ECLI:NL:RBZWB:2024:4693

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
02/129805-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en andere strafbare feiten met geweld en wapens

Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere geweldsdelicten, waaronder medeplegen van poging tot doodslag. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 juni 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. D. Colak, presenteerde de aanklacht, die onder andere betrekking had op een geweldsincident op 20 mei 2023, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] heeft aangevallen. De tenlastelegging omvatte ook het voorhanden hebben van een namaakpistool en munitie, evenals het bezit van MDMA. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] op 20 mei 2023 [slachtoffer] hebben geslagen, geschopt en gestoken, wat resulteerde in letsel. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de gedragingen wel als poging tot zware mishandeling konden worden gekwalificeerd. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd schuldig bevonden aan de subsidiaire aanklacht van medeplegen van poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 270 dagen op, waarvan 39 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling en toezicht door de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/129805-23
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juni 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. D. Colak de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: op 20 mei 2023 samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem meermalen met kracht te schoppen en te slaan, en te steken;
feit 2: op 24 mei 2024 een namaakpistool voorhanden heeft gehad;
feit 3: op 24 mei 2024 80 knalpatronen voorhanden heeft gehad;
feit 4: op 24 mei 2023 ruim een halve kilo pillen met MDMA aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde samen en in vereniging met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Gelet op de bewijsmiddelen kunnen ook de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen worden. Van feit 4 moet verdachte worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat de pillen MDMA bevatten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair ten laste gelegde feit nu het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het (medeplegen van) steken van [slachtoffer] door verdachte. De overige geweldshandelingen, het slaan en het schoppen, en het geconstateerde letsel zijn niet voldoende om vast te stellen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood, nu er hierdoor geen aanmerkelijk kans op dit gevolg in het leven is geroepen. Wel kan het medeplegen van een poging zware mishandeling bewezen worden verklaard. Voor de feiten 2 en 3 wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Van feit 4 moet verdachte worden vrijgesproken wegens een gebrek aan bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 20 mei 2023 rond 03:30 uur heeft in [plaats] een geweldsincident plaatsgevonden waarbij [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] betrokken zijn geweest. [slachtoffer] gaat in de nacht langs bij de woning aan de [adres] waar hij verwacht [medeverdachte] te treffen. [medeverdachte] ziet via een applicatie op zijn telefoon dat [slachtoffer] voor de woning staat en besluit er naar toe te gaan. Hij heeft op dat moment een groot mes bij zich. Ook [verdachte] besluit naar de woning te gaan. Hij komt vervolgens als eerste bij de woning aan en geeft [slachtoffer] een klap waarna deze weg rent in de richting van de [straat 1] . [verdachte] rent achter hem aan en treft hem ter hoogte van [huisnummer] . Daar slaat hij met gebalde vuisten tegen het hoofd van [slachtoffer] . Tijdens dat achterhalen en slaan van [slachtoffer] zegt [verdachte] onder andere: “Waar ben jij? Ik ben bij hem, ik heb hem hier. Bij eh [straat 2] . Ja, daar achter.” Kort daarna komt [medeverdachte] aanrennen vanuit de [straat 3] met nog steeds een mes in zijn hand en voegt zich bij [verdachte] en [slachtoffer] , waarna zij beiden op [slachtoffer] inslaan en schoppen. Nadat [verdachte] [slachtoffer] schopt valt [slachtoffer] vervolgens op de grond. [medeverdachte] schopt en slaat [slachtoffer] vervolgens meermaals terwijl hij op de grond ligt en roept hierbij: ‘vieze vuile flikker, kom nog een keer aan de deur, kom nog één keer, kom nog één keer aan de deur, kom nog één keer aan de deur, ik maak je dood’. [verdachte] loopt vervolgens weg. [medeverdachte] blijft en roept naar [slachtoffer] , waarna [slachtoffer] roept: ‘kom met die mes’. [medeverdachte] roept vervolgens onder meer: ‘kankermongool, ik zweer het ik steek je dood’ en ‘(..) opkankeren, volgende keer ga je dood’. Hierna loopt ook [medeverdachte] weg in de richting waarin [verdachte] al was weggelopen. Kort daarna staat [slachtoffer] op en loopt weg de andere kant uit.
