Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
het appartementsrecht, omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de woning op de [verdieping] , [bouwnummer 1] , plaatselijk bekend als [adres] in [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] [sectie] [complexaanduiding] , [appartementsindex 1] ;
Motivering
“voor de verkrijging door een natuurlijk persoon van een woning of rechten waaraan deze is onderworpen (…) als de verkrijger de woning na de verkrijging anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken en dit overeenkomstig artikel 15a, voorafgaand aan de verkrijging duidelijk, stellig en zonder voorbehoud verklaart in een schriftelijke verklaring.”De huidige tekst van artikel 14, tweede lid, van de WBR dateert uit 2021 en is tot stand gekomen bij de Wet differentiatie overdrachtsbelasting. [1] In de vóór 2021 geldende wettekst golden voor toepassing van het tarief van 2% niet de eisen dat de woning moest zijn verkregen door een natuurlijk persoon en dat de verkrijger de woning na de verkrijging anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken (het hoofdverblijfcriterium).
“anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken”.Vast staat dat op het moment van verkrijging al duidelijk was dat de verkregen woning (het bestaande gebouw) zou worden gesloopt, dat er nieuwe appartementen (waaronder dat van belanghebbende) zouden worden gesticht en dat belanghebbende dus niet zou gaan wonen in de verkregen woning. Dat betekent dat, als uitgegaan wordt van de tekst van artikel 14, tweede lid, van de WBR op de verkrijging van het appartementsrecht niet het verlaagde tarief van 2% van toepassing is.