ECLI:NL:RBZWB:2024:4771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
C/02/422158/ JE RK 24/844
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Donders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 16 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de minderjarige, geboren in 2023, onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen vanwege ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van het kind. De ouders, die in een problematische situatie verkeerden zonder vaste woon- of verblijfplaats, hadden niet adequaat gereageerd op eerdere hulpverlening en waren niet in staat gebleken om een veilige omgeving voor hun kind te creëren. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2024 werd de situatie van de ouders besproken, evenals hun pogingen om woonruimte te vinden. De kinderrechter oordeelde dat de omstandigheden voldoende reden gaven voor de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, en verlengde deze maatregelen tot 7 augustus 2024, met de mogelijkheid voor de ouders om per 17 mei 2024 naar een nieuwe woonplek te verhuizen. De kinderrechter benadrukte het belang van veiligheidsafspraken en samenwerking met de jeugdbescherming voor een veilige terugkeer van de minderjarige naar de ouders. De beschikking werd mondeling gegeven en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens : C/02/422158/ JE RK 24/844
datum uitspraak: 16 mei 2024
nadere beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende
[de minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, hierna te noemen: [de minderjarige] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats] .
advocaat mr. N.M. Lindhout-Schot.
DE STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak mondeling op 7 mei 2024 gegeven beschikking, op 8 mei 2024 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend en in het openbaar uitgesproken en alle daarin vermelde stukken;
- de op 15 mei 2024 ingekomen brief van mr. N.M. Lindhout-Schot, met producties;
- het op 16 mei 2024 ontvangen e-mailbericht van de GI;
- het op de mondelinge behandeling namens ouders overgelegde document, betreffende een pro forma nota van [hotel] ;
- de op 16 mei 2024 van de Raad per e-mailbericht ontvangen bevestiging van het mondeling gewijzigd verzoek.
Op 16 mei 2024 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
  • de ouders en hun advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebruik gemaakt van de diensten van mevrouw
[naam] , tolk/vertaler in de Russische taal. De tolk/vertaler heeft de belofte afgelegd.

2.Het (resterend) verzoek

2.1
Bij voormelde tussenbeslissing is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 7 mei 2024 tot 21 mei 2024 en is de beslissing op het resterende deel van het verzoek aangehouden. Tevens is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder 24-uurs dan wel voorziening voor pleegzorg, met ingang van 7 mei 2024 tot 21 mei 2024 en is de beslissing op het resterende deel van het verzoek aangehouden. Voorts is bepaald dat de Raad, de moeder, de vader, de advocaat van de ouders en de GI ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op het verzoek zullen worden gehoord. [de minderjarige] verblijft ingevolge voormelde tussenbeslissing op dit moment in een pleeggezin.
2.2
In voormelde tussenbeslissing is - samengevat - overwogen dat bij de ouders sprake is van relationele problemen. Hulpverlening daarvoor wordt niet geaccepteerd en veiligheidsvoorwaarden zijn niet nageleefd. Ook zijn er signalen dat de vader mogelijk kampt met alcoholproblematiek en is er onduidelijkheid of en in hoeverre er bij hem van een onverantwoorde c.q. schadelijke vorm van dagbesteding sprake is. Nadat de vader op de camping [de camping] te [woonplaats] , waar hij met de moeder en met [de minderjarige] woonde, niet langer welkom was heeft de gemeente - bij wijze van tijdelijke oplossing - de mogelijkheid geboden om samen gedurende één maand op een andere camping te verblijven. Dit met als voorwaarde dat de ouders gezamenlijk inspanningen zouden verrichten om andere woonruimte te regelen en de vader zich bij WijZijn Traverse zou aanmelden. Vervolgens bleek dat bedoelde inspanningen niet waren verricht, waarop er tijdelijke woonruimte, ditmaal voor de vader en [de minderjarige] en afzonderlijk voor de moeder is geregeld. Ook daaropvolgend bleken er door de ouders geen inspanningen te zijn verricht om andere woonruimte te vinden. Er is vervolgens nog geprobeerd om voor overdag naar een oplossing te zoeken, echter bleken volgens de gemeente alle opties uitgeput. Verder is, bij wijze van allerlaatste redmiddel, aan de ouders het voorstel gedaan dat de moeder met [de minderjarige] terugkeert naar [de camping] en dat de vader zich aanmeldt bij WijZijn Traverse, echter is dit aanbod door de ouders afgewezen, omdat zij bij elkaar wilden blijven als gezin. De ouders zouden op dat moment zonder vaste woon- of verblijfplek zijn en niet beschikken over de financiële middelen en inkomen om zichzelf elders van onderdak te voorzien.
2.3
Ter beoordeling ligt voor of er feiten en/of omstandigheden zijn die maken dat de voormelde spoedbeslissing moet worden herroepen. Daarnaast ligt ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek van de Raad tot voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige] voor de nog resterende periode tot en met 7 augustus 2024.

