ECLI:NL:RBZWB:2024:4766

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
10811774 CV EXPL 23-4044 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van beëindigingsvergoeding en geschil over de vaststellingsovereenkomst

In deze zaak vordert de werknemer, aangeduid als [naam], betaling van een beëindigingsvergoeding van € 33.006,16 bruto van zijn voormalige werkgever, [B.V.]. De werknemer stelt dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten waarin deze vergoeding is opgenomen. De werkgever betwist de verplichting tot betaling en voert aan dat de werknemer ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst al een concreet uitzicht had op een nieuwe functie, waardoor de vergoeding niet verschuldigd zou zijn. De kantonrechter heeft de werknemer in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren van deze stelling. De procedure omvatte een mondelinge behandeling en de indiening van bewijsstukken. De kantonrechter heeft ook tussentijds hoger beroep toegestaan, zodat de werknemer bewijs kan leveren van zijn stelling dat hij geen nieuwe functie had op het moment van ondertekening van de overeenkomst. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10811774 \ CV EXPL 23-4044
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
[naam],
wonende te [postcode 1] [plaats 1] aan het [adres 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam] ,
gemachtigde: mr. D. Brouwer, advocaat te Ede,
tegen
[B.V.],
statutair gevestigd te [plaats 2] , kantoorhoudende te [postcode 2] [plaats 3] aan het [adres 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [B.V.] ,
gemachtigde: mr. Y.L.S. Schipper, advocaat te Maastricht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 februari 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de op 22 april 2024 ter griffie ontvangen conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 13 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de ter mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van de zijde van [B.V.] ;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In conventie en reconventie
Tussen partijen staat het volgende vast:
- [B.V.] exploiteert een markt- en opinieonderzoekbureau. Zij is de Nederlandse vestiging van [GmbH & Co 1] , gevestigd in Duitsland, welk deel uitmaakt van de [groep] ;
- [naam] is op 1 februari 2009 in dienst getreden bij [B.V.] als verkoopleider Benelux;
- op 28 maart 2023 vindt een gesprek plaats tussen partijen, waarin wordt vastgesteld dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk is en wordt afgesproken dat zij afspraken gaan maken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Op 26 april 2023 en 3 mei 2023 vinden vervolggesprekken plaats;
- op 9 mei 2023 plaatst [GmbH & Co 2] , de huidige werkgever van [naam] , een vacature online voor de remote uit te voeren functie “ [naam functie] ”;
- op 10 mei 2023, 15 mei 2023, 16 mei 2023 stuurt [naam] berichten aan medewerkers van [B.V.] , waaronder zijn leidinggevende, om tot een afronding van het dienstverband te komen;
- op 11 juni 2023 meldt [naam] zich arbeidsongeschikt;
- op 21 juni 2023 is er een telefoongesprek tussen partijen met betrekking tot de beëindiging van het dienstverband. Op 22 juni 2023 stuurt [naam] een e-mailbericht ter bevestiging van voornoemd gesprek en doet hij een voorstel voor de afronding van het dienstverband, waarbij als einddatum 1 september 2023 wordt genoemd;
- op 4 juli 2023, 6 juli 2023, 7 juli 2023 en 12 juli 2023 vraagt [naam] om een reactie op zijn eerdere e-mailbericht. In het e-mailbericht van 7 juli 2023 deelt hij mede dat hij in het weekend ook de algemeen directeur en president en CEO van de [groep] zal aanschrijven. Dit heeft hij op 9 juli 2023 gedaan;
- op 14 juli 2023 stuurt [B.V.] een concept van de vaststellingsovereenkomst aan [naam] . In de vaststellingsovereenkomst is (onder andere) opgenomen dat het dienstverband op 1 september 2023 eindigt;
- op 18 juli 2023 gaat [naam] akkoord met de vaststellingsovereenkomst zonder op- of aanmerkingen te hebben gemaakt;
- de arbeidsovereenkomst tussen partijen is met wederzijds goedvinden geëindigd op 1 september 2023 via de vaststellingsovereenkomst. In deze overeenkomst is onder andere opgenomen:
“(…)Article 3. Severance package
1.
In the event of termination on the Termination Date being with mutual consent, Employer shall, within one month after the Termination Date, pay the Employee a severance payment of EUR 33.006,16 gross (hereafter, “Severance Payment”). The Severance Payment is deemed to include any compensation to which the Employee may be entitled in relation to the Termination of his employment, including but not limited to any transition payment (transitievergeoding) as referred to in artikel 6:673 of the Civil Code. (…)
3.
Employee declares that at the time of signing this agreement, he has neither accepted a new employment elsewhere nor have a concrete prospect thereof. If it later becomes apparent that Employee already had another employment or a realistic prospect thereof at the time of signing this agreement, or if he has withheld relevant information in this regard, his right tot the severance payment referred to in Article 3.1 will be forfeited, while the other provisions of this agreement remain in effect. If the severance payment has already been paid, Employee is obliged to immediately repay the severance payment to Employer. (…)
Article 5. Future behavior and communication(...)