[slachtoffer] wordt ruim twee uur later met een met bloed doordrenkte broek aangetroffen aan de [straat 4] in [plaats] . Er loopt een spoor van voetstappen met bloed in de richting van de [straat 1] . Dat bloedspoor stopt ter hoogte van het pand [straat 1] [huisnummer] waar een grote plas bloed voor de deur ligt. [slachtoffer] is naar het ziekenhuis vervoerd waar wordt vastgesteld dat [slachtoffer] twee verwondingen aan het rechteronderbeen aan de kuitzijde heeft, meerdere niet gespecifieerde kneuzingen en een gebroken neus.
Is er gestoken met een mes en zo ja, waar en wanneer en door wie?
De eerste vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is of, en zo ja, waar en wanneer en door wie er is gestoken met een mes. In de geneeskundige verklaring van [chirurg] van 23 juni 2023 staat “steekwonden kuit”. In de forensische letselbeschrijving van 16 februari 2024 staat dat het behandelend [chirurg] opviel dat de twee verwondingen aan het rechter onderbeen van [slachtoffer] aan de ene kant breder waren dan aan de andere kant. Dit kan volgens de behandelend chirurg goed passen bij steekwonden. Dat wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door het vele bloedverlies van [slachtoffer] dat blijkt uit zijn met bloed doordrenkte broek en het bloedspoor vanaf de plaats waar [slachtoffer] rond 05:45 uur werd aangetroffen. Dat spoor liep terug naar een grote plas bloed voor het pand [straat 1] [huisnummer] , waar [medeverdachte] en [verdachte] samen geweld tegen [slachtoffer] hebben gebruikt. Dat is ook de plaats waar [medeverdachte] met een groot mes naar toe kwam gerend.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij het (
rechtbank: grote) mes nog steeds vast had toen hij naar [verdachte] en [slachtoffer] toerende, maar hij zou het net voor de plek van het geweld hebben weggegooid. Dit laatste acht de rechtbank ongeloofwaardig. Nadat [verdachte] al was weggelopen, is op de camerabeelden namelijk te horen dat [slachtoffer] naar [medeverdachte] roept ‘kom met die mes’ en dat [medeverdachte] terugroept: ‘kankermongool, ik zweer het ik steek je dood’. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte] op dat moment het mes nog steeds vast had.
Gelet op wat hiervoor is vastgesteld en overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] door [medeverdachte] met een (groot) mes is gestoken tijdens het treffen ter hoogte van de [straat 1] [huisnummer] rond 03:30 uur.
Tussenconclusie
Op basis van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] op 20 mei 2023 in [plaats] [slachtoffer] hebben geslagen en geschopt en dat [medeverdachte] hem in het been heeft gestoken, door welke gedragingen [slachtoffer] letsel heeft opgelopen.
Poging doodslag of poging zware mishandeling?
De volgende vraag die door de rechtbank moet worden beantwoord, is of voornoemde gedragingen als een poging tot doodslag kunnen worden aangemerkt. Daarvoor is opzet op de dood van [slachtoffer] vereist, al dan niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is van vol opzet op de dood. [medeverdachte] en [verdachte] hebben dit niet verklaard en het volgt ook niet uit de bewijsmiddelen.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat [medeverdachte] en/of [verdachte] met hun handelen in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans moeten hebben aanvaard op de dood van [slachtoffer] . Het zwaartepunt ligt in dit geval bij het steken van die [slachtoffer] , nu enkel het met kracht slaan en schoppen zonder nadere informatie naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval géén poging tot doodslag oplevert. Van belang is verder op te merken dat niet elke steekverwonding een aanmerkelijke kans op overlijden oplevert. In dit geval is het letsel in ieder geval toegebracht op een plaats waar zich niet direct vitale organen in het lichaam bevinden en uit het dossier volgt ook niet dat [slachtoffer] in levensgevaar is geweest. Uit de medische informatie blijkt weliswaar dat er in het ziekenhuis complicaties zijn opgetreden (ischemische colitis), maar de oorzaak hiervan is niet te achterhalen. Ook wordt direct geconcludeerd dat een volledig herstel van [slachtoffer] waarschijnlijk is. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de aanmerkelijke kans op de dood niet is vast te stellen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Wel acht de rechtbank de gedragingen te kwalificeren als een poging tot zware mishandeling. Door [slachtoffer] te slaan en schoppen, terwijl hij al op de grond lag, én te steken in het been is bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat het intreden van dit ontstane risico bewust is aanvaard.