3.Het standpunt van de Raad

3.1
Door en namens de Raad is ter onderbouwing van het verzoek schriftelijk en mondeling aanvullend aangevoerd dat het zonder vaste woon- of verblijfplek geraken van de ouders en de overige in het verzoek genoemde omstandigheden bij elkaar tot een situatie hebben geleid, waarin [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Immers dient zij te kunnen opgroeien in een omgeving waar zij ten minste over de noodzakelijke basisvoorzieningen kan beschikken en waar haar emotionele en fysieke veiligheid gewaarborgd is. De betrokken instanties, waaronder de gemeente, hebben de ouders meerdere opties geboden om voor [de minderjarige] alsnog een aanvaardbare zorg- en opvoedsituatie te creëren. Daarvan is door de ouders ofwel geen gebruik gemaakt, ofwel blijkt uit de door hen gemaakte keuzes dat zij daarbij het belang van [de minderjarige] niet hebben laten prevaleren. Als het meest illustratieve voorbeeld daarvan geldt dat de moeder op 7 mei 2024 - bij wijze van ultieme mogelijkheid - in de gelegenheid is gesteld om zonder de vader maar met [de minderjarige] naar [de camping] terug te keren, maar daarvan door haar geen gebruik is gemaakt.
3.2
De Raad is op grond van voormelde omstandigheden van mening dat het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] op gerechtvaardigde gronden is gedaan. Dit neemt niet weg dat uit het e-mailbericht van de GI van 16 mei 2024 blijkt dat de ouders de gelegenheid wordt geboden om per 17 mei 2024 te verhuizen naar een vluchtelingenverblijf bedoeld voor personen afkomstig uit Oekraïne te [plaats] . De ouders vinden dat [de minderjarige] zo snel mogelijk naar hen moet kunnen terugkeren, welke opvatting door de Raad wordt gedeeld. Echter is het daarvoor noodzakelijk dat er door de betrokken hulpverlening in samenwerking met de ouders eerst veiligheidsafspraken worden gemaakt en de ouders door naleving van deze afspraken laten zien dat zij zich serieus bekommeren om [de minderjarige] ’s veiligheid. De Raad handhaaft daarom het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor de aldus verzochte duur, met dien verstande, dat dit verzoek mondeling aldus wordt gewijzigd, dat wordt verzocht een gecertificeerde instelling in de regio [plaats] (binnenkort) aan te wijzen om aan de voorlopige maatregelen uitvoering te geven zodra de ouders daadwerkelijk verhuisd zijn. Dit verzoek is door de Raad per emailbericht op 16 mei 2024 als zodanig bevestigd. Via de huidige GI is vernomen dat Jeugdbescherming Noord, locatie [plaats] , de uitvoering van de voorlopige ondertoezichtstelling op zou kunnen pakken, als de rechtbank daartoe zou besluiten.

4.Het standpunt van de GI

4.1
Namens de GI is opgemerkt dat de zorgen van de Raad door de GI worden gedeeld. In het licht van de geplande verhuizing van de ouders staat de gemeente [woonplaats] in contact met de gemeente [plaats] . Ook is door de GI contact gezocht met de Jeugd-bescherming Noord om ervoor te zorgen dat, zodra de verhuizing van de ouders een feit is, het verlenen van de hulpverlening uit praktisch oogpunt bezien beter haalbaar is. Er heeft op 15 mei 2024 tussen [de minderjarige] en de ouders contact plaats gevonden, dat positief is verlopen.
4.2
De GI ondersteunt het door de Raad als zodanig gehandhaafd en gewijzigd verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, rekening houdend met de aanstaande verhuizing van de ouders, de tijd die nodig is om op hun nieuwe woonplek te settelen, de bestendige veiligheidsafspraken die nog moeten worden gemaakt om een terugkeer van [de minderjarige] bij de ouders mogelijk te maken en het onderzoek naar wat er daarvoor verder nog nodig is, de overdracht van de hulpverlening naar de Jeugdbescherming Noord alsook het mogelijk later kunnen starten van deze gecertificeerde instelling wegens capaciteitsproblemen.

