ECLI:NL:RBZWB:2024:4704

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
02-064564-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging met vuurwapen

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 maart 2023 in Roosendaal betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte is veroordeeld voor twee pogingen tot doodslag, openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een pistool op twee slachtoffers heeft geschoten, waarbij één slachtoffer in de heup werd geraakt. De verdachte had eerder op dezelfde dag ook openlijk geweld gepleegd tegen andere slachtoffers. Het beroep op noodweer en noodweerexces werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die psychische en materiële schade hadden geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/064564-23
vonnis van de meervoudige kamer van 11 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
2. heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel heeft bedreigd met de dood;
3. openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ;
4. openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ;
5. een vuurwapen in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 primair, 2 primair, 3, 4 en 5 heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de feiten 1 primair, 2 primair en 3. Subsidiair wordt een beroep gedaan op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3. Meer subsidiair wordt verzocht de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek door het NFI (kogelbaanonderzoek) en voor het uitvoeren van een descente.
De verdediging bepleit vrijspraak voor feit 4.
Ten aanzien van feit 5 voert de verdediging geen verweer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Omdat alle feiten zich hebben voorgedaan op 3 maart 2023 te Roosendaal en feit 4 is voorafgegaan aan de feiten 1, 2 en 3, zal de rechtbank hieronder eerst feit 4 bespreken.
Feit 4
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] samen met zijn broer en medeverdachte [medeverdachte 1] op 3 maart 2023 op de Rector Hellemonsstraat in Roosendaal was. [slachtoffer 3] verklaart dat [verdachte] en [medeverdachte 1] hem (met gebalde vuisten) op zijn hoofd en lichaam hebben geslagen. Ook zijn broertje, [slachtoffer 4] zou zijn geslagen. Dit wordt bevestigd door de twee onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Beiden verklaren over de vechtpartij en door getuige [getuige 1] wordt zelfs verklaard dat het een heftige vechtpartij was en het knallen van vuisten hoorbaar was. Daarnaast ondersteunen de getuigenverklaringen de aangifte voor wat betreft het pakken van de honkbalknuppel uit een auto door [medeverdachte 1] en is gezien dat hij daarmee op de aangever, diens broer en [naam] afrent. Met die auto is [verdachte] naar de plaats delict gereden. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging dat de verklaringen van de aangevers onbetrouwbaar zijn, nu de aangifte op meerdere onderdelen wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Dat over en weer geweld is gebruikt doet daar niet aan af.
Door zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] zijn gelijktijdig geweldshandelingen gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Er is tevens sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde heeft begaan. Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat aangever aan het lichaam van [slachtoffer 3] of [slachtoffer 4] zou hebben getrokken of geduwd. Verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Feiten 1, 2 en 3
De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Op 3 maart 2023 rijdt een zwarte Audi, met daarin [verdachte] als bestuurder en [medeverdachte 1] als bijrijder, op de Philipslaan te Roosendaal. Tevens rijdt daar een grijze Peugeot met daarin [slachtoffer 2] als bestuurder en [slachtoffer 1] als bijrijder. Beide auto’s komen tot stilstand en alle inzittenden stappen uit. Vervolgens komt een witte Citroën aanrijden met daarin [medeverdachte 2] als bestuurder en ook hij stapt uit. Er vindt een incident plaats.
Een groot deel van het incident wordt door omwonenden gefilmd, en hoewel de volgorde van de geweldshandelingen zoals die zijn beschreven in de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] iets afwijken van de beschrijving van de filmpjes door de politie, komende de handelingen voor het overgrote deel overeen met elkaar. De rechtbank acht daarom de aangiften betrouwbaar en gaat uit van de juistheid daarvan.