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat er bij de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] . [medeverdachte] had een conflict met [slachtoffer] en [medeverdachte] en [verdachte] zijn hem beiden gaan opzoeken, toen [medeverdachte] zag dat [slachtoffer] bij zijn vriendin aan de deur stond. Uit de vastgestelde feiten blijkt ook dat zij eenmaal ter plaatse gezamenlijk op zoek waren naar [slachtoffer] . Het is immers [verdachte] die [slachtoffer] als eerste vindt en [medeverdachte] naar de plek praat, waar zij samen geweld tegen [slachtoffer] gebruiken. De rechtbank is verder van oordeel dat het niet anders kan dan dat [verdachte] het grote mes van [medeverdachte] heeft gezien toen die naar hem en [slachtoffer] toe kwam rennen. [verdachte] heeft daarmee in ieder geval de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit mes ook daadwerkelijk zou worden gebruikt. Dat wordt versterkt doordat hij op enig moment is weggelopen en slachtoffer [slachtoffer] als het ware heeft overgeleverd aan [medeverdachte] met zijn mes zonder zich verder om het lot van [slachtoffer] te bekommeren. Dat [verdachte] zelf niet met het mes heeft gestoken, maakt niet dat voor het steken geen sprake kan zijn van medeplegen. Hij heeft namelijk voor het overige wel een essentiële bijdrage geleverd, zoals hiervoor toegelicht. De rechtbank komt op grond hiervan tot een bewezenverklaring (voor zowel [verdachte] als [medeverdachte] ) van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde feit, nu het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de pillen die verdachte voorhanden heeft gehad MDMA bevatten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 subsidiair
op 20 mei 2023 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen met kracht heeft geschopt en geslagen en in het been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2op 24 mei 2023 te [plaats] een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een pistool van het merk CZ-10 PF, voorhanden gehad;
Feit 3op 24 mei 2023 te [plaats] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 80 knalpatronen van het kaliber 8 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in haar rapport zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest,
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling, waarbij het slachtoffer is geschopt, geslagen en met een mes gestoken. Dit geweld heeft er uiteindelijk toe geleid dat het slachtoffer een steekwond in zijn onderbeen, meerdere kneuzingen en een gebroken neus heeft opgelopen. Het betreft een ernstig feit, dat ook psychische gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad. In zijn schriftelijke slachtofferverklaring schrijft hij dat hij er nog steeds moeite mee heeft om het feit een plek te kunnen geven en tot op heden nog hinder ondervindt van wat hem is aangedaan. Verdachte heeft met zijn gedragingen niet alleen het gevoel van veiligheid van het slachtoffer aangetast en hem angst bezorgd, maar ook voor onrust en gevoelens van onveiligheid gezorgd bij bijvoorbeeld de bewoners van de [straat 1] [huisnummer] , degene die het slachtoffer later die ochtend gevonden heeft en bij anderen die van het incident gehoord hebben of er over gelezen hebben.
Als reden voor dit incident is aangevoerd dat er een conflict speelde tussen [medeverdachte] en het slachtoffer. Verdachte had geen rol in dat onderliggende conflict en heeft ten onrechte gemeend wel te moeten meedoen met een gewelddadige oplossing ervan. Hij heeft daarbij een cruciale rol gespeeld door als eerste het slachtoffer te vinden en zijn mededader daar naar toe te praten. Anders dan zijn mededader heeft verdachte ook nog een op een echt pistool gelijkende nabootsing en munitie van categorie III voorhanden gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages van de reclassering, waaronder het reclasseringsadvies van 7 juni 2024. Daarin wordt aangegeven dat verdachte veelvuldig in aanraking is gekomen met politie en justitie, met name voor agressiedelicten. De reclassering ziet aanwijzingen voor problemen in het psychosociaal functioneren van verdachte. Ook wordt geconstateerd dat veel delicten zijn gepleegd onder invloed. Verdachte is op 7 november 2023 geschorst uit de voorlopige hechtenis, maar deze schorsing is op 20 februari 2024 opgeheven, omdat hij zich niet aan de voorwaarden van de elektronische monitoring kon/wilde houden. Met ingang van 18 april 2024 is hij wederom geschorst en houdt hij zich aan de afspraken over de meldplichtgesprekken, maar wordt ook gezien dat hij een gesloten houding aanneemt. Om het recidiverisico terug te dringen wordt geadviseerd om aan een voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te koppelen, waaronder ambulante behandeling bij Forensische Zorg Zeeland, een contact- en locatieverbod met het slachtoffer en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Zij houdt ook rekening met de landelijk vastgestelde oriëntatiepunten in strafzaken voor soortgelijke feiten. Dit zijn andere uitgangspunten dan waar de officier van justitie van uit is gegaan, omdat de rechtbank bij feit 1 tot een bewezenverklaring van een ‘lichter’ feit komt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen passend is. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een deel daarvan, te weten 39 dagen, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren teneinde verdachte niet terug de gevangenis in te sturen én verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Ook zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel worden gekoppeld, met uitzondering van het contact- en locatieverbod met het slachtoffer. In het aandeel van het slachtoffer in het kennelijk langer durende onopgelost conflict tussen de medeverdachte en het slachtoffer ziet de rechtbank hiervoor een doorslaggevende contra-indicatie. Bovendien is op geen enkele wijze gebleken dat verdachte vóór het incident van 20 mei 2023 contact heeft gezocht met het slachtoffer.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 8.163,59, waarvan