5.Het standpunt van de ouders

5.1
Door en namens de ouders is naar voren gebracht dat ten onrechte is besloten om [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen bij hen weg te halen en haar elders te plaatsen. De betrokken instanties hebben, nadat de vader op [de camping] niet langer welkom was, niet aan hun verplichtingen voldaan om voor hun gezin tijdig geschikte andere woonruimte te vinden. Wel is hen bij wijze van alternatief de mogelijkheid geboden om in een chalet op [de camping 2] te verblijven. Daarvan is door hen gebruik gemaakt, zij het dat zij daar ook weg moesten, omdat de vader daar schade zou hebben aangericht, hetgeen door hem wordt ontkend. De vader is geadviseerd contact op te nemen met WijZijn Traverse om voor zichzelf woonruimte te regelen, echter kon hij daar niet terecht omdat hij niet over een geldig reisdocument beschikt. Bij wijze van andere optie is de ouders vervolgens aangeboden om tijdelijk in een hotel te verblijven. Echter is [de minderjarige] nog tijdens de lopende contractduur bij de ouders weggehaald.
5.2
Al het voorgaande, meer specifiek de uithuisplaatsing van [de minderjarige] had in de visie van de ouders voorkomen kunnen worden, indien de gemeente en de overige betrokken instanties zich beter in hun achtergrond hadden verdiept. De ouders sluiten niet uit dat de taalbarrière en daardoor miscommunicatie hierin een belangrijke rol heeft gespeeld. Echter had het daarom op de weg van de gemeente en de overige betrokken instanties gelegen om meer te investeren in gesprekken met hen, bij voorkeur in aanwezigheid van een beëdigd tolk/vertaler. Tevens moet in dat verband worden benoemd dat de moeder over voldoende financiële middelen beschikt om een woning te huren of hotelovernachtingen te betalen, de ouders voor wat betreft hun relatieproblematiek hulp hebben ingeschakeld van een Oekraïense psycholoog en er geen sprake is van alcoholproblematiek bij de vader, hetgeen door hem middels urinetesten kan worden aangetoond. Dit en de omstandigheid dat zij per 17 mei 2024 naar [plaats] zullen verhuizen maken bij elkaar dat er niets aan een hereniging van de ouders met hun dochter [de minderjarige] per de datum van de verhuizing in de weg staat. Zij stellen zich daarom in de eerste plaats op het standpunt dat er geen gronden zijn voor een voorlopige ondertoezichtstelling voor een periode langer dan twee weken. Indien de rechtbank daarover anders mocht oordelen kunnen zij instemmen met een voorlopige ondertoezichtstelling voor een periode van in totaal drie maanden als verzocht. De ouders kunnen nadrukkelijk niet instemmen met een uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor een langere periode dan die thans is toegekend.