2. Parties shall base their acts in respect of each other on generally accepted standards (and continue to base their acts thereon) and shall refrain from issuing any negative communications about each other. This provision also applies to Employer’s affiliates. (…)”;
- op 27 september 2023 heeft [naam] navraag bij [B.V.] gedaan of de beëindigingsvergoeding nog die maand zou worden voldaan door [B.V.] ;
- op 29 september 2023 en 5 oktober 2023 heeft [naam] zijn voormalig leidinggevende en een andere medewerker van [B.V.] per e-mailbericht aangeschreven over de betaling van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen beëindigingsvergoeding en gesommeerd over te gaan tot betaling onder afgifte van een salarisspecificatie;
- [B.V.] heeft in die periode aan [naam] bericht dat zij niet tot betaling van de beëindigingsvergoeding overgaat in verband met het bepaalde in artikel 3 lid 3 van de vaststellingsovereenkomst;
- op 8 oktober 2023 vermeldt [naam] op LinkedIn: Typisch, Bezahlung wird durch UB nicht gemacht, und auch keine Antworten auf Telefonaten/E-Mails ….

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[naam] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [B.V.] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 33.006,16 bruto aan ontslagvergoeding, te vermeerderen met kosten en rente, onder afgifte van een salarisspecificatie met betrekking tot deze vergoeding op straffe van verbeurte van een dwangsom. Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [naam] dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is gesloten ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. In die vaststellingsovereenkomst is de betaling van een beëindigingsvergoeding aan [naam] opgenomen. [B.V.] gaat hier ten onrechte niet toe over, zodat zij rente en kosten verschuldigd is geworden. Op het verweer van [B.V.] voert [naam] aan dat hij de vacature bij zijn huidige werkgever pas na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst heeft gezien. Hij heeft daarop direct contact opgenomen met zijn huidige werkgever, had al vrij snel meerdere gesprekken en kreeg al begin augustus de baan aangeboden. De e-mailberichten die daarop zien heeft hij in het geding gebracht. De reden dat hij de druk op zijn werkgever opvoerde om de arbeidsovereenkomst te beëindigen was omdat al meerdere maanden bekend was dat partijen uit elkaar zouden gaan, maar [B.V.] steeds maar geen voorstel deed. Dit was ook niet goed voor het herstel van [naam] .
3.2.
[B.V.] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [B.V.] in de proceskosten. Zij voert aan dat vanaf het gesprek tussen partijen op 28 maart 2023 er tussen partijen duidelijkheid was dat er tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal worden overgegaan. Daarop vindt op 26 april 2023 een vervolggesprek plaats. Op 9 mei 2023 zet de huidige werkgever van [naam] de vacature online, waarop hij is aangenomen. Vanaf 15 mei 2023 – kort na openstelling van deze vacature – begint [naam] er ineens druk op te zetten dat er een beëindiging aan het dienstverband komt. Hij mailt en belt vanaf dat moment regelmatig, soms meerdere malen per dag, naar zijn leidinggevende en/of andere medewerkers van [B.V.] . Op 22 juni 2023 doet hij zelf een eerste voorstel voor de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en stuurt hij aan op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 september 2023, waarbij geen rekening wordt gehouden met de geldende opzegtermijn, terwijl [naam] op dat moment arbeidsongeschikt was. Daarbij is dit de datum waarop [naam] bij zijn nieuwe werkgever in dienst is getreden. Ook nadien blijft [naam] regelmatig contact zoeken met zijn leidinggevende en/of andere medewerkers van [B.V.] om een reactie te krijgen op zijn voorstel. Begin juli 2023 stuurt hij zelfs een e-mailbericht naar de Algemeen directeur en de president en CEO van de [groep] met de vraag de voormalig leidinggevende van [naam] bij [B.V.] aan te sporen om te reageren op het voorstel. Ook belt hij in die periode tot wel zes keer per dag met drie verschillende telefoonnummers naar [B.V.] . [B.V.] stuurt op 14 juli 2023 een reactie op het voorstel van [naam] . Dit voorstel neemt hij zonder verdere onderhandelingen vier dagen later aan. Gelet op de voornoemde gang van zaken zijn er bij [B.V.] ernstige twijfels ontstaan of [naam] niet al een concreet uitzicht had op de functie bij zijn huidige werkgever. Als dit het geval is, hoeft [B.V.] op grond van artikel 3 lid 3 van de vaststellingsovereenkomst de beëindigingsvergoeding niet te voldoen. [naam] heeft tot op heden geen stukken overgelegd die de voornoemde twijfel wegneemt. [B.V.] kan de authenciteit van de e-mailberichten die zijn overgelegd niet verifiëren en uit die stukken lijken stukken te zijn weggevallen. Als uitgegaan wordt van de inhoud van die stukken zou de sollicitatieprocedure, die [naam] bij de nieuwe werkgever heeft doorlopen, ongeloofwaardig kort hebben geduurd voor zo’n zware functie. Deze omstandigheden hebben ertoe geleid dat [B.V.] van mening is dat zij terecht de beëindigingsvergoeding niet heeft betaald. Voor zover zij de beëindigingsvergoeding ten onrechte onbetaald heeft gelaten, wijst [B.V.] op de datum van opeisbaarheid van de vergoeding voor de berekening van de wettelijke rente en refereert zij zich aan het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten.
