ECLI:NL:RBZWB:2024:4689

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
02/211395-22 en 02/177296-24 (gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling; veroordeling voor mishandeling en voorhanden hebben vuurwapen

Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 augustus 2022 in Goes, waar de verdachte een slachtoffer in de rug heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag of zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld met welk voorwerp de steekpartij was uitgevoerd en of dit voorwerp een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan mishandeling, omdat hij het slachtoffer met een voorwerp in de rug heeft gestoken, wat leidde tot een oppervlakkige verwonding. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen op 23 april 2023 in Roosendaal. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, met aftrek van het voorarrest. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de materiële en immateriële schade die het slachtoffer had geleden door de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/211395-22 en 02/177296-24 (gev. ttz.)
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juni 2024, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(02/211395-22)
op 12 augustus 2022 [slachtoffer] heeft gestoken en daarmee heeft geprobeerd hem te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Meer subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling;
(02/177296-24)
op 23 april 2023 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 02/211395-22 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en het onder parketnummer 02/177296-24 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder parketnummer 02/211395-22 ten laste gelegde feit, in alle varianten. Niet vastgesteld kan worden dat verdachte op de bewuste locatie met een mes of een scherp voorwerp heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven, nu ook niet vaststaat wat dat voorwerp was, en zeker niet omdat dit voorwerp, gezien de kracht waarmee het werd gebruikt, slechts een oppervlakkige verwonding veroorzaakte. Dit alleen al maakt dat er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood en ook dat de wil van verdachte daarop dus niet was gericht. Dit geldt ook voor wat betreft de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling wordt aangevoerd dat als de verwonding daar en toen niet is ontstaan, verdachte moet worden vrijgesproken.
Voor het onder parketnummer 02/177296-24 ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
(02/211395-22)
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 augustus 2022 in Goes met een voorwerp in de rug van aangever [slachtoffer] heeft gestoken. De rechtbank heeft in raadkamer op de camerabeelden van de Sint Adriaanstraat te Goes waargenomen dat verdachte met een voorwerp in zijn hand een stekende beweging in de richting van de rug van [slachtoffer] maakt en de rug daarbij lijkt te raken. Niet lang daarna is te zien dat een donkere verkleuring op het witte T-shirt van [slachtoffer] ontstaat, waar een vriend die aan komt lopen en de ex-vriendin van [slachtoffer] naar kijken (op de beelden: 01min33sec). De vlek bevindt zich bovendien op dezelfde hoogte als de door [slachtoffer] op zitting getoonde plek op zijn rug waar hij zou zijn geraakt en waar door de rechtbank een litteken is waargenomen. Volgens de GGD letselbeschrijving is na het incident ook daadwerkelijk een (oppervlakkige) steekwond op de rug links gezien.
Poging doodslag, poging zware mishandeling of mishandeling?
De rechtbank moet de vraag beantwoorden hoe het steken met een voorwerp in de rug moet worden gekwalificeerd. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging doodslag of poging zware mishandeling is vereist dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van of op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het steken door verdachte een aanmerkelijke kans heeft opgeleverd op de dood van of op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Op basis van het dossier en de behandeling op zitting kan de rechtbank allereerst niet met voldoende zekerheid vaststellen met welk voorwerp verdachte heeft gestoken. Daarnaast kan niet vastgesteld worden dat het steken met dat onbekende voorwerp met een zodanige kracht is gebeurd dat dit een aanmerkelijke kans op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] opleverde. Er is na het incident slechts een oppervlakkige steekwond op de boven rug links geconstateerd. Foto’s van het feitelijk letsel ontbreken en er zijn ook geen foto’s van het T-shirt dat [slachtoffer] ten tijde van de verwonding droeg. De rechtbank kan dus zelf niet preciezer de diepte en grootte van de steekwond vaststellen en ook niet vaststellen dat met het onbekende voorwerp mogelijk vitale delen van het lichaam van [slachtoffer] geraakt hadden kunnen worden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging doodslag en de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling. Op basis van de vastgestelde feiten kan de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(02/211395-22)
meer subsidiair
op 12 augustus 2022 te Goes [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een voorwerpeen keer in de rug te steken;
(02/177296-24)
op 23 april 2023 te Roosendaal
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
omgebouwdalarm-/gaspistool, van het merk Umarex, type Walther PK380, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad
.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. Zij vordert alleen het ondergane voorarrest in de zaak met parketnummer 02/211395-22 in mindering te brengen op de gevangenisstraf. Het ondergane voorarrest in de zaak met parketnummer 02/177296-24 moet volgens haar worden afgewikkeld in een andere, nog openstaande zaak tegen verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in de strafmaat rekening te houden met het tijdsverloop van de feiten. Het voorval met [slachtoffer] heeft in augustus 2022 plaatsgevonden, terwijl verdachte hierover pas in april 2023 is gehoord. Daarnaast werd al in mei 2023 bekend dat mogelijk het DNA van verdachte op een vuurwapen was aangetroffen, maar is de politie niet naar hem op zoek gegaan. Het is de verdediging onduidelijk waarom de politie verdachte gedurende elf maanden buiten heeft laten ‘lopen’ om hem vervolgens vast te zetten. Onder meer gelet op dat tijdsverloop wordt de geëiste gevangenisstraf niet passend gevonden.
Daarnaast had verdachte het vuurwapen op 23 april 2023 bij zich om zichzelf te kunnen verdedigen. De broer van verdachte is namelijk om het leven gebracht en daarvoor zijn nog geen daders zijn opgepakt. Verdachte heeft sterk het vermoeden dat ook hij om het leven zal worden gebracht en wilde voorkomen dat dit zou gebeuren. Verdachte is op 23 april 2023 zelf neergeschoten en zes keer geraakt. Daardoor heeft hij meer dan ooit het gevaar van vuurwapens ondervonden en een les geleerd. Sindsdien heeft hij vuurwapens afgezworen en ervoor gekozen om met een kogelvrij vest rond te lopen. In het afgelopen jaar heeft tweemaal een doorzoeking in de woning van verdachte plaatsgevonden, maar is er geen vuurwapen aangetroffen. Ten slotte wordt nog verzocht om de totale tijd dat verdachte in beide zaken in voorarrest heeft doorgebracht in mindering te brengen op de op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] mishandeld door zonder enige aanleiding met een voorwerp in zijn rug te steken. De mishandeling heeft plaatsgevonden, terwijl [slachtoffer] was omringd door omstanders, in een druk openbaar gebied ten tijde van de kermis te Goes. Het feit heeft daardoor niet alleen gevoelens van onveiligheid bij [slachtoffer] teweeggebracht, maar ook bij omstanders en bij anderen die van het steekincident hebben gehoord of er over hebben gelezen.
Daarnaast heeft verdachte een aantal maanden later in Roosendaal een vuurwapen bij zich gehad op straat, dat voor gebruik geschikt bleek te zijn. Verdachte heeft dit wapen naar eigen zeggen bewust bij zich gedragen om zichzelf te beschermen. Ongeoorloofd vuurwapenbezit is echter volstrekt onaanvaardbaar vanwege de dreiging die daarvan uitgaat voor de veiligheid van anderen. Dat die dreiging ook realiteit kan worden, heeft verdachte zelf ervaren. Hij is met dat vuurwapen immers in een situatie terecht gekomen waarbij hij zelf onder vuur is genomen en meermalen is geraakt. Vanzelfsprekend leidt ook dit soort incidenten tot gevoelens van onrust en onveiligheid bij degenen die daar rechtstreeks of via bijvoorbeeld de media kennis van nemen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 4 juni 2024 blijkt dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest, onder meer wegens geweldsdelicten. Op 29 mei 2019 is hem zelfs een gevangenisstraf 210 dagen opgelegd voor een poging tot zware mishandeling en een openlijk geweldpleging, waarvan 131 dagen voorwaardelijk. De rechtbank moet helaas constateren dat een dergelijk forse gevangenisstraf onvoldoende indruk heeft gemaakt om er verdachte ook na de proeftijd van te weerhouden weer zinloos geweld te plegen en met een gebruiksklaar vuurwapen rond te lopen.
Straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank – naast alles wat hiervoor is overwogen – rekening met het tijdsverloop en met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en zoekt zij aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten.
Nu de rechtbank anders dan de officier van justitie geen poging tot doodslag, maar mishandeling bewezen acht, ziet zij aanleiding in grote mate af te wijken van de eis van de officier van justitie. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.
De redenering van de officier van justitie om alleen het voorarrest in de mishandelingszaak en niet het voorarrest in de vuurwapenzaak af te trekken, volgt de rechtbank niet.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

