) en daardoor minder bang is voor verlating c.q. afwijzing. De relatie met zijn vriendin zal begeleid moeten worden, waarbij
ze beiden leren om afstand te nemen indien dat nodig is. Samen met de begeleiding kan hij een signaleringsplan maken, zodat hij in de toekomst eventuele emotiedoorbraken tijdig voelt aankomen. De situationele omstandigheden, zoals het behouden van een dagbesteding in combinatie met onderwijs en extern toezicht (reclassering), dragen bij aan een bevordering van zijn ontwikkeling. Verdachte ontvangt op dit moment begeleiding, hulp en toezicht vanuit Open Door, De Harde Leerschool, BTSW en de jeugdreclassering. Eerdergenoemde behandeldoelen zouden via deze instanties (of een soortgelijke instantie) voldoende gewaarborgd kunnen worden. Mocht de hulpverlening onvoldoende toereikend zijn, dan zou eventueel doorverwezen kunnen worden naar een forensische polikliniek. Wanneer verdachte schuldig wordt bevonden ten aanzien van het hem ten laste gelegde feit zou bovenstaande plaats kunnen vinden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank heeft tot slot kennis genomen van het rapport van de Raad van 27 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet lijkt te beseffen dat het incident met zijn vriendin ook heel slecht af had kunnen lopen. Verdachte scoort laag op riscofactoren rondom agressie en middelengebruik en het totaal dynamische risicoprofiel komt uit op laag, waarbij de beschermende factoren in de domeinen werk en dagbesteding en hulpverlening een belangrijke rol spelen. Verdachte heeft vijf dagen in de week dagbesteding en daarnaast heeft hij een baantje. Dit helpt hem in het vormgeven van een gezond dag- en
nachtritme, het versterken van zijn vaardigheden en het opdoen van succeservaringen. Verdachte toont zich daarnaast gemotiveerd om aan zijn toekomst te werken en benut alle hulpverlening die hem wordt aangereikt. Hij vindt steun bij de jeugdreclassering en OpenDoor en heeft bij hen een dusdanige vertrouwensband opgebouwd dat hij over zijn traumatische ervaring is gaan praten. De jeugdreclassering heeft daarop traumaverwerking van BTSW ingezet. In de begeleiding vanuit OpenDoor wordt gezien dat verdachte het afgelopen halfjaar gegroeid is. Het is belangrijk dat verdachte deze groei weet voort te zetten door zich in te zetten voor zijn hulpverlening en zijn dagbesteding. De zorgen over verdachte hebben met name betrekking op de domeinen gezin, relaties, geestelijke
gezondheid en vaardigheden. De ingrijpende gebeurtenissen in de jeugd van verdachte hebben grote impact gehad op zijn ontwikkeling. Uit de persoonlijkheidsonderzoeken blijkt dat verdachte nog onvoldoende zijn eigen identiteit heeft ontwikkeld en bevestiging en aandacht nodig heeft om zijn eigenwaarde te kunnen voeden. Hij heeft een grote angst voor afwijzing en verlating en daardoor de neiging om over eigen grenzen heen te gaan. De Raad ziet dat verdachte hier vooral last van heeft binnen zijn relatie. De kern van de zorgen over zijn relatie zit naar inziens van de Raad niet in de relatie zelf, maar in de kindeigenproblematiek van verdachte. De geringe identiteitsontwikkeling maakt dat [verdachte] opzoek is naar een persoon aan wie hij zijn identiteit kan ophangen. Verdachte vindt dit op dit moment in zijn vriendin die er onvoorwaardelijk voor hem lijkt te zijn en hem accepteert zoals hij is. Verdachte lijkt zelf ook in te zien dat hij weinig eigenheid in de relatie laat zien, maar hij is onvoldoende in staat om hier zelf verandering in te brengen. De Raad is van mening dat het niet helpend is om in te steken op de relatie zelf, maar dat het nodig is om intensiever te werken aan de weerbaarheid, identiteit- en sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte. Van daaruit kan hij werken aan het leren maken van zijn eigen keuzes. Deze hulp kan geboden worden door BTSW en OpenDoor. Daarnaast is het belangrijk dat verdachte ondersteuning krijgt bij het leren aanvoelen en adequaat uiten van gevoelens en dat er meer zicht komt op zijn mentale gezondheid. De Raad ziet de dagbesteding van verdachte ook als een vorm van hulpverlening, omdat het hem de mogelijkheid geeft om een gezond dag- en nachtritme aan te houden. Hij krijgt daar ook de mogelijkheid om zijn vaardigheden te versterken en het geeft hem een stabiele basis waar hij succeservaringen op kan doen. Zolang verdachte niet fulltime werkt en/of naar school gaat is de Raad van mening dat de dagbesteding voortgezet dient te worden. De Raad concludeert dat verdachte een flinke externe stok achter de deur, namelijk een voorwaardelijke jeugddetentie, nodig heeft om hem te blijven motiveren voor het meewerken aan alle hulpverlening die wordt ingezet om hem verder te helpen in zijn ontwikkeling. Het inzetten op zorg en continuering van alle processen die nu lopen, zullen meer bijdragen aan het verkleinen van de kans op recidive dan een onvoorwaardelijke straf. Een onvoorwaardelijke straf brengt het risico met zich mee dat deze processen verstoord worden en kan voor verdachte ook een overbelasting worden.
