4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Inleiding
Op 29 maart 2023 omstreeks 07:04 uur belt [de moeder] met de huisartsenpost in [plaats 2] . Haar zoontje [slachtoffer] van zeven weken oud wil de fles niet drinken. Hij ziet ook bleek, houdt zijn ogen gesloten, ademt moeizaam en zijn temperatuur is 34,5 °C.
De symptomen worden bij de huisartsenpost bevestigd en [slachtoffer] wordt direct doorverwezen naar het [ziekenhuis 1] te [plaats 2] waar onderzoek duidelijke tekenen van hersenschade door zuurstofgebrek aantoont. Vanaf omstreeks 13:15 uur is tevens sprake van epileptische aanvallen.
Diezelfde dag wordt [slachtoffer] overgebracht naar het [ziekenhuis 2]
te [plaats 3] waar nader onderzoek aan het hoofd eveneens duidelijke hersenschade ten gevolge van zuurstoftekort aantoont.
Vanwege de uitgebreide en ernstige schade aan de hersenen met zeer sombere prognose in combinatie met voortdurende epileptische aanvallen wordt besloten dat verdere medische behandeling niet zinvol is. Na het staken daarvan is [slachtoffer] op 31 maart 2023 omstreeks 17:30 uur overleden.
Het overlijden van [slachtoffer] heeft tot een strafrechtelijk onderzoek geleid, waarbij de vader van [slachtoffer] , [verdachte] , gedurende dat onderzoek als verdachte is aangemerkt.
Op 3 april 2023 is er een gerechtelijke sectie uitgevoerd en aanvullend onderzoek ingezet
door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). In het pathologisch rapport van 18 december 2023 heeft drs. [forensisch patholoog] , forensisch patholoog en verbonden aan het NFI, zijn bevindingen weergegeven.
In opdracht van de rechter-commissaris heeft dr. [forensisch arts] , forensisch arts KNMG en ook verbonden aan het NFI, een medisch forensisch onderzoek verricht. De forensisch arts heeft in zijn rapport van 18 maart 2024 de onderzoeksresultaten geïnterpreteerd en de aan hem gestelde vragen beantwoord.
4.3.2.2
Welk letsel is geconstateerd en wat is de oorzaak van het overlijden?
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld welk letsel bij [slachtoffer] is geconstateerd en wat de oorzaak is van zijn overlijden.
De rechtbank leidt uit voormeld sectierapport van de forensisch patholoog af dat bij [slachtoffer] het volgende letsel is geconstateerd.
Er is een bloeduitstorting zichtbaar van de schedelhuid en het onderliggende botvlies, rechts voor. Onder het harde hersenvlies is een deels gestolde bloeduitstorting aanwezig. Deze is het gevolg van het (af)scheuren van de zogeheten brugvenen. Brugvenen kunnen (af)scheuren door hevige stomp botsende en/of dynamische krachtinwerking op het hoofd. De forensisch patholoog is niet gebleken van een andere oorzaak.
Er is een beperkte bloeduitstorting aan de buitenzijde van het rechter onderooglid, van meer dan drie dagen oud. In het netvlies van beide ogen zijn uitgebreide bloeduitstortingen aanwezig, verspreid over het hele netvlies en in alle lagen. Volgens de forensisch patholoog is in het rechteroog ook een bloeduitstorting aanwezig in het glasvocht en een netvliesplooi. Verder zitten er bloeduitstortingen rond de oogzenuwen met uitbreiding in het omgevende vetweefsel en de harde oogrok. Ook deze bloeduitstortingen zijn volgens de forensisch patholoog het gevolg van hevige stomp botsende en/of dynamische krachtinwerking op het hoofd. Ook hier is niet gebleken van een andere oorzaak.
Daarnaast constateert de forensisch patholoog vier ribbreuken die passen bij een ouderdom van circa enkele weken op het moment van overlijden. Deze zijn het gevolg van rechtstreekse stomp botsende en/of comprimerende krachtinwerking.
Het geconstateerde hoofdletsel heeft volgens de forensisch patholoog aanleiding gegeven tot hersenfunctiestoornissen. Op basis daarvan kan het ontstaan van de klinische noodsituatie en het uiteindelijke overlijden van [slachtoffer] worden verklaard.
De forensisch patholoog concludeert derhalve dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van hoofdletsel, dat is ontstaan door hevige stomp botsende en/of dynamische krachtinwerking.
Verder waren er vier oudere ribbreuken als gevolg van een eerder traumatisch incident.