(02/211395-22)

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 20.890,00, bestaande uit € 890,00 ter zake van materiële schade en € 20.000,00 ter zake van immateriële schade.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade die ziet op het eigen risico ten bedrage van € 774,61 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is door de benadeelde partij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en voldoende onderbouwd.
Voor het overige, te weten de incassokosten ten bedrage van € 116,19, is de rechtbank van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden en dat een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is. Gebleken is dat de benadeelde partij door toedoen van verdachte letsel heeft opgelopen aan zijn rug en daaraan een blijvend litteken heeft overgehouden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade tot een bedrag van € 750,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is door de benadeelde partij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 750,00 billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen vanaf 12 augustus 2022.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

De verdediging heeft verzocht om de onder verdachte in beslag genomen kogelvrije vesten, die aan hem toebehoren, aan hem terug te geven.
Volgens de officier van justitie zijn de kogelvrije vesten niet in een van de nu aanhangige twee zaken in beslag genomen. Zij verzoekt de rechtbank dan ook om hierop geen beslissing te nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de kogelvrije vesten niet in de onderzoeken van de nu aanhangige twee zaken in beslag zijn genomen. Zij ziet geen grondslag om een beslissing te kunnen nemen op het beslag in een ander onderzoek.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/211395-22 primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
(02/211395-22)
meer subsidiair: mishandeling;
(02/177296-24)
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
(02/211395-22)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.524,61, waarvan € 774,61 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 1.524,61 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 25 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter,
mr. R.J.H. de Brouwer en mr. M.J. Crombach, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juli 2024.
Mr. De Brouwer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
(02/211395-22)
hij op of omstreeks 12 augustus 2022 te Goes ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp tweemaal, althans een keer in
de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2022 te Goes ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp tweemaal, althans een keer in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2022 te Goes [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans scherp voorwerp tweemaal, althans een keer in de rug te steken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
(02/177296-24)
hij op of omstreeks 23 april 2023 te Roosendaal, in welk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarm-/gaspistool, van het merk Umarex, type Walther PK380, kaliber 9
mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )