ECLI:NL:RBZWB:2024:4686

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/02/417276 / JE RK 23-2235, C/02/422674/ JE RK 24-950, C/02/422709/ JE RK 24-954
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 28 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (de GI) beoordeeld, waarbij de minderjarigen onder toezicht zijn gesteld vanwege ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige [minderjarige 1] nog steeds ondersteuning nodig heeft in een jeugdhulpaanbieder, en heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor deze minderjarige verlengd van 22 juli 2024 tot 22 januari 2025. Voor de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is de ondertoezichtstelling verlengd voor dezelfde periode, omdat er zorgen zijn over hun ontwikkeling en de thuissituatie. De kinderrechter heeft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] aangehouden tot januari 2025, om de effecten van de ingezette hulpverlening af te wachten. De moeder en vader van de minderjarigen hebben verschillende standpunten ingenomen, waarbij de moeder zich refereert aan het oordeel van de kinderrechter en de vader zich verzet tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk uitgevoerd kunnen worden, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers:
- C/02/417276 / JE RK 23-2235
(restant machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1] )
- C/02/422674 / JE RK 24-950
(verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige 2] en [minderjarige 3] )
- C/02/422709 / JE RK 24-954
(machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 2] )
Datum uitspraak: 28 juni 2024
(Nadere) beschikking betreffende verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
locatie Eindhoven, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2016 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2017 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.P. Kapteijn te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het (nadere) procesverloop

1.1
Het (nadere) verloop van de procedures blijkt uit:
In de zaak met kenmerk JE RK 23-2235:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 10 januari 2024, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de aanvullende informatie van de GI van 24 mei 2024, ingekomen bij de rechtbank op 24 mei 2024.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-950:
- het verzoekschrift van de GI van 17 mei 2024, met bijlagen, ontvangen op 24 mei 2024.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-954:
- het verzoekschrift van de GI van 24 mei 2024, met bijlagen, ontvangen op 24 mei 2024.
1.2
Op 28 juni 2024 heeft de kinderrechter de voornoemde zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren (nader) behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI en een collega.
1.3
De kinderrechter heeft de minderjarige [minderjarige 1] gelet op zijn leeftijd in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Hier heeft [minderjarige 1] geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder. De vader
heeft [minderjarige 3] erkend. Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van 22 januari 2021 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder
toezicht gesteld van de GI tot 22 januari 2022. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 10 januari 2024 voor de minderjarige [minderjarige 1] laatstelijk verlengd tot 22 januari 2025 en voor de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] laatstelijk verlengd tot 22 juli 2024.
2.3
Bij beschikking van 5 juni 2023 is het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing
van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling aangehouden tot de mondelinge behandeling van 14 juli 2023.
2.4
Bij beschikking van 14 juli 2023 is er een machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 14 juli 2023 en tot 22 januari 2024 verleend. Het verzoek ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is afgewezen.
2.5
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder. [minderjarige 1] verblijft bij [zorginstelling] .
3. De verzoeken
In de zaak met kenmerk JE RK 23-2235:
3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van
één jaar. Daarnaast verzoekt de GI een machtiging te verlenen om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2
Op dit punt in de procedure moet de kinderrechter nog een beslissing geven over het resterende deel van het verzoek tot het verlenen van een machtiging om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten van 22 juli 2024 en tot 22 januari 2025.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-950:
3.3
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen
voor de duur van zes maanden. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-954:
3.4
De GI verzoekt een machtiging te verlenen om [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek (mondeling) gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing betreffende [minderjarige 2] te verlenen tot het einde van de duur van de ondertoezichtstelling.

4.De standpunten

4.1
De GI handhaaft de voorliggende verzoeken.
