ECLI:NL:RBZWB:2024:4761

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
10811116 \ CV EXPL 23-3647 (e)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in het kader van een autogarage overeenkomst met betrekking tot APK-keuring en reparaties

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert de eisende partij, AUTO WORK SHOP AUTOBEDRIJF V.O.F. (hierna: AWS), betaling van onbetaalde facturen door de gedaagde partij, [gedaagde] B.V. De procedure is gestart met een dagvaarding op 15 november 2023, gevolgd door verschillende conclusies en een vonnis op 29 mei 2024. De kern van het geschil betreft de betaling van facturen die voortvloeien uit een overeenkomst voor het uitvoeren van een APK-keuring en reparaties aan een bus van de gedaagde partij.

De feiten zijn als volgt: op 7 maart 2023 heeft de gedaagde partij de bus naar AWS gebracht voor een APK-keuring, waarbij gebreken zijn geconstateerd die gerepareerd moesten worden. AWS heeft de nodige reparaties uitgevoerd en een factuur van € 1.017,34 gestuurd, die door de gedaagde is voldaan. Later zijn er aanvullende problemen geconstateerd, waarvoor AWS ook facturen heeft gestuurd, maar deze zijn door de gedaagde onbetaald gelaten. AWS vordert nu betaling van een totaalbedrag van € 466,36, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij € 202,68 verschuldigd is voor de factuur van 11 maart 2023, omdat AWS de werkzaamheden heeft verricht die noodzakelijk waren om het probleem op te lossen. De vordering voor de factuur van 7 april 2023 is echter afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelt dat er geen duidelijke overeenkomst was voor de kosten die AWS in rekening heeft gebracht voor de poging om de aandrijfas te vervangen. De kantonrechter heeft ook de wettelijke handelsrente toegewezen en de buitengerechtelijke incassokosten tot het wettelijke tarief vastgesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10811116 \ CV EXPL 23-3647
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
AUTO WORK SHOP AUTOBEDRIJF V.O.F.,
te Sint Maartendijk,
eisende partij,
hierna te noemen: AWS,
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend bij haar [directeur] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 november 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek met productie,
- akte uitlating producties.
1.2.
Daarna heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 7 maart 2023 heeft de heer [naam] , werkzaam bij en handelend namens [gedaagde] (hierna: [naam] ) de bus van [gedaagde] met [kenteken] (hierna: de bus) naar AWS gebracht voor een APK-keuring (hierna: de keuring). AWS heeft bij de keuring op 7 maart 2023 gebreken geconstateerd die gerepareerd moesten worden om de bus te kunnen goedkeuren. Zij heeft die reparaties, waaronder het vervangen van remblokken, in opdracht van [gedaagde] uitgevoerd. Voor de keuring en de bijkomende reparaties (hierna: de eerste opdracht) heeft AWS op 7 maart 2023 een factuur gestuurd van € 1.017,34 die [gedaagde] heeft voldaan.
2.2.
Daarna is [naam] met de bus teruggegaan naar AWS, omdat één van de achterremmen aanliep. AWS heeft toen geconstateerd dat de remzuiger en remvloeistof niet in orde waren en heeft het probleem vervolgens verholpen. Zij heeft hiervoor op 11 maart 2023 een factuur gestuurd naar [gedaagde] van € 202,68. Deze factuur heeft [gedaagde] , ondanks aanmaningen, onbetaald gelaten.
2.3.
[naam] heeft daarna opnieuw contact opgenomen met AWS vanwege trillingen tijdens het optrekken van de bus. Nadat AWS op 30 maart 2023 een offerte had uitgebracht voor de vervanging van twee aandrijfassen (hierna: de offerte), heeft [naam] mondeling namens [gedaagde] een opdracht aan AWS verstrekt. De offerte luidt als volgt:
“Hallo, hierbij offerte voor links voor aandrijfas € 183,15
Rechts voor € 240.03 ex btw
Geschatte tijd 2,5 uur en wellicht versnellingsbak olie.
Ik hoor t graag.”
2.4.
AWS heeft per e-mail van 4 april 2023 aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat het vervangen van de linker-aandrijfas niet lukte en dat de kosten van reparatie van de bus € 4.000,00 à €5.000,00 exclusief BTW zouden kunnen bedragen. [gedaagde] is hiermee niet akkoord gegaan en heeft de bus naar een ander bedrijf gebracht. Dit bedrijf heeft de aandrijfas vervangen. AWS heeft [gedaagde] vervolgens op 7 april 2023 een factuur van € 181,50 gestuurd. [gedaagde] heeft deze factuur, ondanks aanmaningen, onbetaald gelaten.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
AWS vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 466,36, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 384,18 vanaf 10 november 2023. Het bedrag van € 466,36 bestaat uit een hoofdsom van € 384,18, € 57,63 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 24,55 aan wettelijke handelsrente tot 10 november 2023. Ook vordert AWS dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.2.
AWS legt aan haar vordering ten grondslag dat na de eerste opdracht tussen AWS en [gedaagde] nog twee mondelinge overeenkomsten zijn gesloten, op grond waarvan [gedaagde] betaling van de facturen van 11 maart 2023 en 7 april 2023 is verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] stelt in haar verweer het volgende. De factuur van 11 maart 2023 heeft [gedaagde] onbetaald gelaten, omdat AWS al bij het onderhoud van de bus op 7 maart 2023 de remklauw had moeten vervangen, althans de remvloeistof had moeten controleren, wat zij heeft nagelaten. De factuur van 7 april 2023 heeft [gedaagde] onbetaald gelaten, omdat AWS geen reparatie heeft verricht, terwijl dit wel mogelijk was. [gedaagde] stelt voor dat elke partij een factuur voor haar rekening neemt en de eigen kosten draagt. Zij wil geen extra kosten betalen omdat AWS deze volgens haar nodeloos heeft gemaakt.