Uit het later opgemaakte rapport van de forensisch arts leidt de rechtbank af dat hij de pathologische bevindingen en de conclusie van de forensisch patholoog bijna volledig bevestigt. Anders dan de forensisch patholoog, heeft de forensisch arts echter vastgesteld dat er in het rechteroog niet óók een netvliesplooi aanwezig is, maar alleen een bloeduitstorting in het glasvocht. De rechtbank gaat dan ook hiervan uit.
De rechtbank neemt de forensische bevindingen en conclusies over en stelt op grond van de rapportages en de overige informatie in het dossier vast dat [slachtoffer] is overleden aan ernstig hersenletsel.
Weliswaar zijn er bij [slachtoffer] ook vier oudere ribbreuken geconstateerd, maar deze ribbreuken hebben geen rol gespeeld bij het uiteindelijke overlijden van [slachtoffer] .
4.3.2.3
Is het letsel toegebracht?
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het geconstateerde letsel dat het overlijden heeft veroorzaakt is toegebracht.
Zowel de forensisch patholoog als de forensisch arts heeft beschreven dat de geboorte en de eerste levensweken van [slachtoffer] zonder relevante medische bevindingen zijn verlopen. Er was bij [slachtoffer] sprake van een normale groei en ontwikkeling.
Volgens de forensisch patholoog zijn vallen van een beperkte hoogte (enkele meters) en de gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen veelal onvoldoende om een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies te veroorzaken, omdat dergelijke krachtinwerkingen in beginsel onvoldoende zijn voor het ontstaan van een bloeding onder het harde hersenvlies en hersen- letsel door zuurstof- of doorbloedingstekort. In het merendeel van de gevallen leidt het ook niet tot een betekenisvol neurologisch disfunctioneren. Een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies wordt, afzonderlijk bezien, ook ongeveer driemaal vaker gezien bij niet-accidenteel (toegebracht) letsel dan bij accidenteel (niet toegebracht, dus bijvoorbeeld door een ongeluk ontstaan) letsel.
Bloedingen in het netvlies komen volgens de forensisch patholoog ook slechts in zeldzame gevallen door een val of een ongeval. Toenemende uitgebreidheid van de bloedingen in het netvlies (verspreid en in meerdere lagen) is volgens de forensisch patholoog in toenemende mate gerelateerd aan toegebracht letsel.
Volgens de forensisch arts kunnen postmortaal stofwisselingsonderzoek, microbiologisch onderzoek en toxicologisch onderzoek de letsels en het overlijden van [slachtoffer] niet verklaren. Er zijn volgens de forensisch arts ook geen aanwijzingen voor een onderliggende ziekte, zoals onder meer een stollingsstoornis of een stoornis in de stofwisseling. Evenmin zijn er aanwijzingen voor een krachtinwerking in relatie met de geboorte van [slachtoffer] . Daarom acht de forensisch arts het uitgesloten dat de geconstateerde letsels een medische (ziekelijke) oorzaak hebben of door de geboorte zouden zijn ontstaan.
De forensisch arts heeft bepaald hoe goed het letsel van [slachtoffer] past bij niet-accidentele krachtinwerking (toegebracht letsel) en bij accidentele krachtinwerking (ongeluk). Hiervoor is aansluiting gezocht bij twee studies over kindermishandeling (Maguireen Hymel), waarbij de medische bevindingen (bij leven) van [slachtoffer] in combinatie met de bij [slachtoffer] geconstateerde klinische verschijnselen zijn meegenomen als weegfactoren.
Naast de weegfactoren in deze studies heeft de forensisch arts ook twee aanvullende factoren meegewogen. Dit zijn de glasvochtbloeding in het rechteroog en de bloeduitstortingen beiderzijds rondom de oogzenuwen en in het vet en in de spieren rondom het oog. Deze verhogen volgens de forensisch arts de bewijswaarde (de rechtbank begrijpt: bewijskracht) richting niet-accidentele krachtinwerking.
Op grond van het voorgaande acht de forensisch arts het aantreffen van de combinatie van de medische bevindingen aan het hoofd van [slachtoffer] (hersenletsel) vanaf 29 maart 2023
veel waarschijnlijker(bewijskracht minimaal 100) onder de hypothese niet-accidentele krachtinwerking dan onder de hypothese accidentele krachtinwerking. De forensisch arts wijst er verder op dat over forse krachtinwerking op het hoofd niet is verklaard.