De rechtbank stelt op basis van de aangiften en de beschrijving van die beelden vast dat [verdachte] bij het verlaten van de auto een pistool vast heeft. [verdachte] schiet met dat pistool in de richting van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] wordt niet geraakt. Ondertussen pakt [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] van achteren vast en wordt er door beiden geduwd en getrokken. [medeverdachte 1] heeft in zijn hand een honkbalknuppel en rent op [slachtoffer 2] en [medeverdachte 2] af. Vervolgens slaat [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] één of twee keer met de honkbalknuppel op de arm, schouder en nek. Als [slachtoffer 2] wegrent, schiet [verdachte] in zijn richting. [slachtoffer 2] wordt niet geraakt. [slachtoffer 1] was weggerend, maar rent vervolgens terug en gooit een mes richting [verdachte] . Op dat moment schiet [verdachte] in de richting van [slachtoffer 1] die in zijn heup wordt geraakt. [verdachte] heeft tijdens het schieten telkens op een afstand van twee à drie meter van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgestaan. Na het incident rijden [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] weg in de Audi.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer 1] een in- en uitschotopening in zijn rechteronderbuik heeft.
Verdachte bekent met een pistool drie keer te hebben geschoten op een afstand van twee à drie meter, maar verklaart dat hij zich moest verdedigen omdat [slachtoffer 1] een vuurwapen vast had en een mes in zijn richting gooide.
Poging tot doodslag
De vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag op zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] . Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting blijkt niet dat verdachte wilde dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dood gingen. Van vol opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] was dan ook geen sprake. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn handelen. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte de kans op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk was te achten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte met gestrekte arm, gericht en op zeer korte afstand, namelijk twee à drie meter, met een pistool twee keer op [slachtoffer 1] en één keer op [slachtoffer 2] heeft geschoten. Het schieten werd bemoeilijkt doordat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in beweging waren en er sprake was van een chaotische situatie. Bovendien is [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk in zijn heup geraakt, slechts een paar centimeter verwijderd van vitale organen en de bekkenslagaders. Door op deze wijze te schieten in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft verdachte die aanmerkelijke kans aanvaard en dit ook op de koop toegenomen.
Het verweer van de verdediging dat verdachte een geoefend schutter is en hij niet gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten maar ernaast, verwerpt de rechtbank. Dat verdachte wel eens in zijn jeugd met een ouder familielid geschoten heeft in Marokko of wel eens op de kermis, maakt nog niet dat vastgesteld kan worden dat hij ook daadwerkelijk een ervaren schutter is. Bovendien is [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk door verdachte geraakt terwijl verdachte verklaarde naast hem te willen schieten.
De rechtbank acht dan ook de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1) en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] (feit 2) wettig en overtuigend bewezen.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om een descente te gelasten en een kogelbaanonderzoek door het NFI te laten verrichten is, gelet op de vaststaande feiten, niet noodzakelijk en ook niet voldoende onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de zaak ten behoeve van dat onderzoek aan te houden.
Openlijk geweld
De rechtbank overweegt dat verdachte door te schieten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Omdat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] samen de geweldshandelingen hebben gepleegd, was er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht daarom ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde (feit 3) heeft begaan.
Feit 5
Omdat verdachte feit 5 heeft bekend en door de verdediging geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen (bijlage III) als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 5 heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair:
op 3 maart 2023 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, met een pistool, op en in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, waarbij deze [slachtoffer 1] in zijn heup, werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
op 3 maart 2023 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een pistool, in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 3 maart 2023 te Roosendaal openlijk, te weten, op de Philipslaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door meermalen, met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te schieten, en, met een honkbalknuppel, op die [slachtoffer 2] te slaan, en aan en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te trekken en/of
teduwen;
4
op 3 maart 2023 te Roosendaal openlijk, te weten, op de Rector Hellemonsstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , door meermalen, op het hoofd en overige lichaamsdelen van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te slaan en stompen;
5
op 3 maart 2023 te Roosendaal een vuurwapen van categorie II of categorie III van de Wet wapens en munitie, zijnde een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Noodweer(exces)