3.4.
De kantonrechter overweegt als volgt.
De factuur van 11 maart 2023
3.5.
AWS vordert betaling van € 202,68. Dit bedrag bestaat uit materiaalkosten, waaronder remvloeistof en de kosten van 2,5 uur arbeid bestaande uit het (de)monteren van een remklauw, het uitpersen van een remzuiger, het inwendig reinigen en ontluchten en het doen van een remtest. Deze vordering wijst de kantonrechter toe om de volgende redenen.
3.6.
Tussen partijen staat vast, als door AWS gesteld en door [gedaagde] niet weersproken, dat het probleem waarmee [naam] op 9 maart 2023 naar AWS is teruggegaan, is veroorzaakt door een als gevolg van vervuilde remvloeistof vastgelopen zuiger en dat AWS dit probleem met het verrichten van de in rekening gebrachte werkzaamheden heeft verholpen. Het verweer van [gedaagde] dat AWS bij de APK-keuring van de bus op 7 maart 2023 de remklauw had moeten vervangen, althans de remvloeistof had moeten controleren, slaagt niet. [gedaagde] heeft niet weersproken dat deze werkzaamheden niet onder de APK-keuring vallen, zodat deze niet onder de eerste opdracht vielen en dat zij destijds voor deze werkzaamheden ook geen afzonderlijke opdracht heeft verleend. [gedaagde] heeft haar kennelijke stelling dat AWS de eerste opdracht op 7 maart 2023 onvolledig dan wel ondeugdelijk heeft uitgevoerd dan ook niet onderbouwd. Daar komt bij dat ook indien dit laatste wel het geval zou zijn, dat [gedaagde] niet ontslaat van de verplichting om de kosten van de alsnog uitgevoerde werkzaamheden aan AWS te voldoen. Dat deze kosten al met de factuur van 7 maart 2023 van € 1.017,34 in rekening zijn gebracht dan wel hadden kunnen worden voorkomen of beperkt, is gesteld noch gebleken. Wel zijn er kosten in rekening gebracht voor ‘Set remblokken voor’ en ‘Set remblokken achter’, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat daarin ook de kosten zijn begrepen die op 11 maart 2023 aan [gedaagde] zijn gefactureerd. [gedaagde] heeft de hoogte van deze kosten op zichzelf niet betwist. Zij is het bedrag van € 202,68 dan ook verschuldigd.
De factuur van 7 april 2023
3.7.
AWS vordert voorts betaling van € 181,50. Deze vordering wijst de kantonrechter af om de volgende redenen.
3.8.
De factuur waar deze vordering van AWS op ziet, betreft de tijd die AWS heeft besteed aan haar poging om de linker-aandrijfas te vervangen. De vraag is of deze kosten op grond van de betreffende overeenkomst tussen AWS en [gedaagde] in rekening gebracht kunnen worden: hebben AWS en [gedaagde] dit afgesproken? Om deze vraag te beantwoorden, moet worden bezien wat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR: 1981: AG4158,
Haviltex).
3.9.
Vaststaat dat AWS op 30 maart 2023 een offerte heeft uitgebracht voor de vervanging van twee aandrijfassen en dat [naam] daarna mondeling een opdracht aan AWS heeft verleend. AWS stelt dat zij op grond van deze overeenkomst ‘slechts’ een inspanningsverplichting had en deze verplichting is nagekomen, zodat zij aanspraak kan maken op betaling van de daaraan bestede tijd, ondanks dat de reparatie niet uitgevoerd kon worden. De kantonrechter gaat hier niet in mee. De offerte ziet op het behalen van een duidelijk en concreet resultaat, namelijk de vervanging van de aandrijfassen. [gedaagde] mocht in de gegeven omstandigheden dan ook dát resultaat van AWS verwachten, te meer omdat mag worden verwacht dat het plaatsen van een aandrijfas voor een autogarage geen ongebruikelijke opdracht is. In de offerte is ook niets opgenomen omtrent eventuele kosten voor het geval vervanging niet mogelijk zou blijken te zijn en AWS heeft evenmin andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] , dat wil zeggen [naam] , destijds heeft begrepen, althans redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat [gedaagde] ook een vergoeding verschuldigd zou zijn indien vervanging van de aandrijfassen niet mogelijk of gewenst zou blijken te zijn. Er is dan ook geen grondslag voor deze vordering van AWS, zodat deze moet worden afgewezen. De vraag of het aan AWS te wijten is dat het beoogde resultaat niet behaald kon worden, kan hierbij onbeantwoord blijven. Ook indien dat niet het geval mocht zijn, zoals AWS stelt en [gedaagde] betwist, maakt dat niet dat [gedaagde] jegens AWS tot de gevorderde betaling is gehouden.
De wettelijke handelsrente
3.10.
Aangezien [gedaagde] het bedrag van € 202,68 aan AWS verschuldigd is en sprake is van een handelsovereenkomst, moet [gedaagde] ook vanaf 9 april 2023, zijnde de vervaldatum van de factuur van 11 maart 2023, de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag betalen.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.11.
AWS vordert ten slotte een vergoeding van € 57,63 wegens buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat AWS voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter, gelet op de toewijsbare hoofdsom van € 202,68, hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 40,00.
De proceskosten
3.12.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat iedere partij haar eigen kosten moet dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan AWS een bedrag van € 242,68 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 202,68 vanaf 9 april 2023 tot de dag van de volledige betaling;
4.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
bepaalt dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd;
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op
29 mei 2024.