Ten aanzien van het restantverzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] benoemt de GI dat [minderjarige 1] nu al enige tijd doordeweeks bij [zorginstelling] verblijft en daar enerzijds positieve stappen zet, bijvoorbeeld als het gaat om zijn zelfredzaamheid. Op sociaal-emotioneel gebied wordt bij [minderjarige 1] echter – mede vanwege zijn diagnose autisme – een (waarschijnlijk blijvende) beperkte leerbaarheid gezien. Zo is het [minderjarige 1] de afgelopen tijd niet gelukt om met de inzet van systeemtherapie stappen te zetten in het verbeteren van de interacties tussen en relatie met zijn moeder en broertjes. Als gevolg daarvan heeft [minderjarige 1] eigenlijk altijd iemand naast hem nodig om hem te begeleiden in zijn interacties met anderen. De voor [minderjarige 1] benodigde zorg en begeleiding kan hem in de thuissituatie niet worden geboden. De opties van een gezinsopname of een begeleider die de hele dag bij de moeder thuis aanwezig is behoren niet tot de mogelijkheden. Daarbij komt dat er met de aanwezigheid van [minderjarige 1] in de thuissituatie continu ruzie tussen de broertjes is, onder andere omdat [minderjarige 1] de schuld van zijn uithuisplaatsing bij zijn broertjes blijft leggen. De moeder beschikt niet over voldoende draagkracht om deze situaties (langdurig) het hoofd te bieden. Ook gelet daarop is het niet passend om [minderjarige 1] langer dan een weekend bij de moeder thuis te laten verblijven. [minderjarige 1] heeft toestemming gekregen om ondanks zijn leeftijd nu nog één jaar bij [zorginstelling] verblijven. Voor de periode daarna is er een passende en perspectief biedende plek voor [minderjarige 1] nodig in de buurt van de moeder, waar hij zo veel mogelijk kan worden ondersteund om zich te ontwikkelen naar een zo zelfstandig mogelijke volwassene. Daarbij is van groot belang dat het contact tussen [minderjarige 1] , zijn broertjes en zijn beide ouders behouden blijft. De komende tijd dient de systeemtherapie te worden voortgezet om verder te werken aan het verbeteren van de thuissituatie. Met dat doel is deze therapie ingezet.
Voor wat betreft het verzoek ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] benoemt de GI dat de ondertoezichtstelling voor beide minderjarigen moet worden verlengd, nu zij verschillende zorgbehoeftes hebben waar de moeder nog niet (voldoende) in kan voorzien. Bij [minderjarige 3] is dit met name gelegen in zijn jonge leeftijd en bij [minderjarige 2] is onder meer sprake van ernstige hechtingsproblematiek, loyaliteitsproblematiek en woedeaanvallen. Gelet daarop is het noodzakelijk dat de GI regie blijft voeren en passende hulpverlening kan inzetten en deze kan monitoren, zodat er zicht is op de ontwikkeling van de minderjarigen, de zorgen over hen kunnen worden weggenomen en er bij [minderjarige 3] met name kan worden voorkomen dat hij sociaal-emotionele problematiek ontwikkelt. Daarbij is ook van belang dat de omgang tussen de minderjarigen en de vader wordt gehandhaafd en de moeder zich blijft inzetten voor persoonlijke hulpverlening, waaronder het volgen van een traumabehandeling.
Ten aanzien van [minderjarige 2] is nog aanvullend verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, omdat de zorgen over hem sinds begin 2024 zijn toegenomen. Met name op school werd gezien dat [minderjarige 2] niet meer kon functioneren en vastliep in zijn ontwikkeling. Dit komt mogelijk voort uit zijn hechtingsproblematiek en doordat [minderjarige 2] in de thuissituatie niet kan zijn wie hij graag wil zijn, zoals uit de gesprekken op school is gebleken. Volgens de school moet er iets in de thuissituatie veranderen om de situatie van [minderjarige 2] te kunnen verbeteren. Daarom heeft de GI de mogelijkheid van een steungezin met de moeder besproken. De moeder stond daar niet voor open. Gelet op de toenemende zorgen vindt de GI het van belang dat [minderjarige 2] een plek kan worden geboden waar hij tot rust kan komen, kan werken aan zijn zelfbeeld en de recent ingezette therapieën en behandelingen kunnen worden voortgezet. Nu dit in de thuissituatie op dit moment niet voldoende lukt, is er een machtiging tot uithuisplaatsing nodig. Er is op dit moment nog geen passende plek voor [minderjarige 2] gevonden.
