ECLI:NL:RBZWB:2024:4696

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
24/2523
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldoende objectieve aanwijzingen had overgelegd waaruit bleek dat zij slachtoffer was van huiselijk geweld in de door haar opgegeven periode van 2016 tot 2021. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord tijdens de bezwaarprocedure en dat de afwijzing van haar aanvraag onterecht was. De rechtbank heeft de zaak op 13 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar verweerder niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om objectieve bewijsstukken te overleggen, maar dat zij hierin niet is geslaagd. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag om een uitkering redelijkerwijs heeft kunnen weigeren, omdat eiseres geen objectieve aanwijzingen heeft verstrekt die haar claims onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2523

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (verweerder).

Inleiding

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 12 februari 2024 (bestreden besluit) over het afwijzen van een aanvraag van eiseres om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Namens eiseres was haar gemachtigde aanwezig. Verweerder is – met voorafgaand bericht – niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Wat zijn de feiten?

Per brief van 17 januari 2023 heeft eiseres verzocht om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Volgens eiseres werd zij in de periode van 2016 tot 2021 wekelijks mishandeld door haar ex-man.
In een brief van 24 januari 2023 heeft verweerder eiseres een aanvraagformulier toegestuurd voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Verweerder heeft daarbij vermeld dat de aanvraag alleen in behandeling kon worden genomen, wanneer dat aanvraagformulier volledig werd ingevuld. Bij besluit van 1 juni 2023 heeft verweerder besloten om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat eiseres het aanvraagformulier niet had ingevuld.
Per brief van 13 juni 2023 heeft eiseres de aanvraag opnieuw ingediend.
In een brief van 23 juni 2023 heeft verweerder opnieuw aan eiseres medegedeeld dat het gehele aanvraagformulier moest worden ingevuld om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen.
Eiseres heeft per mail van 4 juli 2023 een ingevuld aanvraagformulier ingediend.
Op 25 juli 2023 heeft verweerder informatie opgevraagd bij het Informatiepunt Slachtoffers Oost-Brabant. Als reactie daarop heeft verweerder ontvangen dat geen informatie beschikbaar was over eiseres.
Op 3 november 2023 heeft verweerder eiseres verzocht om objectieve bewijsstukken waaruit blijkt dat zij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. Zij heeft daar niet op gereageerd.
Bij besluit van 23 november 2023 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag om een uitkering afgewezen, omdat niet uit objectieve aanwijzingen aannemelijk is geworden dat eiseres slachtoffer is geweest van huiselijk geweld in de door haar opgegeven periode.
Eiseres heeft daar op 4 december 2023 bezwaar tegen gemaakt.
Bij brief van 20 december 2023 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een digitale hoorzitting op 26 januari 2024 om 09:30 uur. Op die digitale hoorzitting is niemand verschenen.
Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, omdat ook in bezwaar geen objectieve aanwijzingen zijn overgelegd waaruit aannemelijk is geworden dat eiseres slachtoffer is geweest van huiselijk geweld in de door haar opgegeven periode.
Eiseres heeft daar tijdig beroep tegen ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank Rotterdam heeft dat beroep doorgestuurd naar deze rechtbank, omdat deze rechtbank op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (gelet op de woonplaats van eiseres) bevoegd is om te oordelen over het beroep.

2. Wat is het wettelijk kader?

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3. Welke gronden heeft eiseres aangevoerd?