De Raad adviseert aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van twee jaar en toezicht van de jeugdreclassering, met daarbij als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* meewerkt aan het verkrijgen en onderhouden van een zinvolle daginvulling in de vorm van dagbesteding, werk en/of onderwijs voor tenminste 36 uur in de week;
* een positieve vrijetijdsbesteding heeft;
* meewerkt aan de behandeling vanuit BTSW of een soortgelijke instantie;
* meewerkt aan de begeleiding en coaching vanuit Stichting OpenDoor;
* zich houdt aan de regels en afspraken zoals deze gelden bij de instelling waar hij woont en verblijft.
Verminderde toerekening
Hoewel uit het onderzoek van de psychiater en de psycholoog niet duidelijk naar voren is gekomen in hoeverre en op welke wijze de problematiek van verdachte exact een rol heeft gespeeld in de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten, volgt uit de onderzoeken ook dat het voorstelbaar is dat de problematiek heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde en dat verdachte verminderd in staat was zijn gedragskeuzes te bepalen. Ook de rechtbank acht dit aannemelijk en is daarom van oordeel dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. Zij maakt daarbij de overwegingen van de psychiater en psycholoog tot de hare.
Strafmaat
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, zoals ook door de officier van justitie is geëist, passend en noodzakelijk is. Anders dan de officier van justitie becijfert de rechtbank de duur van het voorarrest op 24 dagen. De rechtbank zal het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie daarom op 24 dagen bepalen.
Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden en jeugdreclasseringstoezicht mogelijk te maken. Gelet op de adviezen van de psychiater, psycholoog en de Raad acht de rechtbank het van groot belang dat de ingezette hulp bij verdachte wordt voortgezet om het recidivegevaar te beperken en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte te bevorderen. De rechtbank acht de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden daartoe passend en zal deze aan verdachte opleggen. De proeftijd wordt op twee jaar bepaald.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van met name feit 1, maar ook om te zorgen voor een voldoende stevige stok achter de deur voor verdachte om de bijzondere voorwaarden na te leven, niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke werkstraf, maar dat een voorwaardelijke jeugddetentie als strafmodaliteit passend en noodzakelijk is. De schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte is immers meermalen opgeheven, omdat verdachte zich niet aan de voorwaarden hield.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, subsidiair:Poging tot zware mishandeling;
feit 2:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 114 (honderdveertien) dagen, waarvan 90 (negentig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan het verkrijgen en onderhouden van een zinvolle daginvulling in de vorm van dagbesteding, werk en/of onderwijs voor tenminste 36 uur in de week;
* dat verdachte een positieve vrijetijdsbesteding heeft;
* dat verdachte meewerkt aan de behandeling vanuit BTSW of een soortgelijke instantie;
* dat verdachte meewerkt aan de begeleiding en coaching vanuit Stichting OpenDoor;
* dat verdachte zich houdt aan de regels en afspraken zoals deze gelden bij de instelling waar hij woont en verblijft;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Jeugdbescherming west Zeeland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. E.J. Zuijdweg en mr. L.W.M. Hendriks, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 juli 2024.
Mr. Hendriks is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 12 november 2023 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal (langdurig) de mond en neus van die
[slachtoffer 1] heeft vastgepakt en vastgehouden en/of dichtgeknepen,
waardoor die [slachtoffer 1] geen lucht meer kreeg en/of die [slachtoffer 1] bij de
keel en/of nek en/of hals(streek) heeft vastgepakt en/of (met kracht)
heeft gedrukt op de keel en/of nek en/of hals(streek) en/of de keel heeft
dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2023 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen,
althans eenmaal (langdurig) de mond en neus van die [slachtoffer 1] heeft
vastgepakt en vastgehouden en/of dichtgeknepen, waardoor die [slachtoffer 1]
geen lucht meer kreeg en/of die [slachtoffer 1] bij de keel en/of nek en/of
hals(streek) heeft vastgepakt en/of (met kracht) heeft gedrukt op de keel
en/of nek en/of hals(streek) en/of de keel heeft dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2023 te Vlissingen [slachtoffer 1] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 1] bij haar keel en/of nek en/of hals(streek)
vast te pakken en/of vast te houden en/of (met kracht) te drukken op de
keel en/of nek en/of hals(streek) van [slachtoffer 1] en/of haar keel dicht te
drukken en/of dichtgedrukt te houden.
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 16 januari 2024 te Middelburg
[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik zal jou eens
doodsteken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)