4.2
De moeder refereert zich ten aanzien van het restantverzoek tot machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] aan het oordeel van de kinderrechter. Volgens de moeder kan [minderjarige 1] weer bij haar thuis komen wonen. Daar is de systeemtherapie immers voor ingezet. De momenten waarop [minderjarige 1] thuis is, verlopen bovendien goed. Er is dan hoogstens sprake van wat treiteren tussen de minderjarigen onderling. In de stukken wordt voorts niet ingegaan op de laatste ontwikkelingen van [minderjarige 1] nu het verslag vanuit [zorginstelling] ontbreekt.
De moeder refereert zich ook ten aanzien van het verzoek tot het verlengen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] aan het oordeel van de kinderrechter. Ten aanzien van het verzoek om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] te verlengen wordt door en namens de moeder afwijzing bepleit. Volgens de moeder is er bij [minderjarige 3] geen sprake meer van een ontwikkelingsbedreiging. Het gaat al lange tijd goed met hem en er zijn geen zorgen meer over hem. De maatregel voor [minderjarige 3] is vorig jaar enkel verlengd omdat [minderjarige 1] toen weer volledig thuis zou komen wonen nadat zijn intensieve dagbehandeling bij Stichting Emergis was afgerond. In de thuissituatie ging het vervolgens bergafwaarts met [minderjarige 1] omdat er onvoldoende opvang voor hem was en de moeder er alleen voor stond. Dit heeft tot de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] geleid. Inmiddels is de situatie bij de moeder thuis verbeterd en rustiger geworden. Ook is enige tijd geleden gebleken dat er sprake is van goed genoeg ouderschap bij de moeder. Daarbij komt dat de moeder openstaat voor de hulpverlening en de aanwijzingen daarvan goed opvolgt. Er is dus geen reden om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] te verlengen.
Ook ten aanzien van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 2] te verlenen wordt verweer gevoerd. Door en namens de moeder wordt primair afwijzing van het verzoek bepleit. Subsidiair verzoekt de moeder om dit verzoek aan te houden tot het einde van de duur van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] . Volgens de moeder is de GI tot dit verzoek overgegaan omdat er op school zorgen waren over boos gedrag bij [minderjarige 2] . De school heeft de uitspraken van [minderjarige 2] daarover heel letterlijk genomen; [minderjarige 2] zegt al dat zijn moeder boos op hem is als hij zijn zin niet krijgt, en kwam daardoor tot de conclusie dat er iets moet veranderen in de thuissituatie. Incluzo heeft de afgelopen tijd echter geen negatieve verandering in de thuissituatie opgemerkt. Er zijn dan ook geen andere of nieuwe zorgen in de thuissituatie of over [minderjarige 2] anders dan die waarvoor zeer recent passende hulpverlening voor is ingezet. Zo zijn de systeemtherapie, de psycho-educatie en de speltherapie voor [minderjarige 2] net opgestart, evenals de gesprekken van de moeder met een psycholoog voor de hechtingsproblematiek. Ook wordt op korte termijn onderzoek gedaan naar de (oorzaken van de) boosheid van [minderjarige 2] . De moeder vindt het onbegrijpelijk dat er nu, zonder eerst de resultaten van de hulpverlening die specifiek voor deze zorgen wordt ingezet, af te wachten, direct wordt verzocht om een uithuisplaatsing. Daarbij komt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] enorm ingrijpend zal zijn voor het gezin en een negatieve impact zal hebben op de nu al problematische hechting tussen de moeder en [minderjarige 2] . De moeder heeft de afgelopen tijd bovendien hard gewerkt om de situatie van de minderjarigen te verbeteren en zet zich in voor de hulpverlening. Tot slot wordt namens de moeder opgemerkt dat er vanwege de vakantieperiode geen plek voor [minderjarige 2] kan worden gevonden, waardoor de uithuisplaatsing niet op korte termijn kan worden ingezet. Het is zeer onwenselijk om de machtiging daartoe dan wel te verlenen.