6.De nadere beoordeling

6.1
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de situatie zoals die op 7 mei 2024 is ontstaan, voldoende reden gaf om [de minderjarige] op dat moment voorlopig onder toezicht te stellen en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Naar aanleiding van de mondelinge behandeling is naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken van nieuwe feiten die - althans op dit moment - aanleiding geven tot een ander oordeel op grond waarvan die beslissing met ingang van heden zou moeten worden herroepen. Wel is gebleken van in die zin gewijzigde omstandigheden, dat vast is komen te staan dat de ouders inmiddels over de mogelijkheid beschikken om per 17 mei 2024 woonruimte in de gemeente [plaats] te betrekken. Deze omstandigheid dient daarom door de kinderrechter bij de beoordeling van resterende deel van het verzoek als zodanig te worden betrokken.
6.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:257, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond zoals bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
6.3
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, die belast is met de uitvoering van de (voorlopige) ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.4
De kinderrechter is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor voorlopige ondertoezichtstelling en voor de machtiging tot uithuisplaatsing, als hiervoor vermeld, ook op dit moment nog wordt voldaan. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat er sterke aanwijzingen waren dat de ouders op 7 mei 2024 feitelijk zonder vaste woon- of verblijfplaats zijn geraakt en er daardoor een situatie is ontstaan waarin de [de minderjarige] niet langer over een veilige opgroei omgeving en de in het kader van haar verzorging en opvoeding noodzakelijke basisvoorzieningen kon beschikken. Dit nadat de ouders meerdere opties hebben gekregen om in die situatie verandering te brengen, die door hen niet of althans in onvoldoende mate zijn benut. Ook is een terugkeer van de moeder met [de minderjarige] naar de camping, waar het hele gezin oorspronkelijk woonde, bij wijze van allerlaatste mogelijkheid door de ouders afgewezen. Verder is niet gebleken dat de ouders tot aan de voorlopige ondertoezichtstelling zelf (andere) initiatieven hebben ondernomen om geschikte woonruimte te vinden. Ook is het advies aan de vader om zich bij WijZijn Traverse aan te melden door hem niet opgevolgd. Voorts blijkt uit de raadsrapportage van het Sociaal Team dat er al vóór het ontstaan van voormelde situatie zorgen waren over de relatie tussen de ouders, over mogelijke problematiek bij de vader en over zijn dagbesteding. De ouders hebben daarover aangegeven dat de gemeente en de overige betrokken instanties hebben nagelaten zich door het voeren van gesprekken voldoende van hun situatie en achtergrond op de hoogte te stellen. Als dit wel was gebeurd en beter de samenwerking met hen als ouders was gezocht hadden zij eerder zelfstandig andere woonruimte kunnen regelen en had in hun visie de uithuisplaatsing van [de minderjarige] voorkomen kunnen worden.
6.5
Rekening houdend met alle voornoemde omstandigheden en met de mogelijkheid waarover de ouders inmiddels beschikken om per 17 mei 2024 woonruimte in de gemeente [plaats] te betrekken, acht de kinderrechter het in het belang van [de minderjarige] - gelet op haar nog zeer jonge leeftijd - voor haar verdere opgroeien en haar ontwikkeling dat de huidige GI in de gelegenheid wordt gesteld om nog samen met de ouders veiligheidsafspraken te maken omtrent de terugkeer van [de minderjarige] naar ouders en deze vast te leggen in een plan van aanpak. In dat verband wordt naar de ouders toe benadrukt dat het noodzakelijk is dat bedoelde veiligheidsafspraken daadwerkelijk tot stand komen en als zodanig in een plan van aanpak worden vastgelegd om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] veilig en verantwoord bij hen kan terugkeren. De kinderrechter vertrouwt er dan ook op dat de ouders daarin consequent met de jeugdbeschermer van de huidige GI zullen samenwerken. Zodra de uitvoering van de beschermingsmaatregelen naar de GI in de regio [plaats] zal zijn overgedragen wordt van de ouders verwacht dat zij ook dan in de samenwerking zullen blijven waar dit van hen wordt verwacht. De kinderrechter zal bepalen dat met ingang van 7 juni 2024 de uitvoering van de beschermingsmaatregel zal worden opgedragen aan de Jeugdbescherming Noord, locatie [plaats] , zodat de huidige GI de gelegenheid krijgt nog met ouders veiligheidsafspraken te maken en te zorgen voor een goede overdracht.
6.6
Met inachtneming van het hiervóór overwogene zal de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling uitspreken van de [de minderjarige] voor de resterend verzochte periode, te weten tot en met 7 augustus 2024, met dien verstande, dat met ingang van 7 juni 2024 de uitvoering van de beschermingsmaatregel wordt opgedragen aan de Jeugdbescherming Noord, locatie [plaats] . Eveneens zal de machtiging tot uithuisplaatsing worden verlengd, zij het voor beperktere duur, te weten tot en met 7 juni 2024. Dit met als uitgangspunt dat, indien mocht blijken dat de ouders eerder gesetteld zijn, er veiligheidsafspraken zijn gemaakt met de huidige GI en dit tevens betekent dat [de minderjarige] eerder bij de ouders kan terugkeren, er niet langer dan in de visie van de GI strikt noodzakelijk van de machtiging tot uithuisplaatsing gebruik zal worden gemaakt. De kinderrechter heeft richting ouders benadrukt dat als blijkt dat de ouders op 7 juni 2024 niet daadwerkelijk verhuisd zijn en zij [de minderjarige] nog geen onderdak kunnen bieden, er alsnog om een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verzocht.
6.7
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de machtiging tot uithuisplaatsing, deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door de Raad verzocht. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing tot een voorlopige ondertoezichtstelling is op grond van de wet al uitvoerbaar bij voorraad.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
handhaaft de mondelinge beslissing van 7 mei 2024, schriftelijk bevestigd op 8 mei 2024, waarbij [de minderjarige] voorlopig onder toezicht is gesteld van 7 mei 2024 tot 21 mei 2024 en een machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulp-aanbieder 24-uurs dan wel voorziening voor pleegzorg met ingang van 7 mei 2024 tot 21 mei 2024;
7.2
wijst het nog resterende verzoek van de Raad toe, in zoverre, dat:
de voorlopige ondertoezichtstelling van de [de minderjarige] wordt verlengd met ingang van 21 mei 2024 tot en met 7 augustus 2024, onder bepaling dat met ingang van 7 juni 2024 de uitvoering van de voorlopige ondertoezichtstellingsmaatregel berust bij de Jeugdbescherming Noord, locatie [plaats] ;
de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder
24-uurs dan wel voorziening voor pleegzorg wordt verlengd met ingang van 21 mei 2024
tot en met 7 juni 2024;
7.3
verklaart de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Donders, kinderrechter, in tegenwoordigheid van van Baremans, griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking, voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing, kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.