ECLI:NL:RBZWB:2024:4700

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
02/080914-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over noodweer en openlijke geweldpleging in Roosendaal

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij openlijke geweldpleging op 3 maart 2023 in Roosendaal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1, waarbij hij zich beroept op noodweer, maar veroordeelt hem voor feit 2 tot een gevangenisstraf van zes dagen. De zaak werd behandeld op de zitting van 27 juni 2024, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten van openlijke geweldpleging tegen verschillende slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende significante en wezenlijke bijdragen heeft geleverd aan het geweld, maar dat er geen sprake was van een noodweersituatie voor feit 2. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de aangevers als betrouwbaar beoordeeld, wat leidde tot de bewezenverklaring van feit 2. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf, en heeft besloten om de opgelegde gevangenisstraf te matigen tot zes dagen, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij, [slachtoffer 2], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte voor feit 1 werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/080914-23
vonnis van de meervoudige kamer van 11 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.G.D Rutten, advocaat te Hilversum.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
2. openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de feiten 1 en 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Omdat beide feiten zich hebben voorgedaan op 3 maart 2023 te Roosendaal en feit 2 is voorafgegaan aan feit 1, zal de rechtbank hieronder eerst feit 2 bespreken.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] samen met zijn broer en [medeverdachte 1] op 3 maart 2023 op de Rector Hellemonsstraat in Roosendaal was. Aangever [slachtoffer 3] verklaart dat [verdachte] en [medeverdachte 1] hem (met gebalde vuisten) op zijn hoofd en lichaam hebben geslagen. Ook zijn broertje, [slachtoffer 4] zou zijn geslagen. Dit wordt bevestigd door de twee onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Beiden verklaren over de vechtpartij en door [getuige 1] wordt zelfs verklaard dat het een heftige vechtpartij was en het knallen van vuisten hoorbaar was. Daarnaast ondersteunen de getuigenverklaringen de aangifte voor wat betreft het pakken van de honkbalknuppel uit de auto door [verdachte] en is gezien dat verdachte daarmee op de aangever, diens broer en [naam] afrent. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging dat door de aangever kennelijk leugenachtig zou zijn verklaard, nu de aangifte op meerdere onderdelen wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Dat over en weer geweld is gebruikt doet daar niet aan af.
Door zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] zijn gelijktijdig geweldshandelingen gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en er tevens sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde heeft begaan. Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat aangever aan het lichaam van [slachtoffer 3] of [slachtoffer 4] zou hebben getrokken of geduwd. Verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Feit 1
De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Op 3 maart 2023 rijdt een zwarte Audi, met daarin [medeverdachte 1] als bestuurder en [verdachte] als bijrijder, op de Philipslaan te Roosendaal. Tevens rijdt daar een grijze Peugeot met daarin [slachtoffer 2] als bestuurder en [slachtoffer 1] als bijrijder. Beide auto’s komen tot stilstand en alle inzittenden stappen uit. Vervolgens komt een witte Citroën aanrijden met daarin [medeverdachte 2] als bestuurder en ook hij stapt uit. Er vindt een incident plaats.
Een groot deel van het incident wordt door omwonenden gefilmd, en hoewel de volgorde van de geweldshandelingen zoals die zijn beschreven in de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] iets afwijken van de beschrijving van de filmpjes, komende de handelingen voor het overgrote deel overeen met elkaar. De rechtbank acht daarom de aangiften betrouwbaar en gaat uit van de juistheid daarvan.
De rechtbank stelt op basis van de aangiften en de beschrijving van de beelden vast dat [medeverdachte 1] bij het verlaten van de auto een vuurwapen vastheeft. [medeverdachte 1] schiet met dat vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] wordt niet geraakt. Ondertussen pakt [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] van achteren vast en wordt er door beiden geduwd en getrokken. [verdachte] heeft in zijn hand een honkbalknuppel en rent op [slachtoffer 2] en [medeverdachte 2] af. Vervolgens slaat [verdachte] [slachtoffer 2] één of twee keer met de honkbalknuppel op de arm, schouder en nek. Als [slachtoffer 2] wegrent, schiet [medeverdachte 1] in zijn richting. [slachtoffer 2] wordt niet geraakt. [slachtoffer 1] was weggerend, maar rent vervolgens terug en gooit een mes richting [medeverdachte 1] . Op dat moment schiet [medeverdachte 1] in de richting van [slachtoffer 1] die in zijn heup wordt geraakt. [medeverdachte 1] heeft tijdens het schieten telkens op een afstand van twee à drie meter van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgestaan. Na het incident rijden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] in de Audi weg.
Alles in onderlinge samenhang bezien overweegt de rechtbank dat doordat verdachte, tijdens de schietpartij, [slachtoffer 2] met een honkbalknuppel heeft geslagen hij een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Omdat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] samen de geweldshandelingen hebben gepleegd, was er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 3 maart 2023 te Roosendaal openlijk, te weten, op de Philipslaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door meermalen, met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te schieten, en met een honkbalknuppel, op die [slachtoffer 2] te slaan, en, aan en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te trekken en/of
teduwen;
2
op 3 maart 2023 te Roosendaal openlijk, te weten, op de Rector Hellemonsstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , door meermalen, op het hoofd en overige lichaamsdelen van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te slaan en stompen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Noodweer