In reconventie
3.3.
[B.V.] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [naam] in strijd met de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld door het bericht
“Typisch, Bezahlung wird durch UB nicht gemacht, und ach keine Antworrten auf Telefonaten/E-mails”op LinkedIn te plaatsen;
- [naam] te veroordelen om binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis zijn bericht op LinkedIn te verwijderen onder verbeurte van een dwangsom;
- [naam] te verbieden zich publiekelijk, dan wel anderszins, negatief uit te laten over [B.V.] of [GmbH & Co 1] , dan over de aan hen gelieerde ondernemingen op straffe van een dwangsom;
- [naam] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam] te veroordelen in de proceskosten, de wettelijke rente daarover en de nakosten.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt [B.V.] dat [naam] met zijn negatieve bericht op LinkedIn artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden. Hierdoor heeft [naam] [B.V.] op een zeer negatieve manier te kijk gezet ten overstaan van de hele LinkedIn gemeenschap. [B.V.] heeft dan ook schade geleden, die [naam] dient te vergoeden. Vooral omdat het bericht er lange tijd op heeft gestaan, thans nog niet is verwijderd en onrust heeft veroorzaakt binnen [B.V.] . Op het verweer van [naam] voert [B.V.] aan dat artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst ruim is geformuleerd, zodat er niet enkel onnodig grievende uitlatingen onder vallen.
3.4.
[naam] voert aan dat hij zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst opschort, zodat hij zich negatief mag uitlaten over [naam] . Hij had het recht zijn verplichtingen op te schorten, omdat [B.V.] haar de betalingsverplichting, waarover de conventie gaat, niet nakomt. Bovendien heeft [naam] zich niet negatief over [B.V.] uitgelaten, omdat hij enkel een reëel beeld van het handelen van [B.V.] heeft geschetst. Er is dus geen sprake van een onnodig grievende uitlating. Er is geen reden om de berichtgeving te verwijderen. Volgens [naam] is het bericht al een aantal dagen na plaatsing verwijderd. Een preventief publicatieverbod is in strijd met het recht op meningsuiting en persvrijheid.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Tussen partijen staat vast dat de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst is geëindigd met de op 18 juli 2023 ondertekende vaststellingsovereenkomst. Ook staat tussen hen vast dat in artikel 3 lid 1 van de vaststellingsovereenkomst een beëindigingsvergoeding ten gunste van [naam] is opgenomen. Tussen hen is in geschil of [B.V.] verplicht is deze vergoeding aan [naam] te betalen.
4.2.
[B.V.] doet een beroep op artikel 3 lid 3 van de vaststellingsovereenkomst. In dit artikellid staat vermeld dat [naam] verklaart dat hij ten tijde van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst geen nieuwe baan heeft, dan wel geen concreet vooruitzicht op een nieuwe baan heeft. Ook staat er in dit artikellid dat, als op een later moment blijkt dat dit wel het geval is of dat [naam] informatie daarover heeft achtergehouden, de beëindigingsvergoeding komt te vervallen en [B.V.] die dus niet verschuldigd is aan [naam] .
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voornoemde bepaling een ontbindende voorwaarde. Uit artikel 3 lid 1 en lid 3 volgt immers dat de beëindigingsvergoeding verschuldigd is, behalve als [naam] al een nieuwe baan had of een concreet vooruitzicht op een nieuwe baan had bij ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst en informatie op dit punt heeft achtergehouden voor [B.V.] . Van een concreet vooruitzicht is sprake, zoals de kantonrechter ter mondelinge behandeling heeft voorgehouden aan partijen, als al sollicitatiegesprekken tussen partijen hebben plaatsgevonden en enkel nog een arbeidsomstandighedengesprek hoeft plaats te vinden. Op dat moment is de nieuwe functie immers al aangeboden aan de werknemer en kan het hooguit stuklopen als de werknemer geen genoegen neemt met de arbeidsvoorwaarden.
4.4.
