ECLI:NL:RBZWB:2024:4749

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
10875792 \ CV EXPL 24-178 (e)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting huur door zoon na overlijden moeder; Duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Stichting Beveland Wonen. De zaak betreft de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de moeder van [eiser]. De moeder, [naam], huurde de woning sinds 20 juli 2020 en woonde daar samen met [eiser]. Na het overlijden van [naam] op [datum] 2023, heeft Beveland Wonen [eiser] verzocht de huurovereenkomst op te zeggen. [eiser] heeft dit verzoek afgewezen en verzocht om de huurovereenkomst op zijn naam voort te zetten, wat door Beveland Wonen werd afgewezen op basis van het ontbreken van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] zijn hoofdverblijf in de woning had en dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De rechter heeft overwogen dat [eiser] en [naam] sinds 2014 onafgebroken samenwoonden en dat er voldoende bewijs was van een gezamenlijke huishouding, ondanks het verweer van Beveland Wonen dat [eiser] niet voldoende had bijgedragen aan de kosten. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [eiser] aan de vereisten voldeed om de huur voort te zetten en heeft de vordering van [eiser] toegewezen. Beveland Wonen is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 495,00.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat [eiser] de huurovereenkomst met ingang van [datum] 2023 heeft voortgezet en dat Beveland Wonen de proceskosten moet betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10875792 \ CV EXPL 24-178
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen,
tegen
STICHTING BEVELAND WONEN,
te Goes,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Beveland Wonen,
gemachtigde: AGIN Timmermans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 april 2024 en de daarin vermelde stukken;
- de akte overlegging producties van [eiser] met producties 5 en 6;
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling is tegelijkertijd ook de zaak tussen Beveland Wonen als eisende partij en [eiser] als gedaagde partij met het zaaknummer 10857070 CV EXPL 23-3428 behandeld vanwege de samenhang tussen de zaken.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] woont in de woning aan [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de woning). De woning werd sinds 20 juli 2020 gehuurd van Beveland Wonen door mevrouw [naam] . Zij woonde daar samen met [eiser] . [eiser] is de zoon van [naam] .
2.2.
[naam] is op [datum] 2023 overleden.
2.3.
Beveland Wonen heeft op 19 juli 2023 [eiser] verzocht om, in de hoedanigheid van erfgenaam, de huurovereenkomst op te zeggen en de woning uiterlijk op 31 augustus 2023 op te leveren. [eiser] heeft dit niet gedaan en heeft Beveland Wonen verzocht om de huurovereenkomst op zijn naam voort te zetten. Dit verzoek is door Beveland Wonen afgewezen, omdat zij zich op het standpunt stelde dat tussen [naam] en [eiser] geen duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft bestaan.
2.4.
Op 11 augustus 2023 heeft Beveland Wonen een vaststellingsovereenkomst aangeboden aan [eiser] waarin de ontruiming onder voorwaarden wordt opgeschort tot 2 januari 2024. [eiser] is niet akkoord gegaan met deze vaststellingsovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [eiser] de huurovereenkomst die op 20 juli 2020 met [naam] is aangegaan, voortzet. Dit met de ingang van [datum] 2023 of de datum van de dagvaarding, maar niet later dan 23 december 2023. [eiser] vordert ook Beveland Wonen te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op artikel 7:268 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). [eiser] stelt dat hij vanaf de aanvang van de huurovereenkomst zijn hoofdverblijf heeft in de woning en er een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met [naam] . Bij zowel [eiser] als [naam] bestond bij de aanvang van de huurovereenkomst de intentie om samen te leven. Sinds 2014 hebben [eiser] en [naam] samengewoond en zij zijn samen naar verschillende adressen verhuisd. Omstreeks 2021 is [eiser] mantelzorger geworden van [naam] . Ook droeg [eiser] bij in de kosten van de huishouding, waaronder alle boodschappen en andere kosten ten behoeve van [naam] , zoals medicijnen, reiskosten en kleding.