5.1
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 2 voert de verdediging aan dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever. Het scenario dat door aangever, diens broer en [naam] een boksbeugel, zakmes en een vuurwapen is getoond kan niet worden uitgesloten. Het pakken van de honkbalknuppel is daarom proportioneel geweest.
Ook ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zijn broer [medeverdachte 2] noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever. [medeverdachte 2] werd namelijk vastgehouden door [slachtoffer 2] . Verdachte wilde zijn broer, [medeverdachte 2] , helpen en heeft daarom één keer met de honkbalknuppel tegen de schouder van [slachtoffer 2] geslagen. Deze gedraging is proportioneel.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Wat de officier van justitie betreft is er ten aanzien van beide feiten geen sprake geweest van een noodweersituatie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien dient de verdediging daartegen te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen. Anders dan de verdediging acht de rechtbank het geschetste scenario dat aangever, diens broer en [naam] een boksbeugel, mes en vuurwapen bij zich hadden niet aannemelijk. De aangever, diens broer en [naam] verklaren dat zij geen wapens bij zich hadden. Ook wordt er door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet gesproken over een boksbeugel, mes en vuurwapen. Zij verklaren namelijk dat zij, behoudens de honkbalknuppel van verdachte, geen wapens hebben gezien. Dat aangever, diens broer en [naam] wel wapens bij zich zouden hebben gehad, vindt geen steun in andere (getuigen)verklaringen of ander bewijs. Naar het oordeel van de rechtbank was er daarom geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Dat niet kan worden vastgesteld wie als eerste geweld heeft toegepast, maakt dat oordeel niet anders.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Feit 1
Zoals onder 4.3 is overwogen staat voor de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] en [slachtoffer 2] elkaar vasthouden en over en weer sprake is van duwen en trekken. [medeverdachte 2] werd op dat moment ogenblikkelijk, wederrechtelijk aangevallen door [slachtoffer 2] . Omdat verdachte ziet dat zijn broer wordt aangevallen, haalt hij een honkbalknuppel uit de auto waarmee hij was komen aanrijden en rent hij daarmee in zijn hand naar [slachtoffer 2] en slaat hem daarmee één à twee keer. Verdachte heeft zich genoodzaakt gevoeld om [medeverdachte 2] te helpen. Naar het oordeel van de rechtbank was de verdediging tegen deze aanranding noodzakelijk in die zin, dat er geen zinvolle alternatieven bestonden waarvan het gebruik redelijkerwijs mocht worden gevergd van verdachte. Om het geweld te stoppen was het minimale gebruik van een honkbalknuppel in de omstandigheden proportioneel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – ook niet in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding.
Het beroep op noodweer slaagt. Verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen, conform het volwassenenstrafrecht, een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 54 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast vordert zij een taakstraf voor de duur van 80 uur subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Tevens vordert zij een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en een locatieverbod voor de wijk Kalsdonk in Roosendaal voor de duur van drie jaar, met een vervangende hechtenis van twee weken per overtreding (met een maximum van zes maanden) op te leggen en dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht een gevangenisstraf, die de duur van het voorarrest overstijgt, niet op zijn plaats. Subsidiair wordt bepleit daarnaast te volstaan met een voorwaardelijke werkstraf, met de kanttekening dat als het niet goed uitvoeren van de werkstraf buiten de macht van verdachte ligt, hij de vervangende hechtenis niet hoeft uit te zitten. Een contact- en locatieverbod als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt niet wenselijk geacht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen personen in vereniging door de slachtoffers met vuisten tegen het lichaam te slaan. Door het geweld van verdachte is een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en zijn hun gevoelens van veiligheid aangetast. Daarnaast veroorzaakt geweld op de openbare weg maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 7 mei 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Over verdachte is een reclasseringsrapport d.d. 10 juni 2024 opgesteld. Daaruit komt naar voren dat verdachte in 2007 gewond is geraakt bij een auto-ongeluk. Verdachte heeft niet aangeboren hersenletsel opgelopen en heeft speciaal basisonderwijs gevolgd. Verdachte ontvangt een Wajong-uitkering en woont bij zijn moeder. Omdat verdachte een gesprek met de reclassering heeft afgehouden en hij zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht, heeft de reclassering geen strafadvies kunnen uitbrengen. Aangezien de reclassering wel aanknopingspunten ziet voor toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt geadviseerd om verdachte te observeren in Justitiële Jeugdinrichting. Daarnaast adviseert de reclassering een contactverbod op te leggen met de aangever(s).
Conclusie
Voor het bepalen van de strafmodaliteit heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De oriëntatiepunten gaan, indien sprake is van openlijk geweld begaan tegen personen en waarbij het slachtoffer geen lichamelijk letsel heeft overgehouden, uit van een taakstraf van 120 uur. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte omstandigheden om in strafmatigende zin af te wijken van de oriëntatiepunten. De rechtbank ziet in de persoon van de verdachte geen aanleiding om jeugdstrafrecht toe te passen. Zij is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes dagen passend is. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal hierop in mindering worden gebracht.
Anders dan de reclassering acht de rechtbank een observatie in een Justitiële Jeugdinrichting niet proportioneel voor het bewezenverklaarde strafbare feit.
Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding om de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat verdachte contact zal zoeken met de [familie slachtoffers] , dan wel hen actief zal opzoeken. Daarbij slaat de rechtbank ook acht op het gegeven dat er geen informatie is dat verdachte sinds de gebeurtenissen van 3 maart 2023 contact heeft gezocht met de [familie slachtoffers] .

7.De benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich mondeling ter terechtzitting in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
7.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Standpunt verdediging
Gelet op het primaire standpunt van de verdediging wordt bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair dient rekening te worden gehouden met eigen schuld van de benadeelde partij. Meer subsidiair wordt bepleit de vordering te matigen tot € 100,-.
7.3
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte ten aanzien van feit 1 zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte voor feit 2 tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. W. Toekoen en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juli 2024.

10.Bijlage I

De gewijzigde tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te Roosendaal openlijk, te weten, op de Philipslaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/ of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op en/ of in de richting van die [slachtoffer 1] en/ of [slachtoffer 2] te schieten, en/ of meermalen, althans eenmaal, met een honkbalknuppel, althans een dergelijk hard voorwerp, op die [slachtoffer 2] (in) te slaan, en/ of meermalen, althans eenmaal, aan en/ of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te trekken en/ of duwen;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te Roosendaal openlijk, te weten, op de Rector Hellemonsstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , door meermalen, althans eenmaal, tegen en/of op het hoofd en/of (het) overig(e) lichaam(sdelen) van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te slaan en/of stompen, en/of door meermalen, althans eenmaal, aan en/ of tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en/ of [slachtoffer 4] te trekken en/ of duwen.
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)