€ 6.000,- ter zake van immateriële schade en € 2.163,59 ter zake van materiële schade.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank overweegt dat de schade voor wat betreft de ziekenhuis/revalidatievergoeding (€ 105,-), het eigen risico van de zorgverzekering (€ 770,-), de paracetamol (€ 10,-) en het opvragen van de medische stukken (€ 36,29) een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit en door de verdediging niet zijn betwist, zodat de vordering voor dat deel zal worden toegewezen. De rechtbank wijst ook toe een bedrag voor schade aan de kleding. Zij is van oordeel dat deze post schade betreft die rechtstreeks voortkomt uit het bewezen verklaarde feit, maar zal de schade gelet op het ontbreken van aankoopbonnen matigen tot
€ 100,-. De rechtbank zal deze post voor het overige afwijzen.
Voor de schade gevorderd voor huishoudelijke hulp is de ter onderbouwing van deze schadepost aangehaalde richtlijn duidelijk over de gevallen waarin op deze richtlijn een beroep kan worden gedaan, welke zorg door wie eronder valt, en welke bedragen samenhangen met welke mate van beperkingen. De vordering is op dit punt, ook waar het de bijkomende kosten betreft, naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Deze schadepost is door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de gevorderde schade voor huishoudelijke hulp dan ook toewijzen (€ 835,-).
Tot slot wordt de benadeelde partij voor wat betreft de opgevoerde schade ten aanzien van het vervoer ( € 132,20) niet-ontvankelijk verklaard, nu deze naar het oordeel van de rechtbank in zijn geheel niet is gespecificeerd
.Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank acht het, gelet op de aard van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, alsmede de gevolgen daarvan voor de benadeelde, aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van schadevergoeding in verband met deze schade. Op dit moment is de schade naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van
€ 2.000,00. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
De rechtbank zal voor de toegewezen schade (in totaal € 3.856,29) de wettelijke rente toewijzen vanaf 20 mei 2023. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal het toegewezen bedrag daarnaast hoofdelijk toewijzen, nu verdachte het feit met een ander heeft gepleegd.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van twee in beslag genomen schoenen aan verdachte, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 subsidiair:medeplegen van poging tot zware mishandeling;
Feit 2:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Feit 3:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 270 (tweehonderdzeventig) dagen, waarvan 39 (negenendertig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen twee dagen na zijn veroordeling meldt bij Emergis Verslavingsreclassering op het adres Vrijlandstraat 33 4337 EA Middelburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra dit mogelijk is. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte werkt mee aan de controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om
het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
* 2 STK schoenen, G2598590;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.856,29, waarvan € 1.856,29 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op kosten voor kleding voor het overige af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 3.856,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 48 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. M.J. Crombach, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lorello-Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juli 2024.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Feit 1
hij op of omstreeks 20 mei 2023 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met kracht heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of meermalen in het been
heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 mei 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen met kracht heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of neermalen in het been heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2hij op of omstreeks 24 mei 2023 te [plaats] een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was,
namelijk een nabootsing van een pistool van het merk CZ-10 PF, voorhanden gehad;
Feit 3hij op of omstreeks 24 mei 2023 te [plaats] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 80, knalpatronen van het kaliber 8 mm voorhanden heeft gehad;
Feit 4hij op of omstreeks 24 mei 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 570,51 gram (81 pillen), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.