4.3
De vader stemt niet in met het restantverzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . Volgens de vader moet en kan [minderjarige 1] weer bij de moeder wonen. Daar is [minderjarige 1] het veiligst en [minderjarige 1] heeft volgens de vader juist zijn moeder en broertjes nodig, en geen begeleiding of behandeling. De vader vindt het ook begrijpelijk dat [minderjarige 1] bij [zorginstelling] geen stappen vooruit zet, omdat hij daar omringd wordt door jongeren met allerlei problemen. Verder benoemt de vader dat het contact dat hij met [minderjarige 1] heeft goed verloopt; hij ziet [minderjarige 1] samen met zijn broertjes eens per twee weken. Er wordt dan veel gepraat.
De vader kan zich evenmin vinden in de verzoeken tot verlenging ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] . Volgens de vader zijn er geen zorgen over de minderjarigen of in de thuissituatie bij de moeder. De moeder wordt juist onder druk gezet door de GI en alle betrokken hulpverlening. Zij is een goede moeder voor de minderjarigen en moet met rust gelaten worden.

5.De beoordeling

Wettelijk kader verlenging ondertoezichtstelling
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Wettelijk kader machtiging tot uithuisplaatsing
5.3
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Resterende deel machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1]
5.4
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:265b lid 1 BW. Dat betekent dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:265c lid 2 BW) van [minderjarige 1] zal verlengen voor de resterende duur, te weten met ingang van 22 juli 2024 en tot 22 januari 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.5
Uit de stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling is het de kinderrechter gebleken dat [minderjarige 1] tijdens zijn verblijf bij [zorginstelling] en met de inzet van de huidige begeleiding en hulpverlening op een bij hem passende wijze wordt ondersteund. De kinderrechter begrijpt dat [minderjarige 1] deze ondersteuning vanwege zijn kindeigenproblematiek blijvend nodig heeft, en dat er geen mogelijkheden zijn om hem deze ondersteuning in de thuissituatie te bieden. Daar is de problematiek van [minderjarige 1] te fors en ingewikkeld voor. De kinderrechter gunt het [minderjarige 1] dat hij de komende tijd zo goed mogelijk wordt ondersteund om een zo zelfstandig mogelijke volwassene te kunnen worden en is van oordeel dat een voortzetting van de huidige begeleiding en hulpverlening, inclusief de machtiging tot uithuisplaatsing, daarvoor noodzakelijk is. Voor de komende tijd verwacht de kinderrechter ook van de GI dat zij ervoor zorgt dat de contactmomenten van [minderjarige 1] met zijn beide ouders worden voortgezet en goed worden begeleid, zodat dit kan bijdragen aan de ontwikkeling van [minderjarige 1] en geen storende factor voor hem is.
Verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
5.6
De kinderrechter is ook van oordeel dat aan de wettelijke criteria voor een verlenging van de ondertoezichtstelling wordt voldaan. Daarom zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengen voor de verzochte duur van zes maanden, te weten met ingang van 22 juli 2024 en tot 22 januari 2025. Daarbij acht de kinderrechter het volgende van belang.
5.7
Uit de overgelegde stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling is het de kinderrechter gebleken dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Dit is enerzijds gelegen in de vele zorgen die er zijn over [minderjarige 2] en zijn hechtings- en loyaliteitsproblematiek alsmede zijn boosheid waar recent (meer) sprake van leek te zijn en nog onduidelijkheid over bestaat. Ook de moeizame relatie van alle minderjarigen onderling en de omstandigheid dat de ouders er nog niet in slagen om samen afspraken te maken over de verzorging en opvoeding van de minderjarigen en de omgang met de vader geeft de kinderrechter nog steeds reden tot zorg. Gelet op al deze zorgen vindt de kinderrechter het van groot belang dat de kortgeleden ingezette hulpverlening de komende tijd goed wordt opgevolgd en de GI hierover voorlopig nog de regie blijft voeren. Daarmee is niet gezegd dat de kinderrechter de positieve ontwikkelingen van met name [minderjarige 3] en de moeder niet ziet. Deze zijn er zeker en daarvoor geeft de kinderrechter de moeder een groot compliment. Dit neemt echter niet weg dat de situatie van de minderjarigen en van de beide ouders, mede gelet op de problematiek van [minderjarige 1] , nog kwetsbaar is waardoor de kinderrechter het belangrijk vindt dat de GI hier de komende tijd zicht op blijft houden en de regie over kan voeren. De kinderrechter gunt het de minderjarigen namelijk dat hun situatie de komende tijd nog verder kan worden verbeterd en vindt het ook noodzakelijk dat de minderjarigen de komende tijd op de juiste wijze worden ondersteund zodat zij zo goed mogelijk kunnen werken aan hun eigen ontwikkelingstaken. Daarbij wenst de kinderrechter ook nog op te merken dat het aan de ouders is om stappen te zetten om de strijd en moeizame verstandhouding tussen hen op te lossen of er in ieder geval voor te zorgen dat de minderjarigen daar geen last van hebben. De minderjarigen hebben al genoeg aan hun hoofd en moeten hiertegen worden beschermd.
Machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 2]
5.7
Ondanks dat de bovengenoemde zorgen over [minderjarige 2] fors zijn en serieus moeten worden genomen, ziet de kinderrechter op dit moment onvoldoende reden om over te gaan tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 2] . Daarbij overweegt de kinderrechter dat er recent diverse hulpverlening is ingezet, juist ook om de zorgen die ertoe hebben geleid dat de GI het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing heeft ingediend, te kunnen verminderen dan wel wegnemen. De kinderrechter vindt dat deze hulpverlening nu eerst moet worden voortgezet en de resultaten daarvan eerst moeten worden afgewacht voordat een oordeel kan worden gegeven over de noodzaak tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] . Ook de mogelijkheid van een steungezin moet de komende tijd nader door de GI worden onderzocht. Wellicht kan daarmee een positieve bijdrage worden geleverd aan het verbeteren van de situatie voor [minderjarige 2] .
5.8
De kinderrechter ziet gelet op het voorgaande reden om het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] aan te houden tot het einde van de ondertoezichtstelling, te weten 22 januari 2025. Mocht de GI tegen die tijd nog steeds van mening zijn dat er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] nodig is, kan dit verzoek gelijktijdig met eventuele verlengingsverzoeken ten aanzien van de ondertoezichtstelling van alle minderjarigen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] tijdens een mondelinge behandeling begin januari 2025 nader worden behandeld. Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij tijdig, in december 2024, in de vorm van een korte briefrapportage een update geeft over de stand van zaken, het verloop van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] van de afgelopen periode en het gewenste verdere procesverloop ten aanzien van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] .
Uitvoerbaar bij voorraad
5.8
De kinderrechter zal de beslissingen over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat deze beslissingen ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kunnen worden.
5.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk JE RK 23-2235:
6.1
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 22 juli 2024 en tot 22 januari 2025;
In de zaak met kenmerk JE RK 24-950:
6.2
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 22 juli 2024 en tot 22 januari 2025;
In de zaak met kenmerk JE RK 24-954:
6.3
houdt de behandeling van het verzoek van de GI tot de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] aan tot een nog nader in te plannen mondelinge behandeling in januari 2025 en verzoekt de GI om in december 2024 aanvullend te rapporteren over de stand van zaken, het verloop van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] van de afgelopen periode en het gewenste verdere procesverloop;
6.2.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
In de zaken met kenmerken JE RK 23-2235 en JE RK 24-950:
6.4
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. De Haas, als griffier, en op schrift gesteld op 5 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.