ECLI:NL:RBZWB:2024:4834

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
24/4189
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen bestuurlijke boete wegens onttrekking van woonruimte aan de woningvoorraad

Op 4 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar had gemaakt tegen een bestuurlijke boete die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg was opgelegd. Deze boete was het gevolg van de onttrekking van woonruimte aan de woningvoorraad. Verzoekster had op 28 mei 2024 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat de invordering van de boete een aanzienlijke impact op haar financiële situatie zou hebben. Tijdens de zitting was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. G.D.A. Dellevoet.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster zwaarder laten wegen dan die van het college. Er waren juridische vragen die niet in de voorlopige voorzieningenprocedure beantwoord konden worden, zoals de vraag of verzoekster daadwerkelijk in de woning woonachtig was en of zij als overtreder kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de invordering van de boete een zware financiële last voor verzoekster zou betekenen, vooral omdat zij alleenstaand is en hierdoor onder het minimum inkomen zou kunnen komen. Het college had geen onderzoek gedaan naar de feitelijke woonomstandigheden van verzoekster, wat ook een belangrijke factor was in de beslissing.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het boetebesluit geschorst en het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd een proces-verbaal van de mondelinge uitspraak opgemaakt, dat binnen twee weken aan de partijen zou worden verzonden. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4189
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. A.C. van Langen),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Inleiding

1. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 24 november 2023 waarin het een bestuurlijke boete oplegt aan verzoekster. Het college heeft de bestuurlijke boete opgelegd vanwege het onttrekken van woonruimte aan de woningvoorraad.
1.1
Op 28 mei 2024 heeft verzoekster de voorzieningenrechter ten aanzien van dit besluit verzocht om een voorlopige voorziening.
1.2
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 juli 2024 in Breda op zitting behandeld. Verzoekster was daar samen met haar gemachtigde bij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.D.A. Dellevoet.
1.3
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Omdat er (rechts)vragen aan de orde zijn die zich niet lenen voor een beantwoording in een voorlopige voorzieningenprocedure (over in het bijzonder de ontvangst van het besluit en in verband hiermee de vraag of verzoekster in de woning woonachtig was en vervolgens de vraag of verzoekster als overtreder kan worden aangemerkt), heeft de voorzieningenrechter aan de hand van een afweging van de betrokken belangen bepaald of een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.2
Ter onderbouwing van de redenen die pleiten voor toewijzing van de vordering heeft verzoeker toegelicht dat de invordering van de boete over de band van het loonbeslag een fikse aanslag op haar maandinkomen tot gevolg heeft. Verzoekster is alleenstaande en dreigt hierdoor onder het minimum terecht te komen. Het college heeft geen onderzoek gedaan naar de vraag of verzoekster daar ook feitelijk woonachtig was. Verzoekster kan niet als overtreder worden aangemerkt alleen op basis van het gegeven dat ze op dat adres was ingeschreven.
2.3
Het college heeft als argumenten die maken dat het verzoek moet worden afgewezen ter zitting aangegeven dat het al voldoende stappen heeft gezet of doorlopen en wenst verder te gaan met het invorderen van de boete. Daarnaast heeft verzoekster geen inzicht gegeven in haar financiële situatie. Van actuele nood in dit kader is niet gebleken.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe.
De belangrijkste reden is dat hij aan de belangen van verzoekster op dit moment een zwaarder gewicht toekent dan aan de belangen van het college. Als gezegd zijn er rechtsvragen aan de orde die zich niet lenen voor behandeling in de voorlopige voorziening, zoals over de ontvangst van het besluit, het tijdig indienen van het bezwaarschrift door verzoekster en de vraag of verzoekster wel een overtreding heeft begaan. De voorzieningenrechter laat daarbij (mee)wegen dat het om een punitief besluit gaat dat substantieel ingrijpt in het leven van verzoekster. De beoordeling van de gronden zal in de bezwaarprocedure zijn beslag moeten krijgen. Het college heeft toegezegd het loonbeslag stil te leggen als het boetebesluit wordt geschorst. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat het college zich aan die toezegging houdt.
4. Omdat het verzoek wordt toegewezen, wordt het college veroordeeld in vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Bij de vaststelling van de proceskosten gaat de voorzieningenrechter uit van twee punten (één voor het indienen van het verzoekschrift en één voor het bijwonen van de zitting), met een waarde van € 875,- per punt. Dat is in totaal € 1750,-. Het griffierecht bedraagt € 187,-.
5. Binnen twee weken zal een proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak aan partijen worden toegezonden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 24 november 2023 waarin het college verzoekster een bestuurlijke boete oplegt tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan verzoekster moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van € 1750,- aan verzoekster.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024 door mr. dr. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.