De forensisch arts antwoordt desgevraagd dat het fataal verlopen hersenletsel bij [slachtoffer] kan worden verklaard door zeer fors door elkaar te zijn geschud, indien daarbij sprake is geweest van forse repeterende acceleratie- deceleratie (rotatie) en/of impactkrachten op het hoofd.
De forensisch arts heeft ook de door verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario’s voor het geconstateerde letsel, zoals een val van de bank of een val op de laminaatvloer, onderzocht. Uit het rapport van de forensisch arts leidt de rechtbank af dat hij, net als de forensisch patholoog, de door verdachte gemelde val van [slachtoffer] op 19 maart 2023, of dit nu vanaf de bank of vanuit staande positie was, duidt als niet relevant voor het fatale hersenletsel door de te geringe krachtinwerking en het normale neurologische functioneren van [slachtoffer] daarna. Evenmin kunnen de letsels volgens de forensisch arts worden verklaard door de door verdachte genoemde hantering van speelgoed door het tweejarig broertje, waarbij [slachtoffer] zou zijn geraakt. Daarvoor is de krachtinwerking onvoldoende. Dat geldt ook voor het leunen door dat broertje op [slachtoffer] .
Een wilde of ruwe omgang in het ziekenhuis, voor zover daarvan al sprake is geweest, kan volgens de forensisch arts ook geen verklaring zijn voor het hersenletsel. De letsels waren al bij [slachtoffer] aanwezig toen hij naar het ziekenhuis werd overgebracht.
De rechtbank neemt de hiervoor weergegeven forensische bevindingen en conclusies over en beschouwt deze in de context van het dossier. Nu ook allerlei mogelijke alternatieve oorzaken, waaronder de alternatieve scenario’s van verdachte, door de deskundigen zijn beoordeeld als niet verklarend voor het fatale hersenletsel, stelt de rechtbank vast dat het ernstige hersenletsel, waaraan [slachtoffer] is overleden, is ontstaan door een hevige niet-accidentele krachtinwerking op zijn hoofd. Het fatale hersenletsel moet dus bij [slachtoffer] zijn toegebracht. Andere krachtinwerkingen zijn voorts niet gemeld en er zijn ook geen aanwijzingen voor andere oorzaken.
4.3.2.4
Wanneer is het letsel toegebracht?
Vervolgens is de vraag aan de orde wanneer het fataal verlopen hersenletsel is toegebracht.
Volgens de forensisch arts wijst het neurologisch onderzoek op afwijkingen in/bij de hersenen die kort vóór, of in het kader van, het overlijden van [slachtoffer] op 31 maart 2023 zijn ontstaan. De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies werd gedateerd als ongeveer één tot maximaal enkele dagen oud, teruggerekend vanaf het moment van overlijden.
De forensisch arts heeft voorts beschreven dat de klinische symptomen, zoals onder meer inadequaat drinken, ademhalingsproblemen en stoornissen in het bewustzijn, zich vrijwel direct openbaren na het toebrengen van fataal hersenletsel. Het normaal drinken van (een substantiële hoeveelheid) flesvoeding is na het oplopen van fataal hersenletsel niet mogelijk. De datering van dit soort hersenletsel valt na het laatste moment met normaal functioneren van het kind.
Op grond van het voorgaande en uitgaande van verklaringen van verdachte en [de moeder] heeft de forensisch arts het intreden van de ernstige klinische verschijnselen bij [slachtoffer] door forse krachtinwerkingen op zijn hoofd, die hebben geleid tot het fatale hersenletsel, geplaatst ná omstreeks 23:45 uur op 28 maart 2023 en vóór omstreeks 05:45 uur op 29 maart 2023.
De rechtbank stelt vast dat [de moeder] op 28 maart 2023 om 22:41:51 uur een foto van haar en [slachtoffer] naar verdachte heeft gestuurd en dat daarop is te zien dat er bij [slachtoffer] nog sprake lijkt te zijn van normaal neurologisch functioneren. [de moeder] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] daarna naar beneden heeft gebracht. Verdachte heeft [slachtoffer] die avond omstreeks 23:00 uur de fles gegeven die hij volgens hem goed had leeggedronken. Die avond heeft verdachte [slachtoffer] in zijn bedje op hun slaapkamer gelegd. Beiden hebben verklaard dat [slachtoffer] op die tijdstippen normaal functioneerde. De rechtbank stelt verder vast dat [slachtoffer] ook daarvóór nog normaal functioneerde. Dit vindt immers bevestiging in de verklaringen van [naam 1] (moeder van [de moeder] ), [fysiotherapeut] en [vriend van verdachte] .
Volgens verdachte is hij omstreeks 05:45 uur wakker geschrokken en heeft hij [slachtoffer] uit zijn bedje gehaald. [slachtoffer] wilde op dat moment de fles niet drinken en hij werd niet echt wakker, zo heeft verdachte verklaard. Uit de verklaring van [de moeder] leidt de rechtbank af dat zij die ochtend omstreeks 06:30 uur beneden is gekomen en direct zag dat het niet goed ging met [slachtoffer] . Om 07:04 uur heeft zij de huisartsenpost gebeld, die korte tijd later de symptomen heeft bevestigd.
Op grond hiervan stelt de rechtbank, in afwijking van de forensisch arts, vast dat het fataal verlopen hersenletsel bij [slachtoffer] moet zijn toegebracht ná 22:41:51 uur op 28 maart 2023 en vóór 06:30 uur op 29 maart 2023. Immers blijkt uit de foto in combinatie met de verklaring van zowel verdachte als [de moeder] dat [slachtoffer] om 22:41 uur nog goed functioneerde en uit de verklaringen van zowel verdachte als [de moeder] dat hij op 29 maart om 06:30 uur niet meer goed functioneerde, wat kort daarna door de (onafhankelijke) huisartsenpost is bevestigd.
4.3.2.5
Heeft verdachte het letsel toegebracht?
Die vraag die vervolgens moet worden beantwoord is wie het fatale hersenletsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht.
Zowel verdachte als [de moeder] heeft geen verklaring gegeven voor het toegebrachte fataal verlopen hersenletsel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte [slachtoffer] in zijn bedje heeft gelegd. Zijn bedje staat in de slaapkamer van verdachte en [de moeder] en staat aangeschoven aan het bed van verdachte en [de moeder] aan de zijde waar verdachte slaapt.
Uitgaande van hun verklaringen is [de moeder] gaan slapen nadat ze [slachtoffer] na het sturen van de foto om 22:41:51 uur naar verdachte had gebracht voor de fles. Nadat verdachte [slachtoffer] zijn flesje had gegeven en in zijn bedje had gelegd, is hij omstreeks 00:00 uur gaan slapen. Ook stelt de rechtbank vast dat zij alle drie op één slaapkamer hebben geslapen.
In het dossier komen geen aanwijzingen naar voren dat één van hen die nacht na het naar bed gaan nog iets heeft gedaan. De telefoons van verdachte en [de moeder] hebben geen activiteiten geregistreerd (anders dan de stappenteller waarvan de resultaten passen binnen de verklaring van verdachte). Ook zijn er geen aanwijzingen dat [slachtoffer] die nacht nog heeft gehuild.
Nu verdachte en [de moeder] de enige twee personen waren die de betreffende nacht samen met [slachtoffer] waren, moet één van hen het fataal verlopen hersenletsel hebben toegebracht en spreekt dus één van hen niet de waarheid.
Uit de veiliggestelde chatgesprekken van de telefoon van [de moeder] leidt de rechtbank af dat [de moeder] de volgende ochtend aan verdachte vroeg of zij over die bewuste nacht nog iets moest weten, waarop verdachte ontkennend heeft geantwoord. Tegenover [de broer van de moeder] heeft verdachte uitlatingen gedaan, dat hij straks degene is die zijn kind heeft vermoord en dat hij het heeft veroorzaakt. Ook vraagt hij zich af hoe hij zijn kinderen straks moet aankijken wetende dat hij hun broertje van kant heeft gemaakt. Dit gesprek is gedurende een OVC (Opname Vertrouwelijke Communicatie)-traject vastgelegd. Zo ook het gesprek tussen verdachte en zijn moeder, waarin verdachte zegt dat als hun (de rechtbank begrijpt hier: de politie) bewijzen hebben, hij de verdachte is en hij [slachtoffer] geschud heeft en dat het dan klaar is. Daarbij zegt verdachte ook dat hij dit nog niet tegen de politie heeft verteld, maar dat [de moeder] het sowieso niet heeft gedaan. Verder blijkt uit opgenomen telefoongesprekken tussen verdachte en [de moeder] tijdens de voorlopige hechtenis van verdachte dat hij steeds aan [de moeder] belooft om te komen met antwoorden, maar dat hij ook naar zijn advocaat moet luisteren en aan de lange termijn moet denken. Ook heeft verdachte steeds zijn verklaringen bijgesteld naarmate de forensische duiding steeds duidelijker is geworden. Zo had de val van [slachtoffer] op 19 maart 2023 volgens hem in eerste instantie plaatsgevonden vanaf een liggende positie vanaf de bank op het tapijt, maar nadat forensisch onderzoek dit als oorzaak van het letsel heeft uitgesloten, had de val volgens hem plaatsgevonden vanuit een staande positie op het laminaat.