3.3.
Beveland Wonen voert verweer. Zij voert aan dat [eiser] er niet in is geslaagd om aan te tonen dat hij met [naam] een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde. [eiser] heeft onvoldoende inzicht gegeven in de kostenverdeling. Uit de betalingsafschriften volgt wel dat [eiser] een stuk minder bijdroeg dan [naam] , [eiser] droeg op basis van de rekeningafschriften 32% bij en [naam] 68%. Ook is zichtbaar dat regelmatig geld van de rekening van [naam] naar de rekening van [eiser] ging. Beveland Wonen voert ook aan dat [eiser] er niet in is geslaagd om aan te tonen dat [naam] en [eiser] de intentie hadden om duurzaam samen te wonen. Onder meer op basis van een Facebookbericht van [eiser] stelt Beveland Wonen dat er geen sprake is geweest van een duurzaam karakter van het samen wonen, maar dat zij slechts samen zijn gaan wonen vanwege de hulpbehoefte van [naam] . Vooral ook omdat rekeningafschriften zijn overgelegd van een halfjaar voor het overlijden van [naam] , kan hiermee onvoldoende worden vastgesteld dat de intentie bestond om duurzaam samen te wonen.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [eiser] gerechtigd is de huur voort te zetten nu [naam] is overleden. Voor het toewijzen van deze vordering is het vereist dat [eiser] zijn hoofdverblijf in de woning heeft en met [naam] een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad, tenzij [eiser] vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur of, indien het een woning betreft waarvoor een huisvestingsvergunning verplicht is, [eiser] niet over een huisvestingsvergunning beschikt. Nu door Beveland Wonen geen beroep is gedaan op de afwijzingsgronden, wordt de vordering in beginsel toegewezen wanneer vastgesteld kan worden dat [eiser] zijn hoofdverblijf heeft in de woning en met [naam] een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad.
Hoofdverblijf
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] zijn hoofdverblijf heeft in de woning, zodat de kantonrechter hiervan uitgaat.
Duurzame gemeenschappelijke huishouding
4.3.
Het criterium duurzame gemeenschappelijke huishouding bestaat uit twee onderdelen: duurzaamheid en gemeenschappelijkheid. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van duurzaam samenwonen, zijn volgens vaste rechtspraak zowel objectieve als subjectieve factoren, zoals de bedoeling van de betrokkenen, van belang. Uitgangspunt is wel dat slechts onder bijzondere omstandigheden een samenleven van een kind en een ouder na het zelfstandig worden van het kind kan worden aangemerkt als een blijvende samenwoning, ook indien het gaat om een volwassen kind dat, na te zijn uitgevlogen, terugkeert naar de ouderlijke woning. Daarbij kan mede betekenis toekomen aan het ontbreken van wederkerigheid in de relatie tussen ouder en kind.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake geweest van duurzaam samenwonen. Daartoe overweegt de kantonrechter dat uit de stukken en de verklaring van [eiser] op zitting volgt dat [eiser] sinds 2014 onafgebroken samen met [naam] heeft gewoond. Zij hebben in 2014 samengewoond aan de [adres 2] te [plaats 2] , in 2018 zijn zij verhuisd naar de [adres 3] te [plaats 2] en in 2020 zijn zij samen in de woning aan [adres 1] te [plaats 1] gaan wonen. Uit de omstandigheid dat [eiser] negen jaar lang met [naam] heeft samengewoond en zij ook steeds samen naar andere adressen zijn verhuisd, leidt de kantonrechter af dat tussen [eiser] en [naam] de intentie heeft bestaan om duurzaam samen te wonen. Het verweer van Beveland Wonen dat de overgelegde rekeningafschriften slechts over een halfjaar voor het overlijden van [naam] gaan en daarmee niet vast kan komen te staan dat sprake is geweest van duurzaam samen wonen, wordt dan ook verworpen. Ook gaat de kantonrechter voorbij aan het verweer van Beveland Wonen dat het aannemelijk is dat [eiser] bij [naam] is komen wonen vanwege haar hulpbehoefte en daarmee wederkerigheid ontbrak in de relatie tussen [naam] en [eiser] . [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij sinds 2021 mantelzorger is geworden. Op dat moment woonde hij dus al jaren onafgebroken samen met [naam] .
