In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres, een B.V. uit [plaats], heeft ingesteld tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag om herbeoordeling van 17 april 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen. Eiseres heeft dit gedaan op 29 augustus 2023, maar het UWV stelt dat het beroep onredelijk laat is ingediend omdat er geen contact is geweest tussen de ingebrekestelling en het indienen van het beroep op 18 april 2024. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres op het moment van indienen van het beroep redelijkerwijs nog een besluit van het UWV mocht verwachten, waardoor het beroep niet onredelijk laat is.
De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen vier maanden na de uitspraak een besluit moet nemen, in plaats van de gebruikelijke termijn van twee weken, vanwege de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding van € 437,50 voor proceskosten en het UWV moet het griffierecht van € 371,- aan eiseres vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en is openbaar gemaakt op 9 juli 2024. Eiseres heeft gelijk gekregen in deze zaak, en het UWV is verplicht om binnen de gestelde termijn een besluit te nemen.