5.1
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 4 voert de verdediging aan dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever. Het scenario dat door aangever, diens broer en [naam] een boksbeugel, zakmes en een vuurwapen is getoond kan niet worden uitgesloten. Subsidiair voert de verdediging aan dat sprake was van noodweerexces.
Ook ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 doet de verdediging een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces dan wel putatief noodweer. Verdachte dacht dat er op hem zou worden geschoten of dat er met een mes naar hem werd gegooid.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden ten aanzien van alle vier de feiten. Zij acht niet geloofwaardig dat [slachtoffer 1] bij het uitstappen al een mes in zijn handen had en dat hij richting de auto liep om een vuurwapen te pakken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien dient de verdediging daartegen te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Feit 4 – de openlijke geweldpleging aan de Rector Hellemonsstraat
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank het geschetste scenario dat aangever, diens broer en [naam] een boksbeugel, een mes en een pistool bij zich hadden niet aannemelijk. De aangever, diens broer en [naam] verklaren dat zij geen (vuur)wapens bij zich hadden. Ook wordt er door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet gesproken over een boksbeugel, mes en vuurwapen. Zij verklaren namelijk dat zij, behoudens de honkbalknuppel van verdachte, geen wapens hebben gezien. Dat aangever, diens broer en [naam] wel wapens bij zich zouden hebben gehad, vindt geen steun in andere (getuigen)verklaringen of ander bewijs.
Naar het oordeel van de rechtbank was er daarom geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Dat niet kan worden vastgesteld wie als eerste geweld heeft toegepast, maakt dat oordeel niet anders. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer en zich daarom niet de situatie heeft voorgedaan dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging, kan een beroep op noodweerexces niet slagen, nog daargelaten dat een hevige gemoedsbeweging niet aannemelijk is geworden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Feiten 1, 2 en 3 – de schietpartij en openlijke geweldpleging aan de Philipslaan
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen.
Anders dan de verdediging heeft de rechtbank, gelet op het proces-verbaal van bevindingen, geen twijfel over de juistheid van de bevindingen van de verbalisant met betrekking tot de filmpjes die vertraagd zijn afgespeeld. Ook had [slachtoffer 1] geen vuurwapen in zijn handen, zodat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] . [verdachte] kiest er vervolgens voor om de aanval te beginnen door gericht op [slachtoffer 1] te schieten, terwijl hij daartoe geen enkele noodzaak had en er ook geen dreigend gevaar voor verdachte was. Dat [slachtoffer 1] op een gegeven moment een mes in zijn handen had en dat mes vanaf een paar meter in de richting van [verdachte] gooit, maakt dat oordeel niet anders.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer 1] waartegen verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen. Er was daarom geen sprake van een noodweersituatie. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer en zich daarom niet de situatie heeft voorgedaan dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging, kan een beroep op noodweerexces niet slagen, nog daargelaten dat een hevige gemoedsbeweging niet aannemelijk is geworden. Ook een beroep op putatief noodweer kan niet slagen, aangezien er voor verdachte geen sprake was van dreigend gevaar.
Het beroep op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank overweegt dat er ook geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] . Immers hielden [slachtoffer 2] en [medeverdachte 2] elkaar vast en was er sprake van duw- en trekwerk. Hoewel de rechtbank begrijpt dat verdachte [medeverdachte 2] wilde helpen, is het handelen van verdachte buitenproportioneel geweest. Tijdens het duwen en trekken, en op het moment dat [medeverdachte 1] met een honkbalknuppel richting [medeverdachte 2] en [slachtoffer 2] loopt, begint verdachte richting [slachtoffer 2] te schieten. De rechtbank overweegt daarom dat er geen sprake was van een noodweersituatie, zodat een beroep op noodweerexces evenmin kan slagen. Ook een beroep op putatief noodweer kan niet slagen, omdat er geen dreigend gevaar was voor verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest. Tevens vordert zij een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en een locatieverbod voor de [wijk] in Roosendaal voor de duur van drie jaar, met een vervangende hechtenis van twee weken per overtreding (met een maximum van zes maanden) op te leggen en dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit, gelet op de gevoerde verweren, de straf aanzienlijk te matigen. Ook is bepleit geen vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden (vul de feitaanduidingen in)van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool, twee keer een poging tot doodslag met gebruikmaking van het pistool en openlijke geweldpleging. Zonder dat daartoe enige noodzaak was, heeft verdachte dat pistool uit zijn jaszak gepakt en op [slachtoffer 1] , daarna op [slachtoffer 2] en vervolgens weer op [slachtoffer 1] geschoten. Bij het laatste schot is [slachtoffer 1] in zijn heup geraakt en het is slechts aan het toeval te danken dat verdachte geen (dodelijk) slachtoffer heeft gemaakt. Het incident heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag midden in een woonwijk. Omwonenden hebben het incident zien gebeuren en gefilmd. Deze feiten, onder deze omstandigheden gepleegd, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en getuigen van een stuitende onverschilligheid voor de veiligheid in het algemeen en de lichamelijke en mentale integriteit van de slachtoffers in het bijzonder. Uit de vorderingen tot schadevergoeding en de toelichting ter terechtzitting blijkt ook dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beiden hulp hebben gezocht voor de psychische klachten en zij nog steeds kampen met angstklachten, slaapproblemen en grote gevoelens van onveiligheid ervaren. Ten aanzien van [slachtoffer 1] komt daar nog bij dat hij veel pijn heeft gehad aan de schotwond en daarvoor medicatie heeft moeten nemen. Daarnaast brengen dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg. De rechtbank neemt dit verdachte erg kwalijk.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan nog een openlijk geweldpleging in vereniging eerder op diezelfde dag gepleegd. Door het geweld van verdachte is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en zijn hun gevoelens van veiligheid aangetast. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 1 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor openlijk geweld. Ook blijkt daaruit dat verdachte in België (niet onherroepelijk) is veroordeeld voor onopzettelijke doodslag.
Conclusies rechtbank
Alles afwegende is de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat verdachte contact zal zoeken met de [familie slachtoffers] , dan wel hen actief zal opzoeken.