3.1
Eiseres heeft in beroep vooropgesteld dat zij in bezwaar ten onrechte – en in strijd met het zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel – niet is gehoord. Na een misverstand over de hoorzitting van 26 januari 2024 heeft eiseres tijdig verzocht om een nieuwe hoorzitting. Verweerder heeft ten onrechte geen nieuwe hoorzitting gepland.
3.2
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres aangevoerd dat het verzoek om een uitkering uit het schadefonds ten onrechte is afgewezen. In de periode van 2016 tot 2021 is zij slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Daar heeft zij aangifte van gedaan en dit heeft zij gemeld bij de huisarts. Eiseres heeft persoonlijke problemen en is niet altijd in staat om haar belangen op de juiste wijze te behartigen. Zij is ook niet goed in staat om overleg te hebben met de politie. Zij is ervan overtuigd dat ze bij herhaling aangifte heeft gedaan van misbruik en mishandeling. Ter onderbouwing van deze geweldsmisdrijven heeft zij in beroep verschillende stukken overgelegd.
4. Heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden?
4.1
Uit de Awb volgt dat verweerder verplicht was om eiseres in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord, voordat op haar bezwaar werd beslist. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder die hoorplicht in bezwaar niet geschonden. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit de Awb volgt dat eiseres door verweerder ‘in de gelegenheid moest worden gesteld om te worden gehoord’ en dat het criterium niet is dat eiseres ‘moest worden gehoord’. Uit de hierna omschreven omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder eiseres voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Bij brief van 20 december 2023 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres een uitnodiging toegestuurd voor een digitale hoorzitting. In die uitnodiging staat duidelijk vermeld dat de hoorzitting via videoverbinding (WebEx) op 26 januari 2024 plaats zou vinden en om 09:30 uur. De brief bevat een uitvoerige uitleg en bijgevoegde handleiding over de wijze waarop deelgenomen kon worden aan deze digitale hoorzitting. In de brief staat verder: “
Indien u zonder bericht afwezig bent is het niet meer mogelijk om een nieuwe hoorzitting in te plannen.” Op voornoemde datum heeft de hoorzitting plaatsgevonden, maar zijn eiseres en haar gemachtigde niet verschenen. Uit het dossier blijkt dat is geprobeerd telefonisch contact op te nemen met het telefoonnummer dat de gemachtigde van eiseres heeft vermeld op het bezwaarschrift (010 419 69 85), maar dat niet werd opgenomen.
4.2
De rechtbank ziet in de door eiseres genoemde omstandigheden geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat eiseres niet is verschenen op die hoorzitting kan aan (de gemachtigde van) eiseres worden verweten en dient daarom voor haar eigen rekening en risico te komen. Uit het dossier blijkt dat de gemachtigde van eiseres in de veronderstelling verkeerde dat het een telefonische hoorzitting was, dat het telefoonnummer dat is gebeld niet klopt en dat hij stelt dat aan hem is medegedeeld dat de persoon die de hoorzitting zou doen ziek was. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen bleek duidelijk uit de uitnodiging dat het een digitale hoorzitting was. Daarnaast komt het telefoonnummer dat door verweerder is gebeld overeen met het telefoonnummer dat op het bezwaarschrift stond vermeld. Ook blijkt uit geen enkel stuk in het dossier dat aan de gemachtigde van eiseres zou zijn medegedeeld dat een behandelend ambtenaar ziek zou zijn op het moment van de hoorzitting en dat de hoorzitting daarom niet door zou gaan.
5. Heeft verweerder de uitkering kunnen afwijzen?
5.1
In de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkering kan worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen. [2]
5.2
Bij het beoordelen van een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds hanteert verweerder beleid. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: Beleidsbundel) en te raadplegen op de website van verweerder (www.schadefonds.nl). Met een geweldsmisdrijf wordt volgens de Beleidsbundel bedoeld een in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld misdrijf (of een strafbare poging daartoe), waarbij tegen een persoon geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Een geweldsmisdrijf hoeft niet bewezen te worden (zoals bij de strafrechter), maar moet aannemelijk worden gemaakt. Aannemelijkheid is een juridisch begrip en houdt in dat het niet onomstotelijk hoeft vast te staan dat het is gegaan zoals in de aanvraag is beschreven, maar dat het op basis van de gegeven onderbouwing geloofwaardig is dat het zo gegaan is. Het uitgangspunt in de Beleidsbundel is dat het slachtoffer verantwoordelijk is voor het onderbouwen van de aanvraag met voldoende objectieve aanwijzingen. Objectieve aanwijzingen zijn aanwijzingen afkomstig uit een andere bron dan het slachtoffer zelf. Deze bronnen moeten betrouwbaar en onpartijdig zijn en vanuit eigen waarneming verklaren.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven redelijkerwijs kunnen weigeren. Eiseres heeft met geen enkele objectieve aanwijzing aannemelijk gemaakt dat zij in de door haar genoemde periode slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. Uit de Beleidsbundel blijkt dat er verschillende mogelijkheden bestaan om de aanvraag te onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar aanvraag summier heeft omschreven waar het huiselijk geweld uit heeft bestaan en dat verweerder aan de hand daarvan informatie heeft opgevraagd bij het Informatiepunt Slachtoffers Oost-Brabant. Het informatieverzoek heeft niet geleid tot voldoende objectieve aanwijzingen over de gestelde feiten. Verweerder heeft eiseres meerdere keren in de gelegenheid gesteld om die objectieve aanwijzingen in te dienen, maar dat is nagelaten. In de stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. In beroep heeft eiseres e-mailberichten overgelegd van haarzelf, waarin zij op enkele momenten refereert aan huiselijk geweld. Die stukken kunnen op grond van de Beleidsbundel niet worden aangemerkt als objectieve aanwijzingen, omdat deze niet afkomstig zijn uit een andere bron dan eiseres zelf. Nu eiseres geen andere objectieve aanwijzingen heeft verstrekt over het gestelde huiselijk geweld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat eiseres haar aanvraag onvoldoende heeft onderbouwd.
6. Conclusie
6.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
6.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 25 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:2, eerste lid, van Awb
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg)
Artikel 2 van de Wsg
Er is een Schadefonds Geweldsmisdrijven waaruit uitkeringen kunnen worden gedaan als bij of krachtens deze wet bepaald.
Artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wsg
Uitkering kan worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.

Voetnoten

1.Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wsg.