4.5.
Daarmee resteert de vraag of ook sprake is geweest van een gemeenschappelijke huishouding. Daarvoor geldt volgens vaste rechtspraak dat dit moet worden beoordeeld door waardering van alle omstandigheden van het geval in hun onderling verband bezien. Van belang kan daarbij onder meer zijn of men de kosten van levensonderhoud en/of huisvesting deelt, de gezamenlijke aanschaf van meubelen of gebruiksvoorwerpen en of men de vrije tijd gewoonlijk samen doorbrengt.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is geweest van een gemeenschappelijke huishouding. In de eerste plaats heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij de boodschappen, reiskosten en drogisterijproducten heeft bekostigd. Uit de overgelegde bankafschriften van de rekeningen van [eiser] en [naam] volgt dat [naam] voornamelijk de vaste lasten voor haar rekening nam en [eiser] voornamelijk de variabele lasten, zoals reiskosten en boodschappen. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij overige kosten, zoals bij een drogisterij of andere winkels, contant betaalde. Dit is door Beveland Wonen niet weersproken. Daarmee werden de kosten in levensonderhoud gedeeld. Weliswaar voert Beveland Wonen aan dat [naam] 68% bijdroeg en [eiser] 32%, maar dit kan naar het oordeel van de kantonrechter niet leiden tot de conclusie dat er geen gemeenschappelijke huishouding is geweest. Een gelijke verdeling is daarvoor namelijk niet vereist. De kantonrechter concludeert op basis van de bankafschriften en de verklaring van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling dat hij substantieel bijdroeg aan de kosten in levensonderhoud. Dit blijkt ook juist uit het feit dat [eiser] in het laatste half jaar 32% van de lasten voor zijn rekening nam. Verder staat tussen partijen niet ter discussie dat [eiser] de gemeenschappelijke boodschappen deed en ook betaalde, zodat de kantonrechter hiervan uitgaat. Uit de omstandigheid dat [eiser] de gezamenlijke boodschappen deed, leidt de kantonrechter verder af dat er (vaak) gezamenlijk werd gekookt en/of gegeten. Tot slot heeft [eiser] aangevoerd dat hij en [naam] (duurzaam) hebben samengeleefd. Daaruit leidt de kantonrechter af dat [naam] en [eiser] ook samen activiteiten hebben ontplooid. Nu Beveland Wonen hier niets tegen in heeft gebracht, oordeelt de kantonrechter dat deze stelling in het licht van de al aangevoerde omstandigheden geen nadere onderbouwing behoeft.
4.7.
De conclusie is dat [eiser] aan de vereisten voldoet om de huur voort te zetten. De vordering van [eiser] zal daarom worden toegewezen. De kantonrechter bepaalt dat [eiser] de huur voortzet met ingang van [datum] 2023, de datum van overlijden van [naam] .
Proceskosten
4.8.
Beveland Wonen is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging
,zal Beveland Wonen niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De kantonrechter ziet aanleiding voor de post ‘salaris gemachtigde’ een halve punt toe te kennen voor de mondelinge behandeling, vanwege de samenhang met de zaak met het zaaknummer 10857070 CV EXPL 23-3428. De proceskosten van [eiser] worden daarom begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
306,00
(1,5 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
Totaal
495,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat [eiser] de huurovereenkomst die op 20 juli 2020 met [naam] is aangegaan, heeft voortgezet met ingang van [datum] 2023;
5.2.
veroordeelt Beveland Wonen in de proceskosten van € 495,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Beveland Wonen niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.