De rechtbank constateert dat verdachte dus ook al eerder niet eerlijk is geweest over het toe- brengen van letsel bij [slachtoffer] en daarnaast heeft hij ook op 29 maart 2023, net als bij de val op 19 maart 2023, niet direct hulp ingeschakeld.
Gelet op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden en bij het ontbreken van enige aanwijzing in de richting van [de moeder] , kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die in de hiervoor genoemde tijdlijn het fataal verlopen hersenletsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
4.3.2.6
Is er sprake van (voorwaardelijk) opzet?
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven, zodat vol opzet op de dood van [slachtoffer] niet kan worden bewezen.
Toch kunnen handelingen zo gevaarlijk zijn dat al in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg ligt besloten. In juridische termen is er dan sprake van voorwaardelijk opzet.
Om tot een bewezenverklaring daarvan te komen moet worden vastgesteld dat verdachte door zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Of zijn gedragingen de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] in het leven hebben geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar de algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van zijn gedragingen bewust heeft aanvaard.
Hoewel onduidelijk is gebleven welke handelingen verdachte precies heeft verricht, wijst het letsel op een krachtig schudden dan wel het uitoefenen van stomp botsend geweld dan wel een combinatie daarvan, waarbij in ieder geval sprake moet zijn geweest van een forse krachtinwerking. Deze krachtinwerking was dermate ernstig dat het leven van [slachtoffer] niet meer kon worden gered en uiteindelijk heeft geleid tot zijn dood.
De rechtbank is van oordeel dat de kans aanmerkelijk is dat een baby van zeven weken oud als gevolg van een forse krachtinwerking op het hoofd door krachtig schudden of stomp botsend geweld of een combinatie daarvan, komt te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofdje en nekje van zeer jonge kinderen zeer kwetsbaar zijn, al helemaal bij een baby van nog maar zeven weken oud, zoals [slachtoffer] . Verdachte was zich hiervan ook terdege bewust blijkens zijn verklaringen over hoe het hoofdje van een baby moet worden ondersteund als je de baby draagt, oppakt of vasthoudt. Bovendien was [slachtoffer] zijn tweede kindje en heeft hij ook zorggedragen voor zijn eerste kindje, die inmiddels drie jaar oud is.
Uit het rapport van de forensisch arts leidt de rechtbank voorts af dat in verklaringen van bekennende daders over het “schudden” van jonge kinderen, waarbij sprake is van toegebracht (schedel)hersenletsel, wordt gesproken van (zeer) gewelddadig schudden, vaker herhaaldelijk dan eenmalig. Aangenomen wordt dat een aanmerkelijke kracht door een puber of volwassene, met een frequentie van circa 2 tot 5 bewegingen per seconde en een duur vanaf circa 5 seconden, vereist is om met het schudden ernstig hersenletsel bij jonge kinderen te veroorzaken.
Daarnaast blijkt uit het rapport dat het toebrengen van ernstig hersenletsel bij jonge kinderen door middel van schudden en/of contacttrauma van het hoofd, dusdanig ernstig is dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door forse krachtinwerking op het hoofd van [slachtoffer] uit te oefenen door hem krachtig te schudden of stomp botsend geweld op hem uit te oefenen of een combinatie daarvan, terwijl hij wist dat [slachtoffer] daardoor zou kunnen doodgaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] het leven zou verliezen. Verdachte heeft aldus voorwaardelijk opzet gehad op de dood van zijn kind [slachtoffer] .
De rechtbank hecht geen waarde aan de verklaring van verdachte, dat hij in paniek raakte en in die paniektoestand heeft geprobeerd om [slachtoffer] “wakker te schudden”. Bij [slachtoffer] waren de klinische symptomen immers daarvóór al ingetreden en de rechtbank gaat op grond van de rapportages ervan uit dat de krachtinwerkingen, die hebben geleid tot ernstig hersenletsel en de uiteindelijke dood van [slachtoffer] , daarvóór dus al hadden plaatsgevonden.
4.3.2.7
Conclusie
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde doodslag.