[B.V.] stelt dat [naam] bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst al (een concreet vooruitzicht op) zijn nieuwe baan had, zodat de ontbindende voorwaarde van artikel 3 lid 3 van de vaststellingsovereenkomst is ingegaan. [naam] betwist het voorgaande, zodat het op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in beginsel aan [B.V.] is om deze stelling te bewijzen.
4.5.
In dat kader voert [B.V.] – kort gezegd – aan dat:
- het op 28 maart 2023 al duidelijk was dat er een einde zou komen aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen en [naam] pas druk is gaan uitoefenen op [B.V.] om de overeenkomst te beëindigen op het moment dat de vacature van zijn huidige functie online kwam;
- [naam] zonder onderhandeling akkoord is gegaan met de door [B.V.] voorgestelde vaststellingsovereenkomst, waarin geen rekening is gehouden met de geldende opzegtermijn van drie maanden, terwijl [naam] op dat moment arbeidsongeschikt was en hij dus belang had bij een langere opzegtermijn;
- [naam] op 1 september 2023, het moment dat zijn dienstverband bij [B.V.] eindigde, bij zijn nieuwe werkgever is begonnen;
- de sollicitatieprocedure voor deze zware functie bij zijn nieuwe werkgever ongeloofwaardig kort heeft geduurd als hij pas na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst bekend is geworden met de vacature bij zijn nieuwe werkgever en toen de sollicitatiegesprekken nog moesten beginnen.
[B.V.] heeft haar stellingen, die zien op de verhoging van de druk op haar om tot een einde van het dienstverband te komen, onderbouwd met de e-mailberichten die [naam] aan medewerkers van [B.V.] heeft verzonden.
4.6.
[naam] voert op het verweer van [B.V.] alleen aan dat hij de vacature bij zijn huidige werkgever pas na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst heeft gezien, dat hij al vrij snel de functie aangeboden heeft gekregen en de druk op [B.V.] om de arbeidsovereenkomst te beëindigen heeft verhoogd, omdat hij het zat was daar al maanden op te moeten wachten. Hij heeft ter onderbouwing van zijn stelling, dat de sollicitatieprocedure zo snel is gegaan, e-mailberichten in het geding gebracht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter [naam] voorgehouden dat de e-mailberichten niet compleet zijn, omdat er informatie lijkt te zijn weggevallen. Zo is onder meer gewezen op de mail van 29 september 2023, productie 18 conclusie van antwoord, waarbij halverwege de mail een zin lijkt te ontbreken. [naam] heeft dit erkend. Hierdoor is niet duidelijk wanneer het gesprek waarnaar de mail verwijst plaatsvond. Hetzelfde geldt voor de eveneens bij productie 18 overgelegde mail van Nick Francke, waarvan de kop ontbreekt. Hierdoor is onduidelijk op welke datum een gesprek plaatsvond.
4.7.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [B.V.] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [naam] al een concreet uitzicht had op zijn nieuwe functie toen hij de vaststellingsovereenkomst met [B.V.] tekende. [naam] zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs hiervan te leveren.
4.8.
Tevens wordt [naam] in de gelegenheid gesteld de volledige e-mailcorrespondentie tussen hem en zijn huidige werkgever, die ziet op zijn sollicitatie(procedure), in het geding te brengen, zoals hij ook heeft aangeboden op de mondelinge behandeling.
4.9.
[naam] heeft ter mondelinge behandeling gevraagd om tussentijds hoger beroep toe te staan op het moment dat hem bewijs wordt opgedragen. De kantonrechter overweegt dat Ter mondelinge behandeling is besproken dat [naam] in het kader van de bewijsopdracht mogelijk zijn nieuwe werkgever, tevens leverancier van [B.V.] , wil gaan horen. Gelet op de invloed dit mogelijk kan hebben op de verhoudingen tussen [naam] en zijn werkgever en [B.V.] en haar leverancier, ziet de kantonrechter aanleiding om tussentijds hoger beroep toe te staan.
4.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie
4.11.
Nu in de conventie een bewijsopdracht is gegeven en mogelijk hoger beroep kan worden ingesteld, ziet de kantonrechter aanleiding iedere verdere beslissing in reconventie aan te houden.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie en reconventie
5.1.
draagt [naam] op tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen stelling dat [naam] al een concreet uitzicht had op zijn nieuwe functie bij zijn huidige werkgever toen hij de vaststellingsovereenkomst met [B.V.] tekende,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 17 juli 2024voor uitlating door [naam] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [naam] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [naam] bij die akte in ieder geval de volledige e-mailcorrespondentie tussen hem en zijn huidige werkgever, die ziet op zijn sollicitatie(procedure) in het geding dient te brengen,
5.5.
bepaalt dat, als [naam]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
augustus 2024tot en met
december 2024dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. M.P. Tilman-Knoester, in het gerechtsgebouw te Breda, Stationslaan 10,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.