7.De benadeelde partij

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] , ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 480,- aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade.
7.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit primair de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij en dat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Subsidiair bepleit de verdediging de vordering te matigen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Beoordeling
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Door het handelen van verdachte is een gat in de kleding van de benadeelde partij ontstaan. Omdat de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig voorkomt en door verdachte niet, althans onvoldoende gemotiveerd is weersproken, zal de vordering voor wat betreft de materiële schade worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank de gevorderde vergoeding van € 7.500,- billijk.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 maart 2023(vul de feitaanduidingen in).
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 7.980,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
7.4
De benadeelde partij
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] , ter zake van feit 2. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
7.5
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering benadeelde partij, vermeerder met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.6
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit primair de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij en dat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Subsidiair bepleit de verdediging de vordering te matigen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.7
Beoordeling
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank de gevorderde vergoeding van € 5.000,- billijk.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 maart 2023(vul de feitaanduidingen in).
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 141, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van
feit 1 primair:poging tot doodslag
feit 2 primair: poging tot doodslag
feit 3:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
feit 5:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of vuurwapen van categorie III;
feit 4:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 7.980,-, waarvan € 480,- aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1), € 7.980,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 74 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 5.000,-, aan immateriële schade; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 maart 2023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2), € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. W. Toekoen en
F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juli 2024.

10.Bijlage I

De gewijzigde tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een vuurwapen, op en/of in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, waarbij deze [slachtoffer 1] in zijn/een heup, althans het lichaam, werd geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een vuurwapen, op en/of in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, waarbij deze [slachtoffer 1] in zijn/een heup, althans het lichaam, werd geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een vuurwapen, op en/ of in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een vuurwapen, op en/ of in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te Roosendaal [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] een vuurwapen te laten zien en/of een vuurwapen op die [slachtoffer 2] te richten en/of meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] te schieten;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te Roosendaal openlijk, te weten, op de Philipslaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/ of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te schieten, en/ of meermalen, althans eenmaal, met een honkbalknuppel, althans een dergelijk hard voorwerp, op die [slachtoffer 2] (in) te slaan, en/of
meermalen, althans eenmaal, aan en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te trekken en/of duwen;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te Roosendaal openlijk, te weten, op de Rector Hellemonsstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/ of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en), te weten 1. [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , door meermalen, althans eenmaal, tegen en/of op het hoofd en/of (het) overig(e) lichaam(sdelen) van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te slaan en/of stompen, en/of door meermalen, althans eenmaal, aan en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te trekken en/of duwen;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te Roosendaal een vuurwapen van categorie II of categorie III van de Wet wapens en munitie, zijnde een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, voorhanden heeft gehad.
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)